sche opera's aan de kaak stelde en de echte melomanen de gelegenheid bood in het buitenland modelopvoeringen bij te wonen. Binnen die vereniging werkte G. Mortier het plan uit voor een ‘Opera van Vlaanderen’. De jonge profeet predikte toen nog in de woestijn! Na enkele jaren adjunct te zijn geweest van dr. Jan Briers bij het Festival van Vlaanderen, werd hij aangesteld achtereenvolgens tot leider van het Künstlerisches Betriebsbüro van de Deutsche Opera am Rhein in Düsseldorf, vice-directeur van de Opera van Frankfurt, onderdirecteur van de Staatsopera in Hamburg en vanaf 1979 artistiek en technisch raadgever van het Théâtre National de l'Opéra de Paris. In 1981 ten slotte volgde hij Maurice Huismann op als directeur van de Nationale Opera (Muntschouwburg) in Brussel.
Van bij het begin heeft Gerard Mortier geen twijfel laten bestaan over de opvattingen die hij over de opera huldigde én over de politiek die hij zou volgen om de opera uit de sfeer van de folklore te halen en hem een volwaardige plaats te geven in de gehele context van de hedendaagse cultuur. Tijdens persconferenties en interviews sprak hij klare en overtuigende taal. Opera betekent voor hem muziektheater, maar met het accent op de beide elementen van die samenstelling. Het een kan niet zonder het ander. Regisseur en scenograaf zijn uiteraard erg belangrijk, maar dirigent, zangers, orkest en koor zijn het niet minder. Voor G. Mortier is opera of muziektheater evenwel veel meer dan een visie. Zelfs de beste opvattingen en intenties gaan in rook op, als ze niet gedragen en uitgewerkt worden door vakbekwame ambachtslui. Om elke mislukking te vermijden heeft de nieuwe directeur zich omringd met een stel geestdriftige én ervaren specialisten, die in een valide teamwork alles op alles zetten om het hoogst mogelijk resultaat te bereiken. Die groep werkers in de vuurlinie wordt gerugsteund door een afzonderlijke sectie dramaturgie, die elk werk vooraf toneelmatig bestudeert en onderzoekt hoe de opera in een verantwoord eigentijdse visie kan worden vertaald: een onontbeerlijke stoottroep, die voor de allereerste maal in het Belgische operaleven werd ingeschakeld.
Met welke experten is de nieuwe directie van wal gestoken? We beperken ons tot de allerbelangrijkste. Er zijn twee muziekdirecteuren. John Pritchard is chef-dirigent van het Liverpool Philharmonic Orchestra, het London Philharmonic Orchestra, het Glyndebourne Festival, de Opera van Keulen, en vanaf 1982 eerste dirigent van het BBC Symphony Orchestra. Sylvain Cambreling dirigeert sinds 1975 samen met Serge Baudo het Symfonieorkest van Lyon, treedt als gastdirigent op in alle grote steden in Europa en Amerika. Koorleider is Gunter Wagner, die in dezelfde functie verbonden is aan diverse Duitse opera's en als assistent van Alain Lombard werkzaam is bij de Opera van Straatsburg. De Vlaming Gilbert Deflo, die internationale faam verwierf met ensceneringen in Frankfurt. Hamburg, Karlsruhe enz. is eerste regiseur. Anne Surgers en Jean-Marie Simon zijn produktiedramaturgen. Met die en nog vele andere ervaren krachten wil Gerard Mortier bewijzen dat opera geen belachelijk spektakel is, maar echt muziektheater met een sterk dramatische kracht die het publiek nog altijd kan schokken en ontroeren.
Ook op de scène en in de orkestbak is er een grote schoonmaak gehouden. Dat was hard nodig, want de laatste jaren waren koor en orkest verschrompeld tot amechtige ensembles. Meer dan 500 muzikanten kwamen uit alle hoeken van de wereld tijdens een auditie hun kans wagen. Negentig werden niet te licht bevonden. Ook voor het koor dat 42 leden telt en aangevuld kan worden met 24 extra krachten, had een strenge selectie plaats. Aan een vaste groep solisten valt momenteel nog niet te denken; de vraag is - volgens G. Mortier - of zulk permanent gezelschap wel de beste resultaten zou opleveren. Voor zijn eerste seizoen engageerde de directeur een zestigtal solisten onder wie bekende namen als H. Doese, G. Jones, F. Lott, J. Norman, L. Popp, A. Silja, H. Watts, J. Bastin, R. Capecchi, P. Schreier, J. Shirley-Quirk, J. van Dam doch daarnaast ook vele andere talentrijke zangers die in de geest van de vernieuwing samen hard willen werken en een voorstelling in de Munt niet als een klusje tussen München en New York in meepikken.
Na de talrijke kranteberichten en de vele radio- en T.V.-interviews waren de verwachtingen hoog gespannen. Met zijn eerste produktie heeft G. Mortier nagenoeg al zijn mooie beloften ingelost. Op enkele details na was de voorstelling van Verdi's Don Carlos (november 1981) van een superieure kwaliteit. Ze stond op internationaal niveau, iets wat men in de Belgische operatempels in jaren niet meer had meegemaakt.
De grootste verrassing van de avond was stellig de prestatie van het koor en het orkest. We durven haast te spreken van een wonder, want na het middelmatig gedoe in het nabije verleden hielden we het niet meer voor mogelijk dat onze opera-orkesten op het peil van buitenlandse ensembles konden musiceren. Het Muntorkest heeft zich in de Verdi-uitvoering voorgesteld niet alleen als het beste opera-orkest van België, maar als een volmaakt gepolijst ensemble zoals dat meestal alleen op de grammofoonplaat te horen is. Naast de feilloze inzetten en de haakse ritmiek verraste het steeds opnieuw door de volmaakte homogeniteit en mooi