Ons Erfdeel. Jaargang 25
(1982)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
Anderstaligen in het Nederlandstalig onderwijs te BrusselKas Deprez, Yves Persoons, Marina Struelens, Armel Wijnants In de afgelopen tien jaar heeft het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zich ontwikkeld tot een volwaardig en degelijk opgebouwd net, dat de Vlaamse kinderen al vanaf de wieg kan opvangen. Momenteel beschikken de Vlamingen in Brussel over 84 ‘voorschoolse’ instellingen, 175 kleuterscholen, 150 lagere scholen, 77 instellingen voor middelbaar onderwijs en een volledig uitgebouwd hoger onderwijsnet. De ‘voorschoolse’ instellingen hebben een capaciteit van 2310 kinderen, 2017 zijn er ingeschreven; de kleuterscholen zijn bevolkt met 4415 kleuters, in het lager onderwijs zitten 8491 leerlingen en het middelbaar onderwijs telt ongeveer 17000 scholieren. En er is reden tot hoop:
Wat deze cijfers voor de vitaliteit van de Vlaamse gemeenschap in Brussel betekenen, weten we niet precies, omdat er nauwelijks onderzoek naar verricht is. In een eerste, verkennend onderzoek zochten we antwoord op twee vragen:
Wij beperkten ons onderzoek tot het Nederlandstalig basisonderwijs. Van de bijzonder heterogene groep ‘anderstaligen’ onderzochten we:
| |||||||||||||||||
1. Wie?Voor het beantwoorden van de eerste vraag hielden wij in samenwerking met de Nederlandse Cultuur Commissie een schriftelijke post-enquête. Alle vrije, Nederlandstalige kleuter- en/of lagere scholen in Brussel waar anderstaligen schoolgaan, werden aangeschreven. Wij vroegen de directie gegevens over leeftijd, moedertaal, nationaliteit, sekse en sociale achtergrond (beroep van vader en moeder) van de anderstalige kinderen. Wij kregen informatie over 109 kinderen uit homogeen Franstalige gezinnen en over 59 uit vreemde gezinnen. Volgens de cijfers van de NCC-spoedtelling van september 1980 hebben we zicht op 19,50% van het totaal aantal kinderen uit homogeen Franstalige gezinnen en op 16% van de kinderen uit vreemde gezinnen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Voor de sociale stratificatie van de anderstaligen maakten we gebruik van de ‘Beroepenklapper’, d.i. de classificatie | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
van beroepsniveaus zoals die door het Instituut voor Sociologie-Nijmegen is opgesteld. Deprez en Geerts hebben deze classificatie vereenvoudigd en aangepast aan de Belgische situatieGa naar eindnoot(2). Deze classificatie heeft als voordeel dat ze een groot aantal sociologische variabelen combineert in een klein aantal niveaus, nl. niveau
| |||||||||||||||||
Kinderen uit homogeen Franstalige gezinnen.
Grafiek 1: Sociale stratificatie van de kinderen uit homogeen Franstalige gezinnen (N = 109).
De kinderen komen voor een groot deel uit de middenklasse (niveaus 3 en 4) (35%), maar vooral uit de hogere klasse (niveaus 5 en 6) (53%). De lagere klasse (niveaus 1 en 2) is met 12% opvallend klein vertegenwoordigd. In de middenklasse werpt vooral beroepsniveau 3, nl. het lager administratief personeel, het grootste gewicht in de schaal. Uit de sociologie weten we dat de middenklasse meestal heel gevoelig is voor maatschappelijke veranderingen en daar ook snel op in kan spelen. Deze Franstalige middenklasse voelt al sinds de jaren 60 de groeiende Vlaamse aanwezigheid en bedrijvigheid in de hoofdstad aan. Dit | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
als gevolg van het economisch overwicht van Vlaanderen, de pariteitsregeling in de officiële diensten, de vernederlandsing van het bedrijfsleven en de groeiende tweetaligheid in de privéondernemingenGa naar eindnoot(3). In de hoogste kringen zoals de beheerraden van banken, grote holdings en het bestuur van het kapitaalestablishment zijn de Vlamingen nog nauwelijks doorgedrongenGa naar eindnoot(4). Subniveau 6d, de eigenaars van bedrijven, is dan ook maar met 6% vertegenwoordigd. De academici van het lange type vormen de numeriek sterkste groep (29%). Bij 22 van de 32 kinderen van deze groep oefenen de ouders een vrij beroep uit, de andere 10 zijn ingenieurs. Van de vrije beroepen behoren de meeste tot de medische sector (dokter, apotheker, tandarts) (64%), de andere zijn advocaten (22%) en architecten (14%). | |||||||||||||||||
SekseMet 54% zijn de jongens uit homogeen Franstalige gezinnen in het Nederlandstalig basisonderwijs sterker vertegenwoordigd dan de meisjes. De numerieke achterstand lopen de meisjes echter niet op in de kleuterklas. Integendeel, met 52% vormen zij de meerderheid van de Franstalige kleuters. In het lager onderwijs verliezen ze heel wat terrein: nu maken ze nog 39% uit van de Franstalige leerlingen. Terwijl de jongens in vrijwel gelijke mate over kleuter- en lager onderwijs verspreid zijn (resp. 47% en 53%) bestaat er bij de meisjes een discrepantie; slechts 40% van de meisjes zit in het lager onderwijs. Hiervoor zijn de hoogste beroepsniveaus verantwoordelijk: subniveaus 6b, c en d zenden vooral jongens naar de Nederlandstalige lagere school. Voor de academici van het lange type geldt dat trouwens ook in het kleuteronderwijs. Ook de middenklasse (vooral niveau 3) stuurt meer zonen naar het lager onderwijs dan dochters. Achten de Franstalige midden- en hogere klassen hun zonen meer geschikt voor het Nederlandstalig onderwijs dan hun dochters? Hebben ze hogere verwachtingen van hun zonen? Wij beschikken over onvoldoende gegevens om hierover ‘harde’ uitspraken te doen. | |||||||||||||||||
Kinderen uit vreemde gezinnen.
Grafiek 2: Sociale stratificatie van de kinderen uit vreemde gezinnen (N = 59).
| |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
Nu krijgen we een ander beeld. De kinderen van niet-Belgische nationaliteit komen vooral uit de lagere beroepsgroepen (niveaus 1 en 2) (54%), duidelijk minder uit de middenklasse (niveaus 3 en 4) (25,5%) en slechts voor 20,5% uit de hogere beroepsniveaus. In de lagere beroepen zijn de geschoolde en ongeschoolde arbeiders vrijwel even sterk vertegenwoordigd: het zijn meestal Marokkanen, Turken, Italianen, Spanjaarden en Grieken. Naarmate de beroepsniveaus ‘hoger’ worden, neemt het aantal Turken, Marokkanen af ten voordele van Westeuropeanen, vooral Nederlanders en Fransen. | |||||||||||||||||
SekseOok de sekseverdeling ziet er anders uit. Zowel in kleuter- als in lager onderwijs verschilt het aantal jongens sterk van het aantal meisjes. In de kleuterklas zijn 70% van de vreemde kinderen jongens, in het lager onderwijs loopt hun aantal terug tot 36%. In kleuter- en lager onderwijs blijft het aantal jongens echter identiek. Hun procentueel aantal wordt kleiner omdat er zich in het lager onderwijs een overconcentratie aan meisjes bevindt (81%). Het zijn vooral de lagere beroepsgroepen, hoofdzakelijk de ongeschoolde arbeiders, die hun dochters naar een Nederlandstalige lagere school sturen. Een verklaring hiervoor kunnen we vinden in het opvoedingspatroon van het meisjeGa naar eindnoot(5). Volgens de rigoureuze rolverdeling die in het gezin van de Middellandse Zeelanden heerst, wordt het meisje a priori voor huiselijke activiteiten bestemd. De vader vervult de rol van autoriteit, die moeder en kind moeten respecteren. De vader streeft ernaar de eer van zijn familie te bewaren en te vergroten. Ook zijn vrouw en kinderen bepalen die eer. Bij de vrouw betekent ‘eer’ vooral kuisheid en zelfbeheersing. Van kindsbeen af wordt daarom het meisje van de buitenwereld afgezonderd. Het Nederlandstalig onderwijs met zijn kleine klassen, gering aantal leerlingen, betere opvang, grotere individuele begeleiding en discipline wordt wellicht meer geschikt geacht voor het meisje. De man onderhoudt anderzijds de meeste contacten met de buitenwereld. En deze buitenwereld waarin hij - als kostwinnaar - zijn weg moet vinden, is overwegend Franstalig. | |||||||||||||||||
2. Waarom?In dit onderdeel bespreken we de voornaamste resultaten van 15 coöperatieve diepte-interviews: zeven interviews met homogeen Franstalige en acht met vreemde gezinnen. Het voordeel van dit soort interviews is de flexibiliteit, de mogelijkheid zich optimaal aan de geïnterviewde en de interviewsituatie aan te passen. De interviewer streeft er immers naar bij de ondervraagden de indruk te wekken in een normaal gesprek verwikkeld te zijn. De vlotte interactie en de persoonlijke betrokkenheid van de ondervraagde verhoogt zijn satisfactie en leidt tot een massa interessant, vaak anekdotisch materiaal, verhalen over persoonlijke belevenissen, ervaringen, indrukken, enz. Het plaatst de motivaties i.v.m. de schoolkeuze in een breed referentiekader. Het kader van hoe de ondervraagden de Brusselse realiteit, de communautaire spanningen, de Vlaamse aanwezigheid dagelijks ervaren, hun visie erop en hun verwachtingen m.b.t. de toekomst. Armel Wijnants (Universiteit Luik) nam alle interviews af. Als Franstalige die Nederlands doceert is hij hiervoor de geschikte persoon. De interviews werden op de band opgenomen. Op het materiaal werd een inhoudsanalyse uitgevoerd om systematiek in de grote hoeveelheid gegevens te brengen. De voornaamste topics zijn: het contact met en de houding t.o.v. de Vlamingen, problemen i.v.m. de schoolkeuze, problemen met de kinderen, de motivaties die aan de schoolkeuze ten grondslag liggen en de toekomstplannen m.b.t. het middelbaar onderwijs. | |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
De homogeen Franstalige gezinnen1. De homogeen Franstalige gezinnen hebben over het algemeen duidelijk aanwijsbare banden met Vlaanderen. Deze banden zijn hoofdzakelijk van familiale aard. Niet zelden is een van de partners van Vlaamse afkomst: 3 van de 7 gezinnen zouden trouwens even goed taalgemengd genoemd kunnen worden. In bijna elk gezin heeft een van de partners enige kennis van het Nederlands. Van het Vlaamse demografische en economische overwicht zijn ze overtuigd: in het openbare en in het bedrijfsleven in Brussel voelen ze de Vlaamse aanwezigheid duidelijk aan (‘Bruxelles est en train de devenir flamand, forcément’). Oorzaken hiervan zijn volgens hen, de betere arbeidsmarktpositie van de Vlamingen, een gevolg van hun tweetaligheid, en de Waalse achteruitgang. Aan Vlamingen die te veel op hun rechten staan (‘des extrémistes’) hebben deze gezinnen een grondige hekel. Zij begrijpen heel goed dat de Brusselaars zich door de groeiende Vlaamse macht bedreigd gaan voelen.
2. De schoolkeuze was voor deze gezinnen geen gemakkelijke zaak. Niet zelden was het een bron van spanningen met familieleden (vooral ouders en schoonouders) en onder elkaar. Franstalige vrienden en kennissen hebben vaak belangstelling voor het ‘experiment’ en wachten af. De Vlamingen reageren doorgaans positief: een enkele keer kreeg een ondervraagde afkeurende opmerkingen van Vlaamse moeders te horen toen zij haar zoon aan de school kwam afhalenGa naar eindnoot(6). Het grootste probleem van deze Franstalige gezinnen is wel de vrees het kind onvoldoende te kunnen begeleiden. Zij vinden hun beslissing een risico, waarvan je ook de gevolgen moet kunnen dragen. Je moet nl. bereid zijn om er een jaar, soms zelfs meer aan op te offeren. 3. Het Franstalige kind heeft doorgaans nogal wat moeilijkheden in de anderstalige school. Veel studieproblemen worden voorkomen of opgelost door de hulp die het kind thuis krijgt. Kinderen die door hun ouders niet geholpen kunnen worden, draaien aanmerkelijk minder vlot mee. Ook zijn er sociale problemen: het kind voelt zich aanvankelijk compleet verloren in de nieuwe school en het nieuwe taalregime. Dank zij de goede opvang zijn deze problemen meestal van korte duur. De tweetalige leerkrachten vergemakkelijken de integratie van het kind in zijn nieuwe omgeving.
4. De motivaties van de Franstalige gezinnen zijn volledig instrumenteel van aard. Niemand (op 1 uitzondering na) stuurt zijn kind(eren) naar een Nederlandstalige school uit sympathie voor de Vlamingen of bewondering voor de Nederlandse taal en cultuur. De argumenten steunen op:
- de noodzaak Nederlands te kennen in Brussel. Zowel in openbare als in privédiensten is dit een must. En omdat je in het Franstalig onderwijs slecht Nederlands leert, moet je je wel op een Nederlandstalige school richten. Bovendien is kennis van het Nederlands volgens de ondervraagden een ‘ideale uitgangspositie’ om andere Germaanse talen te leren zoals Engels en Duits;
- de voordelen van de Nederlandstalige scholen zoals weinig vreemdelingen (zeer belangrijk argument; de ondervraagden staan doorgaans vijandig tegenover de gastarbeiders)Ga naar eindnoot(7), grotere individuele begeleiding (‘notre gosse n'est pas un numéro là’), vlot contact met zowel de directie als het personeel, goede sfeer (‘c'est une grande famille’), degelijkheid van het onderwijs (‘dans les écoles francophones le niveau intellectuel est très très bas’), betere uitrusting, meer discipline en respect, nieuwere gebouwen, goede organisatie en structurering. 5. Vaste plannen m.b.t. het middelbaar onderwijs hebben deze ouders niet. Zij maken hun beslissing afhankelijk van de stu- | |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
dieprestaties van het kind in het lager onderwijs. | |||||||||||||||||
De vreemde gezinnenOnze steekproef omvatte 3 Marokkaanse, 3 Italiaanse, 1 Frans en 1 Zaïrees gezin. Het interviewen van deze mensen liep niet altijd van 'n leien dakje. Vooral met 2 Marokkaanse en 2 Italiaanse gezinnen had de interviewer het moeilijk. Dit was vooral te wijten aan hun gebrekkige kennis van het Frans. Om die reden mislukte trouwens het interview met een Turks gezin.
1. Met de Vlamingen hebben de vreemde gezinnen nauwelijks of geen contact. Zelfs de contacten met Franstaligen zijn in sommige gezinnen erg beperkt. Deze mensen kennen de Vlamingen dus niet en weten er niets over te vertellen. Niemand kent Nederlands, actief noch passief. Op de communautaire spanningen hebben ze dan ook geen zicht (‘nous ne sommes que des étrangers ici, donc nous sommes dehors de politique, dehors de tous les partis en Belgique’). Als ze er een visie op hebben, blijft die in ieder geval heel naïef. Zij begrijpen niet hoe de Belgen zo om taal kunnen ruziën; in tijden van internationale contacten zijn zulke taaltwisten ronduit belachelijk. Omdat enkele hoge omes er belang bij hebben, duurt het gekrakeel voort. Deze gezinnen hebben andere zorgen aan hun hoofd. Vooral de Marokkanen kampen met ernstige integratieproblemen, nog verzwaard door racistische reacties van Belgen. Dit tast het eergevoel van deze mensen erg aan. Een middel om de aangetaste eer toch wat op te kalefateren, is zich vergelijken met lotgenoten die er nog slechter aan toe zijn. 2. Van de schoolkeuze maken de vreemde gezinnen niet zo'n probleem. Als buitenstaanders bekijken zij de zaak immers veel nuchterder. Voor een bepaald taalregime opteren, is bij hen niet automatisch geassocieerd met partij kiezen voor of tegen de een of andere groep. Ook binnen hun kennissenkring heeft de schoolkeuze geen emotioneel of communautair geladen betekenis. Geen familiale of echtelijke spanningen dus. Wel krijgen deze mensen nogal wat negatieve reacties van Franstaligen. Die halen dan argumenten aan, zoals je verwaarloost je kind, je kind naar een anderstalige school sturen verstoort zijn evenwichtige ontwikkeling, met Nederlands kom je nergens in de wereld, de ‘culture française’ is oneindig veel rijker, je kinderen zullen van hun ouders en familie vervreemden, enz. Merkwaardig, zegt een Frans gezin, dat zulke reacties alleen van Franstalige Belgen komen. De Fransen vinden het een ‘drôle d'idée’ en zien er geen graten in. Opmerkelijk is wel dat bij de meeste gezinnen het tegenargument dat ze hun kind(eren) niet zullen kunnen helpen nauwelijks gewicht in de schaal werpt. 3. De vreemde gezinnen beweren nauwelijks, of zelfs geen problemen met hun kinderen in de Nederlandstalige school te ondervinden. Studieproblemen zijn er nauwelijks en sociale problemen helemaal niet. Dit is niet erg geloofwaardig. Uit gesprekken met schooldirecties weten we dat een groot aantal van de vreemde kinderen het doorgaans moeilijk heeft op school. Waarom de ondervraagden (bewust of onbewust) de waarheid verdraaiden weten we niet. Ofwel kennen zij de problemen van hun kinderen niet, ofwel vinden ze de problemen van hun kinderen normaal en dus niet zo erg, ofwel willen ze om bepaalde redenen de waarheid niet aan de interviewer kwijt. 4. De motivaties van de vreemde gezinnen komen voor een groot deel met die van de Franstaligen overeen, maar de accenten liggen hier en daar anders. Een interessante conclusie is dat de meeste vreemde kinderen na negatieve ervaringen van de ouders in de Franstalige school in het Nederlandstalige net belandden. - Kennis van het Nederlands blijft het hoofdargument. Zeker bij de vreemdelin- | |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
gen die hun kinderen een betere toekomst willen geven. Waarom het Nederlands in Brussel zo belangrijk is, weten zij niet. Zij stellen er zich trouwens geen vragen over. Wel weten zij dat in de Franstalige scholen het Nederlands doorgaans slecht onderwezen wordt en als je eenmaal Nederlands kent, je ‘gemakkelijk’ Engels en Duits leert. - De aantrekkelijkheid van de Nederlandstalige scholen is al even belangrijk. Dit wordt haast altijd in contrast met de Franstalige scholen gezien. Er is discipline (een doorslaggevend argument), een goede opvang (ook als het kind geen drie jaar is), kleinschaligheid, persoonlijke begeleiding, vriendelijkheid en tweetaligheid van directie en leerkrachten, gezellige sfeer, kwaliteit van het onderwijs (o.m. het tweede taalonderwijs), betere uitrusting en netheid. Ook wordt expliciet gewezen op de goede mentaliteit en de afwezigheid van racisme en discriminatie. Een niet te onderschatten argument is ook de nabijheid van de school. - Familiale en andere relaties spelen ook een rol. Niet zelden wordt het voorbeeld of de raad van familieleden nagevolgd. Juist omdat de schoolkeuze geen echt punt van discussie is, laten deze gezinnen zich gemakkelijk door anderen leiden. 5. Van de vreemde gezinnen sluit niemand het Nederlandstalig middelbaar onderwijs uit. De helft van de ondervraagden is quasi zeker dat hun kind(eren) in het Nederlandstalig net zal (zullen) blijven. De andere helft heeft nog geen vaste plannen en maakt zijn beslissing afhankelijk van de studieprestaties en de beroepskeuze van het kind. | |||||||||||||||||
3. Conclusie.Deze bevindingen maken geen aanspraak op algemene geldigheid of representativiteit. Het zijn eerste hypothesen, gebaseerd op verkennend onderzoek met een zeer beperkte steekproef. Meer onderzoek is nodig om een volledig beeld te krijgen van het ‘wie en waarom’ van de anderstaligen in het Nederlandstalig onderwijs. Hierin moet met meer gespecificeerde categorieën gewerkt worden: de heterogene groep ‘vreemde gezinnen’ moet opgesplitst worden. Hij omvat nl. niet alleen de ‘gastarbeiders’ maar ook buitenlandse ambtenaren en de personeelsleden van multinationale ondernemingen. Ook de ‘taalgemengde gezinnen’ moeten sociologisch gedifferentieerd in het onderzoek betrokken worden. Maar uiteindelijk is de problematiek veel ruimer dan het sociologisch karakteriseren van de anderstaligen en het beschrijven van hun attitudes en motivaties. Ook de sociaal-psychologische en linguïstische aspecten van het anderstalige kind in de Nederlandstalige school moeten onderzocht wordenGa naar eindnoot(8). Zeker nu in enkele Nederlandstalige Brusselse scholen werk zal gemaakt worden van bicultureel onderwijs voor immigrantenkinderen is dit soort onderzoek meer dan ooit relevant.
Uit dit verkennend onderzoek kunnen we twee conclusies trekken:
1. Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel heeft belangrijke kwalitatieve troeven in handen. Met zijn keurig overzichtelijke klassen, lagere splitsingsnormen, grotere individuele begeleiding en met zijn nadruk op talenkennis is het ook voor anderstaligen aantrekkelijk geworden.
2. De aanwezigheid van anderstaligen in de Nederlandstalige scholen is een duidelijke indicatie van de groeiende vitaliteit van de Vlaamse gemeenschap en het groeiend belang van het Nederlands in de hoofdstadGa naar eindnoot(9). Deze conclusies stemmen optimistisch. Er is echter geen reden tot juichen. De vitaliteit van de Vlaamse gemeenschap in Brussel is nog erg relatief als je bedenkt dat er nog altijd meer dan 7000 kinderen uit homogeen Nederlandstalige gezinnen in het Franstalige net naar school gaan... | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
Wij danken de NCC, meer speciaal de heren H. Weckx, S. Szondi en J. Junius voor de zeer waardevolle medewerking. |
|