| |
| |
| |
Pluriformiteit in de Nederlandse dagbladpers
Frans Oudejans
o1926 te Amsterdam.
Studeerde aan het Instituut voor Journalistiek van de Universiteit te Nijmegen. Journalist.
Perschef van het bisdom Breda en redacteur van het informatieblad Overweg.
Adres: Barnsteenstraat 24, NL-4817 HS Breda.
Het gebeurt dat ik door het centrum van een vreemde stad loop. Dat kan in Gelderland zijn of in Overijssel of in Zuid-Holland, onverschillig waar. Zo dwalend door de winkelstraten valt je dan op hoeveel punten van herkenning er zijn. Hé, zegt m'n vrouw, zo'n zaak heb je bij ons ook. En die en die... En nog precies hetzelfde uitgevoerd en ingericht ook.
De winkelketens slaan toe. Wie het eigene van binnensteden wil ontdekken, moet naar boven kijken, naar de puien boven de winkels, want die hebben nog iets unieks behouden, iets van vroeger. De zaken zelf zijn ergens in het kantoor van een groot concern gemodelleerd totdat zij voldoen aan de enige en allesoverheersende eis: rendement opleveren. Een zo'n filiaalhouder heeft me eens verteld dat hij zelfs voorgeschreven krijgt welk artikel hij op welke dag in welke vitrine moet neerleggen, want dan wordt er landelijk geadverteerd.
Confectie in optima forma. Je vindt ze overal: de Bruna's, Dixons, Livera's, Gamma's, Boekeliers, Marskramers, Etah's en Etossen, om niet te spreken van de Mac-Donalds, Wimpies en Kwantumhallen. Het kleine snoep- of sigarenwinkeltje, dat er tussen zit geklemd, wacht op de dood van de eigenaar en wordt dan ook een deel van de keten. Zo gaat dat tegenwoordig.
Nu valt het me op dat zelden iemand zich druk maakt over deze vorm van kapitalistische terugdringing der pluriformiteit. Kennelijk gaan mensen niet zo vaak naar andere steden en voor de rest zal het ze een zorg zijn. Het kan ook voordelen hebben, want de koopjes van de Hema, die je in de landelijke krant leest, zijn immers ook bij jou te halen. Het is al lastig genoeg dat de zich landelijk noemende Telegraaf de bioscoopadvertenties van Amsterdam heeft en de NRC die van Rotterdam, terwijl je daar nooit komt. Ook al om dat laatste heeft het plaatselijke, regionale dagblad bestaansrecht. Dat wordt, vind ik, onderschat. Advertenties zijn niet alleen de commerciële kurk waar een krant op drijft, zij bevatten ook nieuws dat je elders niet aantreft: wie er geboren is en overleden, maar ook wat de slager te bieden heeft op het gebied van osseworst.
| |
Van ayatolla tot verkeerslicht.
Ik besef dat ik met deze start uitga van het commerciële en adverteerders-aspect. Dat is ook niet zo vies als sommigen betogen: de advertentie-arme kranten achter het IJzeren Gordijn doen toch wat saai aan en de kleur- en sfeerloze warenhuizen in die landen zijn me een gruwel. Maar er is natuurlijk veel meer. Een krant brengt nieuws: over president Reagan, de ayatolla en Lech Walensa, die de hele wereld boeien, maar ook over de nieuwe verkeerslichten die het aantal ongelukken moeten intomen en over de pas geopende schouwburg waar men niet heeft gedacht aan de gehandicapten. Nieuws van héél dichtbij, herkenbaar, om zelf eens naar te gaan kijken en dan het wijze hoofd te schudden.
De lezer weet dat zelf ook wel: de drogist om de hoek die zijn zaak opheft, de torenklok die de verkeerde tijd aangeeft, het buurmeisje dat onder een fiets is gekomen en met een gebroken been in het ziekenhuis ligt: allemaal vlakbij, en - in huiselijke kring, in de straat - gesprek van de dag. De leer van de publiciteit heeft er een mooi woord voor: de wet van de perspectivische verkleining. Want die overstroming in China met zijn 130 slachtoffers doet je toch minder dan dat gebroken been van het buurkind.
Vroeger, zegt men, was de pers veel beter, veel meer pluriform. Je kon, waar of je ook woonde, tenminste nog een keuze maken. Nu kan dat eigenlijk alleen nog in de grote steden en in een enkel gewest als Twente, waar twee kranten naast el- | |
| |
kaar bestaan. Maar er zijn toch hele provincies waar geen keus meer is? Er zijn zelfs randgebieden tussen twee kranten, waar de directies onderling hebben afgesproken dat de ene plaats voor deze krant en de andere voor die is: goedkopere bezorging, gemakkelijker werving onder adverteerders en wie de andere krant wenst te hebben moet maar port betalen en een dag wachten tot de postbode komt.
Dat is de realiteit. Komt nog bij de concernvorming, die ook niet mis is. Het Telegraaf-concern (begin 1981, 17,9%), Elsevier-NDU (15,4%), Perscombinatie (13,2%) hebben gedrieën bijna de helft van alle Nederlandse dagbladen in handen. Vier andere concerns hebben nog eens zo'n 30 procent, waarmee de koek grotendeels op is, al bedraagt het totaal aan zelfstandige dagbladondernemingen nog 23.
Nu moeten we dat toch niet al te dramatisch opvatten. Bladen als Algemeen Dagblad en NRC-Handelsblad behoren aan een en dezelfde eigenaar, maar inhoudelijk zijn ze totaal verschillend. Volkskrant, Trouw en Parool zitten alle in de Perscombinatie, maar ze hebben niet veel meer gemeen dan de beurskoersen en de mini-advertenties en ze kunnen het inhoudelijk onderling buitengewoon oneens zijn: het zijn gewoon totaal verschillende kranten. Zo lang die identiteit gewaarborgd is, lijkt er wat dit betreft geen vuiltje aan de lucht. Het leven van Trouw wordt er zelfs door gerekt en dat is een goede zaak.
| |
Rust na schrikbewind.
Neemt niet weg, dat er sprake is van verschraling. De latere jaren zestig en de jaren zeventig hebben op dit gebied een schrikbewind uitgeoefend. Nu is het vrij rustig aan het fusiefront geworden, maar dat kan moeilijk anders omdat er al zoveel gebeurd is. Toch verdwenen sinds 1974 liefst zeven kranten, zoals De Tijd (nu ook als weekblad in de knel) en het Noordhollands Dagblad. Zes afzonderlijke ondernemingen werden opgenomen in andere, het Brabants Nieuwsblad, Leidsch Dagblad en de Winschoter Courant bijvoorbeeld. Daar kwamen twee nieuwe dagbladen bij: de Nieuwe Zeister (maar die hoort eigenlijk bij het Utrechts Nieuwsblad) en de Nieuwe Noordhollandse Courant, beide met een marginale oplage. Tel uit je winst, schreef het vakblad De Journalist bij dit lijstje en dat is het best denkbare commentaar.
Vooral in wat men noemt de provincie is de verschraling zoals die zich de laatste 15 jaar heeft voorgedaan, niet zonder bedenkingen. Wanneer ik dan ook van een teruglopende pluriformiteit gewaag, gaan mijn gedachten vooral in die richting. Landelijk valt het namelijk nogal mee, al is het zich terugtrekken van Het Vrije Volk (eens Nederlands grootste) op Rotterdam en Rijnmond een gevoelig verlies voor de nationale toetsing van meningen. Dat wordt des te sterker gevoeld omdat Het Vrije Volk na de verhuizing eindelijk weer een goed-geleide, journalistiek belangrijke krant is geworden. Maar daar kunnen nu slechts Rotterdammers kennis van nemen. Anderzijds wordt Het Parool met enige hardnekkigheid een landelijk dagblad genoemd, terwijl het naar verspreiding en gerichtheid voornamelijk Amsterdams is en op enige afstand niet eens in de kiosk te koop ligt. Wat er evenwel aan landelijke pers overblijft is geschakeerd genoeg - in journalistieke vormgeving en in opinie - om de alleseters onder ons genoeg te bieden.
Maar in de provincie? Meer en meer ‘one-paper-city's’, waar de gewestelijke of plaatselijke politiek niet meer te vergelijken is. Er zijn redacties die zich consciëntieus wijden aan het doorlichten van wat er lokaal gebeurt en niet schromen om als het zo uitkomt autoriteiten op
| |
| |
de vingers te tikken. Er zijn er ook - en ze zijn zeker niet minder in aantal - die daar wel voor uitkijken (abonneeverlies!) en waarvan de stadsredacteur in dezelfde sociëteit zit als de wethouder, terwijl dat bij krantewet verboden moest zijn. Het gebeurt daarom dat schandalennieuws over een stad of provincie niet in de krant, maar elders moet worden gelezen: een weekblad of een landelijk dagblad. De krant die er het meest bij betrokken zou moeten zijn, zwijgt, draait er omheen of komt veel te laat. Wie dit een verarming door verminderde pluriformiteit vindt, heeft overschot van gelijk.
| |
Meer keuze in minder.
Tegelijk is met name de regionale krant veel pluriformer geworden dan ooit tevoren. Die krant is ook kwalitatief beter. Beide beweringen wil ik toelichten.
- De krant is pluriformer omdat ze tegenwoordig veel verder kijkt dan de neus van vroegere directies en hoofdredacties lang was. Ik heb geen precieze cijfers, maar het is niet onmogelijk dat het aantal dagbladen in Nederland de helft is van wat hier voorheen verscheen. Het kan zelfs belangrijk minder dan die helft zijn. Maar dan nog. Hoe was het twintig, dertig jaar geleden? Een gewest bezat inderdaad verschillende dagbladen, waarop men zich naar vrije keuze kon abonneren. Vrije keuze? Vergeet het maar. De katholiek nam zijn katholieke krant, de protestant zijn protestantse, de socialist zijn socialistische enzovoorts. Men schreef wel tegen, maar nooit over elkaar: werelden die elkaar nimmer ontmoetten.
De krant was voorgebakken, net zo sterk als haar lezer, die dat immers eiste. De roomsigheid van een krant, om me daar maar eens toe te bepalen, kwam tot uiting in de berichtgeving over een jubilerende parochie, een nieuwgewijde priester, een vergadering van katholieke arbeiders of het presteren van de ‘eigen’ voetbalclub, maar evenzeer in de nauwe binding met de vertrouwde politieke partij (wat die deed was welgedaan) en niet te vergeten met Rome. Om het wat overtrokken maar plastisch te typeren: wanneer in het katholieke kerkgebouw een omgevallen kaarsenstandaard een binnenbrandje aanrichtte was dat belangrijker nieuws dan wanneer de hervormde kerk met de grond gelijk werd gemaakt. Voor die ‘andersdenkenden’ zou ook nooit een hulpactie worden gevoerd. Dit alles was volledig vice versa van toepassing, in de politiek, het vakverbond, de omroep, de vereniging, de krant.
Deze situatie is, mede door de fusies, grondig veranderd. Ik durf dus te zeggen: de ene krant in mijn stad die we nu hebben, kan meer aanspraak maken op pluriformiteit dan de drie of vier die er vroeger verschenen. De lezer wordt zonder meer breder geïnformeerd, al blijft het bezwaar van het toedekken van lokaal kwetsbare zaken en het vaak moeizame commentaar. In de jaren vijftig ging in journalistieke kringen het verhaal rond van het kleine streekblad, dat in een opgewonden hoofdartikel schreef: ‘Hierbij waarschuwen wij Stalin voor de laatste maal’. Fiere taal, maar niet ondenkbaar is dat diezelfde parmantige hoofdredacteur het wel uit zijn hoofd zou laten, de burgemeester te berispen omdat hij de raadsvergaderingen te rommelig leidde, om maar iets te noemen.
Terugkomend op het uitgangspunt: de krant, en dan zeker de regionale informeert breder dan tevoren en ze vaart er wel bij. Veel dagbladen, die vroeger uitgingen van het beginsel ‘trouw aan de rooms-katholieke opvattingen inzake geloof en zeden’ hebben sedertdien het roer omgegooid. Nu getuigen dergelijke intentieverklaringen er doorgaans van dat de krant de christelijk-humanistische levensovertuiging respecteert en daar kan je heel wat kanten mee uit.
| |
| |
| |
Elke abonnee telt mee.
- De krant wordt niet gemaakt door haar redacteuren, maar door haar abonnees. Dit zei anderhalve eeuw geleden Emile de Girardin en het klopt nog altijd als een bus. Een redactie die haar publiek veracht pleegt niet alleen broodroof op zichzelf, ze zit ook totaal mis. De lezer heeft er recht op voorgelicht te worden, want daar wordt voor betaald. Hij heeft minder keuzemogelijkheid dan vroeger, maar zeker nu de uitgaven van exploitatie zo hoog zijn, weegt elke abonnee zwaar. De lezer beïnvloedt zijn krant dus op ingrijpende wijze. Dat kan bedenkingen oproepen, en die zijn er ook in ruime mate. Maar die lezer is niet meer de zelfverzekerde van weleer. Toen was 1 en 1 nog 2; nu bestaat zelfs daaraan twijfel, althans voor de door onzekerheid bevangen massa.
De lezer had z'n geloof, partij, geboden en verboden, gezagsopvatting: zekerheden. Ja was ja, zeker wanneer een hoger geplaatste dat uitsprak. Sinds de jaren zestig echter is die zekerheid aangeknaagd. We belandden in de tijd van de ontmythelogisering, waarin alles wat tot dan als een paal boven water stond opeens kwetsbaar bleek, het gezag voorop.
Parallel ermee, en misschien wel bevorderend voor de ontwikkeling, liep de doorbraak van de televisie. Die verscheen opeens in alle huiskamers en de omroepen deden hun best om de kijkers te behagen, onverschillig welke richting ze aanhingen. Mijn oud-tante, inmiddels lang ter ziele, zou erdoor in problemen zijn gekomen. Ze had immers de radio altijd op één zender staan, de KRO, en nam voor lief dat het om de andere dag ‘de christelijke’ was, de NCRV dus.
Het is een der aardige kantjes van het Nederlands omroepbestel, zeker zoals dat tot circa 1970 bestond, dat het zoveel opinies ten beste gaf: de protestantse, socialistische, kapitalistische, katholieke, vrijzinnige opvatting. Alleen legde niemand ze naast elkaar om uit de botsing der meningen de waarheid te puren. Nu gebeurt dat veel sterker. Want juist omdat die lezer en kijker in de twijfel is gekomen, wordt er breder geïnformeerd. Er is meer hoor en wederhoor gekomen en dat is een goede zaak. Een socialist voor de KRO, een bisschop voor de NCRV: welke mensen uit 1950 hadden dat durven voorspellen? Ook de kranten zijn daarin meegegaan. Al verloochent het beestje zich nooit en kruipt het bloed waar het niet gaan kan, er wordt over het algemeen veel meer naar anderen gekeken dan eertijds het geval was.
Deze verbreding houdt in dat met name de krantelezer niet langer meningen voorgeschoteld krijgt die uit één koker komen. D'66 heeft nimmer een eigen dagblad ter beschikking gehad, maar de partij is toch van de grond gekomen. De wel-niet-discussies over kernwapens, die niet in eerste instantie van de politieke partijen zijn uitgegaan, worden overal breedvoerig afgedrukt, doorgaans uiterst objectief, want de redactie zelf weet het ook niet precies en is onderling verdeeld. Zo is het ook met allerlei politici die graag op de man of de vrouw spelen. Stuntend en stuntelend komen zij tot een bekendheid, die hun wel of niet ten goede komt. De slimmeriken begrijpen dat en proberen de media te bespelen. Een fietstochtje, andere haardracht, split in de rok kan ertoe bijdragen. Dreigde vroeger het gevaar van een te enge binding met een partij of vakbond, tegenwoordig is het de wijze waarop men zich entree verschaft bij de media, de manier waarop iemand ‘nieuws’ weet te maken. President Reagan is er een schoolvoorbeeld van, maar ook in eigen land bestaan ze.
Het is aan de krant daar doorheen te kijken en alles op waarde te toetsen. Dit bepaalt mede de kwaliteit van die krant.
| |
| |
De krant wil en kan en hoeft er niet meer langs omdat het iemand is van een niet-bevriende partij of richting. (Dat geldt hoogstens nog voor De Telegraaf, waar het aantal taboes vast wel een record nadert.) Alles bij elkaar: de krant is ook wat dit betreft pluriformer.
| |
Gegroeide samenwerking.
- De kwaliteit en in zekere zin ook schakering van de regionale pers is bevorderd door de gegroeide samenwerking met soortgelijke, niet-concurrerende kranten elders. Door die samenwerking, hetgeen iets anders is dan samengaan of fusie, kunnen regionale kranten dingen doen waar zelfs behoorlijke landelijke bladen niet toe in staat zijn. Ze kunnen samen correspondenten betalen op niet-alledaagse posten, verslaggevers sturen naar allerlei gebeurtenissen, en vooral: talrijke specialisten aantrekken, of dat nu is op het gebied van medische wetenschap of van ruimtevaart. Ze kunnen ook in Den Haag allerlei mensen posteren, die kritisch het bestuurlijke gebeuren volgen.
| |
Er is meer dan de krant.
De eenvormigheid van de pers in de steden is minder groot dan men denkt. Als we spreken van louter dagbladen, zeggen we: inderdaad, al mogen we dan ook weer niet vergeten dat er heel wat landelijke kranten bestaan, die maar wat graag - en vaak in niet geringe mate - abonnees hebben in zo'n stad. Maar naast die plaatselijke krant is er nog méér. Waarbij ik allereerst denk aan de nieuwsbladen, die op zoveel plaatsen een bescheiden maar belangrijke rol spelen. Weinig bekend maar zeer bemind. In Harlingen worden betrekkelijk weinig kranten gelezen en dan wordt daarmee dagbladen bedoeld. Maar er is een Harlinger Courant, die twee keer per week bij de bevolking binnenkomt. Steenbergen heeft op dinsdag en vrijdag zijn Steenbergse Courant, al 100 jaar oud, en Barneveld zijn Barneveldse Krant, die vijf keer per week verschijnt en alleen op zaterdag uitblijft. De een meer dan de ander zijn dergelijke nieuwsbladen geduchte concurrenten voor de regionale dagbladpers.
En verder kennen we het onderschatte element van het huis-aan-huis-blad. Het bestaat krachtens de gratie van de adverteerder, voor wie de regionale krant toch weer te duur is omdat hij niet zo nodig buiten zijn wijk of plaats hoeft te verschijnen, maar er wel voor mee-betaalt. Veel van de huis-aan-huis-bladen, de overgrote meerderheid denk ik zelfs, zijn in handen van krantenconcerns. Dat is niet zo vreemd als het lijkt. Om te beginnen houdt men er de concurrent mee op afstand, want die zou maar wat graag penetreren. Ten tweede halen die uitgeverijen daarmee toch de advertenties binnen, die ze voor hun dagblad missen. De werving van advertenties is vaak in één hand en de acquisiteur kan allicht eens een koppeling tot stand brengen. Ten derde komt het voor dat de bezorging zo niet tegelijk gebeurt dan toch wordt toevertrouwd aan dezelfde personen. Met de toenemende wens tot vastigheid en sociale zekerheid voor bezorgers betekent dit een voordeel. En tenslotte: bij verstandige concerns zijn de redacties van dagblad en huis-aan-huis-blad gescheiden, zo stringent mogelijk zelfs. Het zijn twee werelden. De dagbladjournalist voelt zich, terecht, verheven boven het gratis-werk, waarbij de commercie nogal eens een doorslaggevende rol speelt. Een mooi stukje schrijven om een adverteerder te gerieven is er dan niet bij. Bij het huis-aan-huis-blad komt dat vaker voor en de verwachting van de lezer gaat ook geensdeels een andere kant uit. De redacteuren van die bladen, veelal jongeren, zien er een springplank in om verder te komen, op weg naar het hoofdredacteurschap waarvan zij dromen. Zij be- | |
| |
ginnen die weg dan met een verruimd geweten en wie er niet tegen kan, verdwijnt. Dat laatste gebeurt ook dikwijls; er is veel verloop.
Intussen zijn die redacteuren toch alert genoeg om op primeurtjes te jagen. Hetgeen tot gevolg heeft dat met name de huis-aan-huis-bladen waar wat ruimte wordt gegeven nogal eens alleraardigste informatie bieden, waar de ‘echte’ krant achteraan loopt. Op z'n beurt kan dit dan weer de monopolie-gedachte enigszins aantasten.
| |
Regionale omroep.
De laatste jaren is in Nederland de gedachte aan regionale omroep sterk opgekomen. Het weinig doortastende bewind van mevrouw Gardeniers toen deze minister van C.R.M. was heeft in dit opzicht nauwelijks iets opgeleverd, maar de ontwikkeling gaat door en ze wordt van buitenaf bevorderd door de opkomst der piratenzenders, die niet regionaal werken, maar per dorp of zelfs buurtje
Waar de gelegaliseerde regionale omroep wel bestaat - en dat is zowat de helft van het land - ontwikkelt deze zich tot een geducht journalistiek medium met zeer veel aandacht voor nieuwsgaring. Juist de omroepen die op dat element de nadruk leggen trekken de meeste luisteraars en ik heb de indruk dat de andere deze lijn gaan overnemen.
Voor de kranten in de gewesten of steden waar zo'n regionale omroep uitzendt betekent dit een wekroep. Slapen is er niet meer bij en zelfs het uitstellen van een bericht omdat het morgen ook nog wel nieuws is kan niet langer. De krant is actiever geworden want er zíjn andere, zeker zo volwaardige journalisten die mededingen. Al blijven gedrukte pers en gesproken woord als medium hun specifieke eigenheden behouden, bij het bezien van pluriformiteit ja of nee mag de regionale omroep niet vergeten worden. Ik denk dus dat het nogal meevalt, gesteld dat de concentratie tot een einde is gekomen en de redacties hun journalistieke vrijheid behouden. Hetgeen niet wil zeggen dat het botertje tot de boom is. In 1931 telde Den Haag negen en Rotterdam zes kranten; zoiets zou nu ondenkbaar (en niet te wensen) zijn, maar wat er resteert kan onmogelijk minder worden. Onlangs is in Den Haag de oude krant Het Vaderland verschrompeld tot een plaatselijke bijlage voor lezers van landelijke NDU-kranten. Veel getrouwe Vaderland-lezers zullen er knarsetandend kennis van hebben genomen, al lijkt de lokale nieuwsvoorziening vooralsnog gewaarborgd.
| |
Zorg om het kleinschalige blad.
Mijn grote zorg over terugvallen van de pluriformiteit betreft niet zo sterk (meer) de dagbladpers. Die moet nu haar stellingen maar betrekken en anders is er nog het Bedrijfsfonds voor de Pers om bij te springen. Het eerder genoemde Trouw bijvoorbeeld moet blijven. Die krant is geëvolueerd van protestants naar christelijk, hetgeen betekent dat ook de roomskatholiek er nu op aangewezen is voor nieuws uit zijn kerk en dat is misschien een grotere ommezwaai voor een dagblad in Nederland dan die van de Volkskrant, die van rooms veranderde in geseculariseerd links. Daar kan uit de SER-pot of waar het geld vandaan komt dan best wat geld in gestoken worden. Zo scheutig is het Bedrijfsfonds nu ook weer niet: van vier aanvragen om steun in 1979 en 1980 werden er drie afgewezen. Ik heb wel eens gedacht: dat geld van het fonds zou dat langzamerhand geen enorme opbrengst aan rente hebben?
Mijn zorg betreffende de pluriformiteit gaat een heel andere kant uit. Dat is het kleine blad, dat van organisaties of ver- | |
| |
enigingen, die langzamerhand voor enorme kosten staan en in toenemende mate overwegen of ze er niet mee moeten stoppen. Ik bedoel het blad van de plaatselijke vrouwenorganisatie, van de duivenclub, de parochie, het actiecomité, enzovoorts. Daar moeten er tienduizenden van zijn in ons land. Wij hebben helaas geen wettelijke verplichting, zoals in veel andere landen, om alles wat gepubliceerd wordt te sturen naar een centraal depot. Anders zou er een vergelijking te maken zijn tussen tien jaar geleden en nu en zou zeker de conclusie zijn getrokken dat het hard achteruit gaat. Die bladen drijven veelal op vrijwilligers. Het klinkt wrang maar dank zij de vele werklozen en arbeidsongeschikten, die nog heel wat waard zijn, is er ambitie genoeg om te redigeren. En als het een blad met kleine actieradius betreft wordt de bezorging ook wel gratis gedaan. Maar de rest? Papier-, druk- en vooral portokosten beginnen onoverkomelijk te worden. Waarmee dergelijke bladen in hun voortbestaan worden bedreigd.
Wat dat aan verschraling, verarming inhoudt - ook op sociaal-cultureel terrein - zal de toekomst uitmaken. Voor mij is het een vraag of een overheid, die de vrijheid van meningsuiting in haar grondwet garandeert en daar op passieve wijze ook naar behoren voor waakt, niet tevens moet zorgen dat de veelheid van meningsuiting mogelijk blijft. Juist in het kleinschalige.
| |
Geraadpleegde literatuur:
M. Schneider en J. Hemels, De Nederlandse krant 1618-1978, vierde druk. Baarn, 1978. |
Jaarverslagen De Nederlandse Dagbladpers, 1978, 1979, 1980. |
G. Mulder, H. Arlman, U. den Tex, De Val van de rode burcht, Amsterdam, 1981. |
F. Oudejans, Kerk en Media. In: Tussen gisteren en morgen, Breda, 1981. |
Handboek van de Nederlandse Pers en Publiciteit, Schiedam, 1981. |
Voorts is gebruik gemaakt van gegevens over oplagen e.d., die verstrekt werden door J. ten Oever, Almelo en J. van de Plasse, Alkmaar. |
| |
Bijlage:
Aantal zelfstandige dagbladondernemingen en dagbladen met eigen hoofdredactie in Nederland:
Jaarlijks per 1 maart |
Dagblad ondernemingen |
Eigen hoofdredactie |
1972 |
30 |
53 |
1973 |
29 |
52 |
1974 |
29 |
51 |
1975 |
28 |
50 |
1976 |
28 |
49 |
1977 |
27 |
48 |
1978 |
27 |
48 |
1979 |
27 |
50 |
1980 |
24 |
50 |
1981 |
24 |
49 |
Dagbladondernemingen worden als niet-zelfstandig beschouwd wanneer 50% of meer van de aandelen in handen is van een andere dagbladonderneming. Gegevens verstrekt door afdeling voorlichting van vereniging De Nederlandse Dagbladpers.
|
|