Woord en Beeld te Keulen.
Evolueerde de literatuurwetenschap sedert de jaren twintig van deze eeuw naar opvattingen en methoden die de autonomie van het woord met klem hebben vooropgesteld, in de kunstwetenschap verliep de vernieuwing in de andere richting en ging het onderzoek van het beeld zich steeds nauwer bij de andere geesteswetenschappen aansluiten. Het ligt voor de hand dat, over periodes als de 16e en 17e eeuw, waarin het pictorialisme aan de dichter als een stilistisch ideaal werd voorgehouden en de schilder zich artistiek en sociaal op de hoogte van een literator wilde hijsen, de dialoog tussen vakmensen uit beide disciplines vruchtbaar moet zijn. Hiervan getuigen niet alleen de nog steeds toenemende gemeenschappelijke belangstelling voor fenomenen als de emblematiek en het beeldgedicht, maar vooral het feit dat beide vakgebieden zich op het vlak van het concrete onderzoek tegenover elkaar meer en meer als vragende partijen gaan gedragen. Het doet bijwijlen wat denken aan de vroegere Sint-Lucasvieringen, toen dichters en schilders samen op stap gingen.
In alle deftigheid mag deze wat al te bacchanale herinnering mutatis mutandis worden toegepast op het internationale colloquium dat van 30 september tot 4 oktober 1981 te Keulen werd georganiseerd en een aantal kunst- en literatuurhistorici uit Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland en Vlaanderen bijeenbracht rond het thema Wort und Bild in der niederländischen Kultur des XVI. und XVII. Jahrhunderts. De in alle opzichten broederlijke bijeenkomst werd met de zeer effectieve steun van de culturele diensten van de Nederlandse en de Belgische ambassades - niet in het minst van het gastvrije Keulse Belgisches Haus - voorbereid door de kunsthistorische instituten van Bonn en Keulen en het florerende Institut der Niederländische Philologie der Universität zu Köln van Prof. Dr. Herman Vekeman. Uit de 21 referaten en de talrijke vruchtbare discussies kwamen telkens weer gelijkaardige probleemstellingen naar voren: ze betroffen zowel de kunst- als literairhistorische hermeneutiek en lieten zich vaak groeperen rond zeer concrete vragen in verband met de Bedeutungsforschung: de grenzen tussen moralisatie en amusement, de rol en de betekenis van de tekst in de drukgrafiek, de evolutie van de functie en de ‘boodschap’ van bepaalde genres en motieven. Het zal de lezers van dit tijdschrift zeker niet onverschillig laten dat het Nederlands op deze bijeenkomst een officiële congrestaal was en dat vele buitenlandse kunsthistorici deze taal goed begrijpen en zelfs vlot spreken. In dit opzicht is het colloquium ook voor de neerlandistiek in het buitenland een bemoedigende en hoopvolle gebeurtenis geweest. De Acta zullen binnen afzienbare tijd worden gepubliceerd.
Naar aanleiding van dat wetenschappelijk gebeuren werd in het Belgisches Haus een tentoonstelling opgezet: Wort und Bild. Buchkunst und Druckgraphik in den Niederlanden im 16. und 17. Jahrhundert (1 okt. - 31 okt. 1981). De catalogus, opgezet en voor een flink deel volgeschreven door Dr. H.J. Raupp met medewerking van de voormelde Bonnse en Keulse instituten en grafisch gerealiseerd door B. van Goidsenhoven, is een prach-