rimentele karakter; toonspraak en expressie waren niet meer zo opdringerig en bijtend-navrant; de structuur werd dan iets doorzichtiger. August L. Baeyens componeerde acht symfonieën, concerto's voor altviool, voor hoorn, voor trompet; orkestwerken zoals Niobe, Notturno e.a.; het ballet De dode dichter; zes strijkkwartetten en andere kamermuziek; opera's als Goriolanus, De ring van Gyges; de cantate Lofzang aan de haven; toneelmuziek; radiospelen; piano- en orkestliederen.
De Symfonie nr. 7, opgedragen aan Frits Celis, werd gecomponeerd in 1958. Het werk is geschreven in één deel, maar naar tempo en karakter bestaat het uit vier geledingen, die in de partituur aangeduid staan met tranquillo, agitato, espressivo en tranquillo. Verrassend voor August L. Baeyens is de subtiele stemmingsinleiding op het eerste tranquillo en het verinnerlijkt tranquillo op het einde, dat doordrenkt is van een sfeer van verheven sereniteit en zuivere contemplatie. Algemene kenmerken van dit werk zijn de solide bouw, de schijnbaar improvisatorische inhoud, de vrij gevarieerde orkestratie, niet ter wille van de kleur als dusdanig maar als constructief element, en de geladen, gebalde stijl die wel eens aan P. Hindemith herinnert. In tegenstelling tot vele andere werken is de componist in deze partituur niet langer een vertegenwoordiger van de ‘Neue Sachlichkeit’. Het expressieve element en de orkestrale tint die in deze zevende symfonie hier en daar opduiken laten niet toe hem nog langer en eenzijdig in die stijlstroming onder te brengen.
Lodewijk Mortelmans (Antwerpen 1868-1952) is niet alleen de ‘prins van het Vlaamse lied’. Hij componeerde ook verfijnde klaviermuziek en geladen symfonische bladzijden, die ondanks hun programmatische titels ook als zuivere orkestmuziek een solide vorm en inhoud bezitten. Morgenstemming uit 1922 is een partituur die rijk is aan stemming en orkestkoloriet. Ze bevat de sfeer van de impressionist en de stijl van de romanticus, die harmonisch sterk door Richard Wagner beïnvloed werd. Naar structuur is het werk een voortdurende afwisseling tussen het fijnzinnige kleurenspel van o.a. de blazers en de brede zangerige melodie van de snaren, met af en toe een dynamische climax die uitmondt in een sfeer van hymnische vreugde.
Hendrik Waelput (Gent 1845-1885) was de grote onbekende, wiens Tweede symfonie voor deze gelegenheid werd opgegraven. We willen nu niet overdrijven en dit werk bestempelen als het nec plus ultra uit onze Vlaamse romantiek of het direct naast de composities van Beethoven of Brahms leggen. Toch is dit orkestwerk één van de beste symfonische bladzijden uit de nalatenschap van de vorige generatie, een werk dat melodisch, orkestraal en harmonisch voldoende kwaliteiten bezit om onafgebroken te boeien.
Na zijn humaniora begon Hendrik Waelput aan de rechtenstudie aan de Rijksuniversiteit van Gent, maar schakelde na een jaar definitief over op de muziek. Hij kreeg zijn muzikale opleiding als privéleerling van K. Miry en aan het Kon. Muziekconservatorium van Brussel. In 1886 behaalde hij er een eerste prijs voor compositie en in 1867 de Prijs van Rome met de cantate Het Woud. Van 1869 tot 1871 was hij directeur van het stedelijk muziekconservatorium in Brugge. Daarna werkte hij als kapelmeester aan diverse schouwburgen in binnen- en buitenland: 's-Gravenhage, Cherbourg, Dijon, Gent, Luik, Antwerpen enz. In 1879 werd hij benoemd tot leraar in harmonie, contrapunt en fuga aan de Vlaamse Muziekschool in Antwerpen. Hij was een bekwaam en zeer gewaardeerd dirigent.
Onder zijn voornaamste werken vermelden we: liederen en cantates; opera's zoals La Ferme du Diable en Berken de diamantslijper; vijf symfonieën, vijf ouvertures zoals Agneessens en Hulde aan Conscience; diverse orkestwerken; kamermuziek, pianowerken. Zijn vocale bladzijden staan het dichtst bij de romantische geest en stijl van zijn tijd. In zijn orkestrale werken is hij traditioneler, bouwt hij voort op classicistische patronen en leunt hij soms aan bij het idioom van de vroege Beethoven.
Met zijn vijf symfonieën (de vijfde bleef evenwel onvoltooid) is hij in Vlaanderen de belangrijkste symfonicus van zijn tijd. In die werken ‘treft vooral de degelijke vakkennis, de sterke polyfone en contrapuntische structuur en de fijnzinnige doch op klassieke leest geschoeide orkestratie’, aldus dr. Bernard Huys in zijn universiteitsverhandeling over de componist.
De Symfonie nr. 2 in mi-bemol draagt als opschrift: Composée à la mémoire de mon maître C.L. Hanssens. Zij is naar alle waarschijnlijkheid geschreven tussen april 1871, het overlijden van C.L. Hanssens, en april 1872, de eerste uitvoering van het menuet uit deze symfonie. Waelput zelf dirigeerde de creatie van de volledige symfonie in Dijon tijdens het seizoen 1873-1874. De kritiek was unaniem lovend, ook die welke verscheen in de ‘Guide musical’ na de uitvoering van het werk op het Hertogelijk Paleis in Brussel op 2 januari 1876: ‘De symfonie is een origineel werk dat geen herinneringen aan de grote meesters noch aan de modernen oproept. Ter wille van de algemene toon zou men ze eerder in de buurt plaatsen van het oeuvre van Joachim Raff, maar dan met een persoonlijke stijl en een rijkdom aan voorname muzikale ideeën. De instrumentatie is verzorgd, soms ingenieus, en de componist maakt meer dan eens op een intelligente en geslaagde