aan subsidies. Bovendien was de produktie waaraan werd gewerkt en waarvan al 80 voorstellingen waren verkocht, niet gereed tegen de vastgestelde datum, 1 januari 1970, mede als gevolg van de Grotowskiaanse opleidingsmethode. Daar kwam het breekpunt. De Mechelaars die bleven, sloten de rangen. Manu Verreth werd directeur, Tuur de Weert, Mandus de Vos, Frans Dijck, Jaak van Assche en René Verreth directieleden. Het volgend seizoen werd geprogrammeerd door Dirk Buyse, Jan Decorte en Guido Vastesaeger.
Zodra het MMT de professionele weg is opgegaan, ‘explodeert’ de grafiek van zijn succes: in vijf jaar van 75 naar meer dan 200 voorstellingen en van 8000 tot bijna 100.000 toeschouwers per seizoen. Daarna werd deze expansie ongetwijfeld mede door de regeling van het theaterdecreet geconsolideerd, maar zij wordt er niet echt door verklaard, aangezien zij al voor het theaterdecreet inzette. Hetzelfde kan gezegd worden van De Collega's: het stuk van Jan Matterne werd gecreëerd in 1976, toen het gezelschap zich al voortbewoog volgens het topsegment van zijn succescurve. Wel heeft De Collega's als televisiefeuilleton de faam en de populariteit van het MMT veralgemeend. Het statistisch succes moet dus andere gronden hebben.
Is het te danken aan de artistieke waarde van de produkties? Betekent het MMT een kwalitatief succes? Dat is een nijpende vraag. Vanuit de opvattingen van theaterpractici als Marijnen en Grotowski, theoretici als Carlos Tindemans, en verder van al wie talent, inzicht en een stuk leven hebben ingezet voor de vernieuwing van het hedendaagse toneel, is het MMT van vandaag misschien een sinds 1970 ‘verdwaalde plant’ en een voor Vlaanderen gemiste kans. Voor Manu Verreth en de hele ploeg die met zwoegen en zweten, en met lucide solidariteit binnen het gezelschap, de prijs hebben betaald voor een welslagen waarvan zij zelf opkijken, zou het MMT een ‘verdwaalde plant’ geworden zijn, als het elf jaar geleden het roer niet had omgegooid. De groep, die thans 35 mensen telt, technici en bedienden inbegrepen, gelooft in zijn zaak. Dat geloof en de daaruit voortspruitende inzet van de acteurs verklaren grotendeels het succes van het MMT. In tegenstelling tot andere gezelschappen worden hier geen syndicalistische chicanes gehoord. De repetities worden niet noodzakelijk afgebroken als de achturendag erop zit. De mensen hebben twee maanden vakantie per jaar: een week rond Kerstmis, een week rond Pasen en zes weken van 1 juli tot 15 augustus. Daarbuiten tellen dagen noch uren voor het werk.
En wat vindt het publiek? Er zijn lieden, eerder van het intellectuele type, voor wie het soort toneel dat het MMT brengt, niet hoeft. Zij lopen overigens ook niet warm voor KVS of KNS, eeuwelingen reeds, of voor andere zilveren jubilarissen als het ‘Fakkeltheater’ te Antwerpen of ‘Antigone’ te Kortrijk. De abonnees van het MMT verheugen zich echter wel in het aanbod. Het statistisch succes dat zij het MMT bezorgen, stoelt op de voldoening die zij ondervinden en blijven verwachten.
Het antwoord op de nijpende vraag is dus niet simpel. Welke normen moeten aangelegd worden, die van de ‘high brow’ toeschouwers of die van ‘het volk’? Kwaliteit is een kwestie van niveau, van smaak, stijl, geest. De eerste categorie kan toneel als dat van het MMT versmaden, maar dat het MMT een snaar raakt bij de tweede categorie, valt niet te loochenen. De kwaliteit van zijn produkties beantwoordt ontegensprekelijk aan de wensen van een bepaald publiek.
Manu Verreth zegt dat het MMT bewust herkenbare menselijke situaties wil uitbeelden en de toeschouwer tracht te beroeren in de eigentijdse gevoeligheden waar deze mee te maken heeft. Het MMT wil reële beelden meegeven, waar de toeschouwer dicht genoeg bijstaat om bereid te zijn ze te ondergaan en een vertrouwensrelatie aan te gaan met het gezelschap, waarvan hij weet: ‘Als die mannen spreken, gaat het over eigentijdse zaken’. Voorbeelden daarvan: Jan Rap en z'n maat (jeugdtehuizen), De put van Babel (gedetineerden), Eén vloog over het koekoeksnest (psychiatrie), Zwart en Wit (collaboratie en repressie)... Het MMT is tegen slogantheater, wil het publiek echter wel een spiegel van de maatschappij voorhouden. ‘Ons talent hebben we’, aldus Verreth, ‘om iets te tonen, niet om te beleren’.
Vindt hij dan de scholing van Grotowski niet adequaat? Integendeel, hij is van mening dat elke acteur de kans zou moeten hebben zo'n training door te maken, maar het mag daar volgens hem niet bij blijven. Het theater van Grotowski sluit naar zijn gevoel niet aan bij onze maatschappij; hij wil theater maken ‘voor mensen van wie ik hou, opdat die er wat aan zouden hebben’. Het publiek imponeren met stuntwerk acht hij niet zijn taak. De creativiteit die uit theater resulteert, moet volgens hem naar het publiek toe worden uitgedragen en zo ver mogelijk verspreid. Dat is de optie van het MMT. De respons van het publiek lijkt erop te wijzen dat die niet helemaal fout kan zitten.
Jef de Roeck.