Sater.
even geven? hun crisis aan te praten, hun crisis te objectiveren, van hun crisis onze crisis te maken.
Daarmee samen hangt de tamelijk schematische invulling van de figuren en het verhaal. Een groepje intellectuelen, waaronder een lid van een advocatencollectief, een secretaris van een interdepartementale werkgroep en een actrice, hebben op het land een gezamenlijk project opgezet: een rusthuis voor vermoeide intellectuelen. De vriend van de actrice heeft de verbouwing van het gemeenschappelijk aangekochte huis op zich genomen. Op het weekend dat hij heeft belegd om kond te doen van de stand van zaken, blijkt de financiële situatie rampzalig. Tot slot van alle ellende valt de niet verzekerde zwartwerker van een stelling.
Het mislukken van het project, een soort laatste stuiptrekking van het idealisme uit de jaren zestig, is een overkoepelend symbool voor de mislukkingen van iedereen in het stuk. De advocaat klemt zich vast aan zijn collectief om nog iets van zijn progressiviteit te redden, maar weet in zijn persoonlijke leven niet te kiezen tussen zijn vrouw en zijn naar het weekend meegekomen vriendin. Ten slotte gaat hij voor de ogen van zijn vriendin ten onder in de roerige poel van het wegzinkende project en de zwaargewonde zwart-werker, dat zijn financieel aandeel - zo nodig voor de alimentatie voor zijn vrouw - mee dreigt te zuigen. Van de secretaris, voor de advocaat ooit het lichtende voorbeeld van progressiviteit, rest slechts een cynicus die de zachte slogans van de jaren zeventig ten eigen bate probeert te hanteren en zo zijn web van manipulatie over iedereen uit te spreiden. De actrice betwijfelt of zij wel de juiste keus heeft gemaakt: stoppen met acteren om een kind te krijgen en het huis te runnen. Haar vriend legt regelmatig een verbijsterende botheid aan de dag, die echter in het woordenrijke en labyrintische milieu van de intellectuelen soms ook een verhelderende frisheid met zich meebrengt.
De Baan heeft het milieu van zijn stuk wel enigszins vermoeiend modern gemaakt. Zowat alle situaties, ontwikkelingen en problematieken die zich in dat milieu kunnen voordoen vinden we in Zal ik je moeder even geven? terug: feministische ideologie botst op de eigen emoties, het mislukken van een groeps-ideaal, de vriendin naast de eigen vrouw geeft problemen omdat de eigen vrouw niet zomaar kan worden verlaten, de wending van de aandacht in de jaren zeventig naar de zachte sector, ons kent ons tot in het bed. Een figuur als de secretaris is wat al te overladen met betekenissen, dat wil zeggen hij is toevallig net overal geweest waar het gebeurde: het Maagdenhuis in Amsterdam, Zuid-Amerika (San Salvador) en later de mannenpraatgroep. Door dat soort elementen krijgt het stuk te veel iets van een constructie, waarin alles opzettelijk is en niets meer toevallig. De Baan wil te zeer laten zien om wat voor mensen het gaat, maar verstrikt zich daarbij enigszins in details.
Daar staat stellig tegenover dat hij zich als een goed waarnemer heeft getoond van dat milieu, dat ongetwijfeld het zijne is, zodat heel wat scènes en dialogen een hoge realiteitswaarde hebben. Er werd dan ook tijdens de twee voorstellingen die ik van Zal ik je moeder even geven? heb gezien, regelmatig gelachen en wel met de lach der herkenning. Toch is die lach wat problematisch omdat na Lente, zomer, herfst het me opnieuw niet duidelijk werd of De Baan en Sater nu ironiseren of niet. Dat wordt mede veroorzaakt door het bij vlagen boeiende spel dat voor een theatergroep die uit het politieke stamt zeer dubbelzinnig, gedetailleerd en subtiel is en dat voortdurend op weg lijkt om van de toneelfiguren die in eerste instanties nogal karikaturaal zijn, toch nog werkelijke karakters te maken. Zo is het niet duidelijk geworden of de secretaris nu als een ironische versie van het type werd bedoeld of als een serieus personage. Voor het tweede was hij te karikaturaal; voor het eerste speelde Jaap van Donselaar haast weer te subtiel: de ironie lag er niet - genoeg? - op.
Sater hangt regelmatig overal tussen in. In de tijd dat de groep nog politiek theater maakte, was dat weliswaar niet perfect en verviel ook Sater wel in de fout van zwart-wit-tekening, van het politieke toneel in Nederland was dat van Sater in ieder geval het interessantst. Sater probeerde toneel te maken, ondanks de politiek.
Na de wending naar het persoonlijke, zijn de voorstellingen van Sater niet minder boeiend geworden, maar ze zijn tot nu toe wisselvallig en soms ook niet duidelijk genoeg: krachtige momenten die duidelijk appelleren aan het milieu en de belevingswereld van de toeschouwers, worden afgewisseld met situaties die slechts acceptabel zijn als ze als ironiseringen kunnen worden beschouwd. Dat laatste is bij Sater niet duidelijk genoeg. Ik verheug me echter