over. Maar naast elkaar gelegd zag je een hemelsbreed verschil. Dat wijst er dus op dat je als artiest iets van jezelf kunt inbrengen, zowel inzake kleur als inzake vorm. Veel details, die op een foto te zien zijn, worden op het schilderij gewoon van plaats veranderd ten voordele van de compositie. Neem nu dat schilderij met die buis met de wit-rode verfbanden erop. Daar loopt een streep roest door. Maar die streep roest lag in werkelijkheid niet op die plaats. Zij lag een eind verder, op een deel van de buis, die niet op het schilderij voorkomt. De kunstenaar haalt dus details uit een ander gedeelte, dat buiten het schilderij valt, om zijn compositie boeiender te maken.’
De voorwerpen die Maurice de Clercq schilderde, zijn op zijn minst op de werkelijke grootte weergegeven. Soms vergrootte hij ze zelfs om het banale indrukwekkender te maken. Hij wilde er een blikvanger van maken. Meteen viel ook het perspectief weg, want alles kwam immers op de voorgrond te staan. Er bestond gewoon geen achtergrond meer. Toch wilde Maurice de Clercq de al te nuchtere werkelijkheid vermijden. Hij heeft het realisme dan ook steeds een vleugje lyriek geschonken.
Net zoals destijds de Vlaamse expressionisten een heel eigen schilderkunst hebben gevonden, die geënt was op het Duitse expressionisme, heeft ook Maurice de Clercq een Vlaams hyperrealisme gevonden, dat geënt was op het Amerikaanse.
Maar Maurice de Clercq heeft een lange weg afgelegd vooraleer hij tot deze schilderkunst is gekomen. In het begin van de jaren vijftig schilderde hij abstract. Zijn werken deden toen denken aan boomschorsen en grillige takken.
Aarzelend en tastend zocht hij een eigen richting. Hij voelde zich hierbij niet gebonden aan de klassieke materialen van de
Maurice de Clercq: ‘Witte pomp’ (schilderij, 1977).
schilderkunst. Hij ging dan ook zand en zelfs tul in zijn verf mengen. Zo kwam hij tot de anti-peinture, die hij voor het eerst tentoonstelde in het Hessenhuis te Antwerpen.
Op dit gebied heeft hij in ons land baanbrekend werk verricht, maar zijn bescheidenheid en zijn afkeer van elke publiciteit hebben tot gevolg gehad dat hij niet de algemene bekendheid heeft gekregen die hij verdiende.
De avant-garde heeft Maurice de Clercq steeds aangetrokken. In de jaren zestig maakte hij sculpturen met gechromeerde autoonderdelen. Dit was een vondst die met het gebruik van bolle vormen en weerspiegelingen heel wat mogelijkheden in bleek te houden.
Op deze manier maakte hij middeleeuwse ridders of een robot. Een ranke gestalte werd een dichter of een autobestuurder, zittend achter een stuurwiel. Soms waren er ook zuiver abstracte composities bij.
Omstreeks 1970 ontwikkelde Maurice de Clercq zich in de richting van de Pop Art met zijn ‘Looking girls’. Hij bracht fragmentaire afbeeldingen van aantrekkelijke vrouwenfiguren, ontleend aan de publiciteitswereld. Hij wist hiermee echter een heel ander klimaat te scheppen dan Pol Mara, die vóór hem reeds in deze richting was doorgebroken.
Uit deze Pop Art-periode zou hij op een heel logische wijze evolueren naar het hyperrealisme, dat immers ook een fotografische weergave van de werkelijkheid nastreeft.
Maar in tegenstelling tot zijn Pop-periode zou Maurice de Clercq in zijn hyperrealistische werken nooit menselijke figuren schilderen maar uitsluitend voorwerpen. Hij wilde immers vermijden dat het schilderij aanleiding zou worden tot een verhaaltje. Hij weerde angstvallig iedere anekdotiek uit zijn werk. Steeds is Maurice de Clercq blijven zoeken naar de essentie van de schilderkunst.
Sterk verschillend van de Amerikaanse hyperrealisten is ook het kleurengebruik van Maurice de Clercq. Hij koos nooit een onderwerp met felle kleuren, maar gaf de voorkeur aan een detail of een gewoon alledaags voorwerp, dat hij monochroom uitbeeldde.
Alhoewel het vertrekpunt hier ook het nauwkeurig waarnemen van de werkelijkheid was, ging het bij Maurice de Clercq nooit om een louter fotografisch weergeven van de realiteit. Hij laadde integendeel zijn onderwerp met subjectiviteit, met persoonlijk gevoel.
Soms schilderde hij gewoon enkele rode bakstenen, die een gedeelte van een muur voorstellen, dan weer enkele oude dozen. De Clercq zocht immers nooit naar opzienbarende onderwerpen. Hij wilde niet bekoren door mooie taferelen of stillevens op