Beeldende kunst
Dankzij de verbeelding: Jacob van Ruisdael.
In het Mauritshuis is de eerste overzichtstentoonstelling te zien van Jacob van Ruisdael. Het Mauritshuis ligt in hartje Den Haag naast het Binnenhof, het Buitenhof en de Hofvijver. Het patriciërshuis uit 1644 trok de eerste week van de expositie op werkdagen negenhonderd bezoekers per dag, in het week-end twaalfhonderd. Geen wonder want er zijn heel wat werken te zien uit privécollecties en verre musea. De tentoonstelling kwam tot stand dankzij Nederlands-Amerikaanse samenwerking: H.R. Hoetink, directeur van het Mauritshuis, en Seymour Slive, deskundige op het gebied van de zeventiende-eeuwse Hollandse schilderkunst, tevens directeur van het Fogg Art Museum van de universiteit van Cambridge, werkten samen, gesteund door hun staf. De tentoonstelling, die tot vier januari 1982 in Den Haag blijft, vertrekt daarna dan ook naar Massachusetts.
Uit de ruim zevenhonderd schilderijen van Ruisdael werden er zevenenvijftig uitgekozen die Ruisdaels volledige ontwikkeling laten zien en ook de verschillende facetten van zijn kunnen: bosgezichten, duin- en rotslandschappen, ruïnes, watervallen, zee- en stadsgezichten, winterlandschappen. Ook zijn er achtendertig tekeningen, de meeste in zwart krijt en alle dertien van hem bekende etsen, van sommige meerdere staten. Van zeven etsen is het enigst bekende exemplaar aanwezig.
Voor wie zich na de tentoonstelling nader in Ruisdael wil verdiepen is er de wetenschappelijke catalogus van Seymour Slive, in het Nederlands of het Engels, Jacob van Ruisdael (1). Er is ook een fraai uitgevoerd kijkboek met een inleiding van H.R. Hoetink, twaalf reprodukties in kleur en honderdzesentwintig in zwart-wit van zeer goede kwaliteit (2).
De biografische gegevens zijn schaars; over de persoonlijkheid van Ruisdael is nog minder bekend. Er is bijvoorbeeld geen enkele brief van hem overgeleverd. Vast staat dat hij in 1628 of 1629 in Haarlem geboren werd en in 1648 opgenomen in het Sint-Lucasgilde. (Op de tentoonstelling zijn vier gesigneerde en gedateerde schilderijen uit 1646. Na 1653 dateerde hij zelden.) Omstreeks 1650 maakt hij een reis naar Bentheim en het bosrijke Nederlands-Duitse grensgebied, waarschijnlijk met de schilder Claes Berchem. Volgens Arnold Houbraken, die gegevens verzamelde over Nederlandse schilders voor zijn in 1721 verschenen Groote schouwburgh der Nederlandsche konstschilders en schilderessen, zou Ruisdael medicijnen gestudeerd hebben en arts geweest zijn. Omstreeks 1656 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij in '59 burgerrechten kreeg. Hij trouwde nooit. Het is bekend dat hij religieus was en zich aansloot bij de mennisten, een strenge protestantse sekte. Hij stierf in 1682.
In het Mauritshuis wordt het duidelijk dat het begin en het einde van zijn werkperiode gekenmerkt worden door het gebruik van meer menselijke figuren en een gedetailleerde, vertellende schilderwijze; zijn bloeiperiode, de grote middenperiode, door een voor Hollandse begrippen grote bewogenheid. Het is mogelijk Ruisdaels werkwijze op de voet te volgen dankzij de aanwezigheid van drie verschillende werken die geïnspireerd werden door hetzelfde motief. Daar is vooreerst een tekening in zwart krijt, Het Portugees-Joodse kerkhof te Ouderkerk aan de Amstel uit Teylers Museum te Haarlem. Voor het schilderij dat in 1813 te Dresden zo'n diepe indruk maakte op Goethe, Het joodse kerkhof (Dresden, Staatliche Kunstsammlungen), nam Ruisdael het ensemble van de zes graftombes in hun onderlinge samenhang van de tekening over. Een zevende tombe, op de voorgrond, plaatste hij ter wille van een diagonale opbouw in plaats van rechts uiterst links in het beeld. Bij Het joodse kerkhof uit Detroit neemt de afzonderlijke tombe ongeveer dezelfde plaats in als op het doek te Dresden, maar het waarnemingspunt verschilt zeer. Op het werk te Dresden bevindt zich een deel van de ruïne die op het doek in Detroit te zien is, ook vanuit een ander punt waargenomen. Kortom: beide schilderijen zijn opgebouwd door Ruisdaels scheppende verbeelding; ze bieden geen topografisch juiste weergave. De gedachte dat Ruisdael portretten geschilderd zou hebben van het zeventiende-eeuwse Hollandse landschap wordt aanschouwelijk weerlegd.
Op Het joodse kerkhof te Detroit lijkt de ruïne veel op de ruïne van Egmond, die Ruisdael herhaaldelijk schetste en op zijn doeken gebruikte. Maar de ruïne staat in een gefantaseerd landschap. In de nabijheid van de tomben bevinden zich twee dode boomstammen, terwijl de bladerrijke bomen verderop er levenskrachtig uitzien; ongetwijfeld wilde Ruisdael zijn tijdgenoten hiermee een memento mori voorhouden. Veelzeggend is ook de plaats waar Ruisdael zijn naam heeft neergezet: op de tombe links, die compositorisch door een dode boom wordt verbonden met de andere graven. Toch spoelt het water van een kleine beek tussen de graven en belooft een regenboog (té dicht op het land gedrongen) een goede uitkomst. Precies als bij Jan Luikens Droom is 't leven wordt ‘een vliet’ die voorbij glijdt in verband gebracht met de kortstondigheid van het bestaan, met ‘de dood in duysterheên’. Het joodse kerkhof leert ons niet alleen op welke wijze Jacob van Ruisdael zijn schilderijen opbouwde, het leert ons dankzij zijn scheppende