speelde de mobilisatie een belangrijke rol. Het moet onderstreept worden dat Coole een van de heel weinige Vlaamse dichters is, die doorvoeld deze periode van onveiligheid en onrust heeft beschreven. De bundel is eigenlijk een autobiografie 1939-1940 met twee belangrijke onderwerpen: de mobilisatie, een wel heel populistisch thema inderdaad ‘uit het leven gegrepen’, én de dood van zijn vader, wat dan een persoonlijk thema is. Over beide themata schrijft de dichter goedgevormde, vlotte, directe gedichten zonder franjes. In de bundel kwatrijnen Vaarwel (1941) die dus niet in de verzamelbundel voorkomt, zal Coole andermaal over zijn vader schrijven. In Loutering (1941), en Het gevecht met het hart (1943) met zijn typische titel en in De klem der tederheid (1951) legt Coole herhaaldelijk getuigenis af van die dubbelheid in hem: directe gedichten staan er naast romantisch-gevoelige. Coole wil een dichter zijn ‘van wind en gebalde vuisten’, maar moet ook aanvaarden dat er ‘bloemen’ bloeien die hem ontroeren. In de laatstverschenen bundel is er ook herhaaldelijk sprake van vernieuwing, een ander mens worden. Na de ik-persoon uit de vorige bundels duikt hier een hij-persoon op. Ook komen er reeds talrijke ‘portretten’ in voor, met een gedeeltelijk epische inslag. De dichter heeft de neiging een balans op te maken. En ook hier weer is er de evocatie van een tijdgeest: de atoomdreiging van de jaren '50. Coole vreesde een wereldondergang, maar geloofde tevens in de magische kracht van de poëzie.
In
Kaluwa. Kongogedichten (1957) heeft de dichter alle subjectiviteit prijsgegeven. De bundel bestaat uit realistische foto's, snapshots van Kongo: land, mensen, dieren, situaties die zich in de werkelijkheid of in de voorstelling van de dichter hebben voorgedaan, soms ook verhaaltjes
Marcel Coole (o1913).
of drama's, voorbeeldig samengebald vnl. in de strenge vorm van het sonnet. Coole bereikt hier wat hij al herhaaldelijk heeft nagestreefd: een koelrealistische, objectieve lyriek met epische inslag, waarbij de dichter enkel verslaggever lijkt te zijn. Maar zijn sociale en menselijke bewogenheid zijn natuurlijk ook levensgroot aanwezig. De confrontatie met een vreemde cultuur moet hem wel erg aangegrepen hebben.
Wanneer de dichter tien jaar later de bundel Escalade (1967) publiceert, lijkt hij een enorme evolutie te hebben doorgemaakt. De bundel omvat twee ‘ladders’: enerzijds een reeks min of meer klassieke, rijmende gedichten met een achtregelige strofenbouw, een vaak direct autobiografische inslag en de neiging om een levensbalans op te maken; anderzijds een reeks geöbjectiveerde hij-gedichten die volgestouwd zijn met buitenissige beelden en een technische woordenschat. Ze doen nachtmerrieachtig en verwilderd aan. Veelal hebben ze te maken met een persoonlijke confrontatie met de dood. De vervreemding van de dichter van zichzelf, en via beelden van de buitenwereld, is ook de inhoud van Centrifugaal (1969) en Schuilen onder de regenboom (1973). Het doodsbesef en de persoonlijke ontreddering (‘Ik ben mijn eigen vijand’), een soort zielsconflict dat de dichter ertoe heeft aangezet om definitief een levensbalans op te maken, vormen de belangrijkste inhoud van deze gedichten. Maar een centrifugale kracht in hem, hernieuwd vitalisme, agressieve opstandigheid ook, drijft hem weg uit de dood en het verleden. Weliswaar bevat Centrifugaal ook een reeks narcotische verschrikkingsvisioenen (De reeks Mystificatie) maar tot de schrille vertwijfeling van Escalade komt het niet meer. Toon en formulering zijn overigens m.i. ook trefzekerder geworden.
Schuilen onder de regenboom, Cooles jongste bundel dateert uit 1973. Met de titel bedoelt de dichter misschien dat hij een uiterst precaire schuilplaats zoekt, mét een gevoel van ongeborgenheid en weerloosheid t.o. leven, wereld en zelf en met een kwetsbaarheid die hem ook agressief maakt. Die schuilplaats is misschien de poëzie, waar Coole altijd al een bijzondere waarde aan heeft toegekend. Vanuit deze naakte gevoelssituatie bezint hij zich op leven en dood. Tevens boort hij d.m.v. een complexe en vaak bizarre beeldspraak alle domeinen van het menselijke denken aan. Op die manier probeert hij een persoonlijke problematiek te verruimen en te objectiveren en toont hij zich tevens een kind van zijn tijd. Verleden, geschiedenis, cultuur, techniek maar ook de dagelijkse dingen worden in het gedicht ingeschakeld. De bundel omvat een reeks herleefde herinneringen, een reeks gedichten over het zgn. zelfverlies, een reeks over het ouder worden, meestal objectievere portretten, tenslotte ook een reeks waarin het illusieloze geloof in de continuïteit van het leven wordt weergegeven en die tevens een herboren zelfbewustzijn uitspreken. Coole maakt in deze bundel, m.i. zijn tot nu toe belangrijkste en ook meest aangrijpende, een levensbalans op. Het is dan ook een bundel rond-