| |
| |
| |
De werking van het Euro-parlement
Johan van Minnen
Geboren in 1933 te Noordwolde (Friesland). Studies in de journalistiek. Achtereenvolgens radioen televisiecorrespondent in Bonn en VARA-ombudsman in Nederland. Thans lid van het Europese Parlement. Auteur van diverse columns en artikelen over Duitsland en Europa.
Adres:
Straatweg 224, NL-3621 BE Breukelen.
Onder alle naoorlogse ontwikkelingen behoort de opkomst van het Europese Parlement ongetwijfeld tot de meest bizarre. En dit in de letterlijke betekenis van het woord: niet eenvoudig en onnatuurlijk. Terwijl toch de ontdekking van het Europese Parlement als het Ei van Columbus werd beschouwd: zo vanzelfsprekend en logisch.
Opkomst en verval, parallel lopend aan de lijn welke de Europese Gemeenschap als zodanig vertoont. Waarbij het parlement in de opkomst wat achteraan sukkelde, zoals steeds wanneer het om de inrichting gaat van organen die moeten controleren wat machtshebbers al hebben besloten, maar waarbij het parlement in de middelerwijl ingetreden periode van verval duidelijk vooroploopt.
In feite bestond het Europese Parlement al tijdens de episode van de Kolen- en Staalgemeenschap. Dat het toen al niet veel verder kwam dan als kamerorkestje te functioneren in het grote Straatsburgse geschetter van destijds, werd in elk geval tot uitdrukking gebracht door een van de voorzitters van de Hoge Autoriteit uit die dagen (het ‘Hoge Gezagslichaam’ van de EGKS), de Belgische oudvakbondsbestuurder Paul Finet. In een masochistisch privatissimum verzuchtte hij eens: ‘waarom maken ze van hun recht nooit eens gebruik en sturen ze dit zootje nooit naar huis?’
De Kolen en Staalgemeenschap was het eerste en enige werkelijk supranationale orgaan, dat de verscheurde volkeren van Europa, uit wier midden de beide aartskatholieke pragmatici Robert Schuman en Konrad Adenauer het even voor het zeggen kregen, na de oorlog uit de grond stampten. De Hoge Autoriteit was dientengevolge veel minder dan naderhand de Europese Commissie een satelliet van vergaderende nationale ministers, hetgeen overigens, omdat ze nog wèl door en uit de kongies van het nationale thuis- | |
| |
front werden benoemd, helaas geen waarborg betekende voor de kwaliteit van de leden van dit gezelschap.
Zonder last of ruggespraak... Hier had het eerste Europese parlement, ofschoon nog Raadgevende Vergadering geheten, zijn eerste Europese parlementaire daad kunnen stellen en aan de terechte kritiek op naar politieke inhoud gemeten steeds flodderiger wordende jaarverslagen (te vergelijken met de hedendaagse begrotingsbehandelingen) een motie van wantrouwen tegen het hoge gezagscollege kunnen verbinden. Hier echter reeds verloochenden de nieuwbakken parlementsleden geen ogenblik hun oudbakken afkomst, hun dubbelmandaat, hun eigen wortels in de kongies van het nationale thuisfront.
Daarover jammerklachten te uiten, was toentertijd al vruchteloos, en is achteraf zinloos. De werkelijkheidszin gebiedt ons vast te stellen, dat wat toen niet anders wàs, inmiddels is gebleken gewoonweg niet anders te kùnnen. ‘Realpolitik’ mag dan een slechte naam hebben, nóg laakbaarder zijn politici, die hun kiezers proberen diets te maken dat de aarde niet rond en misschien toch een paradijs is. Het wordt ten onrechte als een calvinistisch privilege beschouwd tot de slotsom te kunnen komen, dat de mens in wezen slecht is en zijn produkten dus moeilijk beter kunnen zijn. Fatalisten zeggen dan ‘het zij zo’, realisten zeggen ‘het is zo’. En eigenlijk behoren optimisten daar dan aan toe te voegen ‘het hoort ook zo te zijn’.
De eersten die na de oorlog met de opbouw van ‘ons Europa’ aan de weg timmerden, deden nog alsof ze bezig waren met het in kaart brengen van zoiets als geografisch en politiek esperanto, terwijl het welbeschouwd toen reeds ging, wat Schuman en Adenauer ook wel degelijk beseften, om wat het intussen onveranderlijk blijkt te zijn: een samenraapsel van verschillende woongemeenschappen (voorheen ‘volkeren’ genaamd) en dus van totaal tegenstrijdige belangen, wier vertegenwoordigers geen hoger (maar ook geen lager) doel behoren na te streven dan deze belangen te behartigen. Ziedaar het begrip ‘europees volksvertegenwoordiger’ in een notedop. Kenmerkendste specimen binnen het Europese Parlement: het Britse lid, overschillig of hij nu een conservatief dan wel een socialistisch kiesdistrict vertegenwoordigt.
De strijd mag dan tegenwoordig met andere wapenen dan die der barbaren worden uitgevochten, ze is er niet minder heftig om, en de Europese Gemeenschap als illusie is nauwelijks in staat gebleken zelfs maar een tijdelijke wapenstilstand te bewerkstelligen. Twee zinsbegoochelingen spelen ons bovendien nog extra parten.
De ene is die van de ‘verdergaande, afrondende’ verdragen van Rome, waarin de drie oorspronkelijke gemeenschappen (EGKS, Euratom, EEG), als ‘bekroning’ van het werk werden samengesmolten, terwijl in feite het laatste greintje bovennationale filosofie er bij deze gelegenheid uit werd gehaald en executieve en parlement de ministerraad als permanente bezettingsmacht kregen opgedrongen (maar nogmaals: overeenkomstig het echte karakter van de europese beschaving).
De andere is die van de veelbezongen uitbreiding, van aanvankelijk zes via negen tot tien en binnen een paar jaar tot twaalf, een groeiproces waarvan de stuiptrekkingen door sommigen worden gereduceerd tot een linguïstisch probleem en een vraagstuk van hectoliters wijn, terwijl het in waarheid om de definitieve uitholling van de laatste samenbundelingsgedachte gaat. Wat in de Benelux al helemaal niet wil vlotten, wat de zes al totaal mislukte, wordt verderop al niet eens een vaag droombeeld meer, maar een waar
| |
| |
nachtmerrie, voor alle betrokkenen verderfelijk en verschrikkelijk.
Met ‘wishful thinking’ heeft deze opstelling uiteraard niets te maken. Integendeel, hoe bevredigend zou het niet zijn, het ‘arme Zuid-Europa’ te helpen herbebossen en een eigentijds ‘Marshallplan’ ter beschikking te stellen, dat ons in het ‘rijke noorden’ overigens net zo veel of net zo weinig zou behoeven te kosten als de door de gemeenschap voorgenomen aethylalcoholverordening! Alleen, zo werkt het nu eenmaal niet en wie in het zuiden boert dan wel een handwerk bedrijft, zou wel van alle goede geesten verlaten moeten zijn om vrijwillig tot deze multinationale marktgemeenschap te willen toetreden. Anderen beslissen dit overigens voor hem, maar als zij dan al zijn vertegenwoordigers heten te zijn, zijn het geenszins zijn belangenbehartigers en niet zodra hebben zij de verkeerde keus gedaan, of een nieuw spanningsveld is geboren.
De Noorse vissers, die acht jaar geleden dank zij een speling van het lot met minimale meerderheid het lidmaatschap van hun land wisten te verhinderen, zouden thans negentig procent van hun nieuwrijke omgeving achter zich krijgen. Als de Noren daarom egoïsten kunnen worden genoemd, moeten de Iberianen het eigenlijk worden. Een trend, waar de Groenlanders, de Grieken en de Britten (in deze volgorde ook) ons de eerstvolgende jaren mee vertrouwd beloven te maken. De Eskimo's, die zich door de EG veroverd voelen, Labour, wier manifest tot de onvermijdelijke gevolgtrekking kwam dat het beoogde kanaliseren van handel en kapitaal onverenigbaar met de vrijemarkteconomie van de EG diende te worden verklaard (over ‘wishful thinking’ gesproken!) en de PASOK die zopas op Griekenlands uittreding de eerste linkse verkiezingsoverwinning heeft geboekt - het zijn stuk voor stuk en allemaal bij elkaar verschijnselen, die de slogan ‘sluit je aan bij het Europa van de tien’ voor uitbreiding alleen nog maar vatbaar doen zijn tot het cynische ‘sluit je aan bij het Europa van de tien miljoen werklozen’ om tegelijkertijd voor inkrimping in de harde werkelijkheid te zorgen.
Zo zit het huidige Europese parlement ingeklemd tussen historisch fundament en onvermijdelijk perspectief, past in geen van tweeën en wordt door beiden afgestoten. Het is een parlement, voortdurend bezig het zwarte naaigaren opnieuw uit te vinden. Een congregatie uit een andere wereld, niet eens zozeer de dure papieren wereld waarover de goedkope grappen gaan, maar een ‘weltfremde’ wereld waar de afgevaardigden zich voortdurend verward moeten voelen, zij het dan wél naar de Duitser Blumenfeld in alle ernst ter rechtvaardiging aanvoerde ‘verward op een hoger niveau’. Zo hoog en zo vast is dit niveau, dat de meesten van deze verwarde volksvertegenwoordigers inderdaad stevig met beide benen in de wolken staan en vanuit die positie oprecht menen, greep te hebben op het triviale Europese gebeuren, dat onder hen gewoon doorgaat - net alsof er helemaal geen Europees parlement bestond.
‘Uniek’ heette het in 1979, toen de Europese burgers voor het eerst hun vertegenwoordiging zelf konden kiezen. Dat nog niet de helft van de burgerij deze kans greep, zou in dit verband een eenmalig incident kunnen worden genoemd, ware het niet dat nu reeds moet worden voorspeld hoe het er in 1984 procentueel nog minder zullen worden. De vergadering is, vooral in zijn eigen samenstelling, representatief voor dàt deel van de burgerlijke opvattingen, dat onder de bourgeois dient te worden gerangschikt. Het élan van de citoyen blijkt er niets te zoeken te hebben.
Enig ter wereld, dat zal het voorlopig ook
| |
| |
wel blijven. Met het Zuidafrikaanse parlement dan nog de uitzonderlijke eer delend, niet eens in de hoofdstad van het eigen regeringsgebeuren te willen vergaderen, laat de Europese assemblee het verder afweten op praktisch alle punten, waar de bevoegdheden ervan naar nationale maatstaven worden gemeten.
Parlementen, zo leren wij immers, zijn er om wetten te maken en om uitvoerende overheidsorganen te controleren. Wetten maken: dat betekent de ontwerpen van een regering bekrachtigen dan wel afwijzen. Het betekent echter ook: zelf het initiatief tot wetten nemen. Maken nationale parlementen al hoe langer hoe minder van dit voorrecht gebruik (in feite een symptoom van de algemene verloedering van ons politieke stelsel), zulk een verval kan binnen het Europese parlement niet eens intreden, omdat dit Hoge Huis van een dergelijk initiatiefrecht is gespeend. En al heeft nog zeer onlangs de Vlaming Karel van Miert, door ons allen natuurlijk dapper toegejuicht, in een mooi rapport voor het toekennen van het initiatiefrecht gepleit, daarmee ís het er nog niet - sterker: daarmee kómt het er zelfs niet. Want wie, buiten ons wolkenridders, wil dit nu werkelijk bevorderen? Misschien de portier van de Belliardstraat, maar die is de premier niet.
Rest dus de toetsing van de wetsvoorstellen, die de Europese executeurs geregistreerd als Verordeningen en Beschikkingen voorleggen. Europese wetgeving gaat boven nationale, dat schijnt vast te staan, maar niet alleen wandelt nationale ontduiking daar nog weer eens een keer overheen, evenmin mag hieruit logischerwijs volgen dat het Europese parlement ook boven het nationale gaat. Terwijl zelfs de fantasie van Belgische ministers ontoereikend is om te verzinnen hoe door Kamer en Senaat afgewezen wetten in het kader van onze Demokratie toch zouden kunnen worden toegepast, is zo'n gedachtensprong in de Europese gelederen doodnormaal: het Europese Parlement behoeft slechts te worden geraadpleegd - en zodra zulks is genotuleerd, is de uitslag van de consultatie in het geheel niets meer ter zake. Puriteinen, die dan nog prat gaan op het begrotingsrecht dat het Europese Parlement als ongeveer enig recht inderdaad in de leefregels heeft staan, is dank zij het leerstuk van het afgelopen jaar, de laatste poot om overeind te blijven, weggeslagen.
Goed, maar hoe is het dan gesteld met die tweede principiële parlementaire peiler, het controleren van de uitvoerende organen? We hebben hier dus met een duo van uitvoerende organen te maken: het College van Commissarissen en de Raad van Ministers. En omdat de Commissie door de Raad in de meest ordinaire betekenis van het woord als voetveeg wordt gebruikt, lijkt een natuurlijk bondgenootschap tussen Parlement en Commissie nogal voor de hand liggend. Houden wij dus tesamen de Raad in de mangel? Integendeel! De Commissie, door uiteindelijk altijd met de Raad te collaboreren, speelt de rol van de burgemeester in oorlogstijd en nu kun je wel zeggen, zoals de Zaankanter Pieter Dankert deed, dat het pedagogisch fout is de hond te slaan, wanneer de kat de kanarie heeft opgegeten (overigens muteerde Dankert de instincten van het roofdier door de hond de kanarie te laten vreten, waardoor hij wel gedwongen was de kat te slaan), het melodrame behelst nu eenmaal, dat de Commissie het enige wezen is dat door het Parlement met uitroeiïng kan worden bestraft omdat het Opperwezen Raad ongenaakbaar is, en dat de Commissie de volle eigen verantwoordelijkheid draagt om haar afgrijzen van de gang van zaken niet alleen onder woorden maar ook onder daden te vatten. Waarbij, voor het onwaarschijnlijke geval dat de Commissie naar huis zou willen
| |
| |
gaan dan wel derwaarts zou worden gezonden, de plot onmiddellijk in gelijkgezinde vervanging voorziet, vanwege de nationale regeringen en dus de Raad. Dit is geen vicieuze cirkel meer, dit is een gesloten circuit en dat zal helemaal zo blijven, zolang erin de Commissie maar meer oud-ministers zitten dan in het parlement toekomstige.
Uitbreiding dus van de bevoegdheden is de roep die steeds weer door Europa schalt. De enige verbeelding, welke hier dan nog aan de macht is. Of beter gezegd: inbeelding, wat beslist niet hetzelfde is.
Het zal de lezer, die het tot hier toe heeft uitgehouden, reeds volstrekt duidelijk zijn, dat geen enkele regering, zelfs geen staatssecretaris van het groothertogdom Luxemburg, er over peinst ook maar een grein van zijn heerschappij over te dragen aan het cultureel-sociaal clubhuiswerk, dat dus noch Europees noch parlementair werkt. De zachte sector, die zich in zijn eigen universum beweegt, zich pas opwindt zodra het over zijn eigen protocol gaat en waarvan een aantal leden, wier verkiezing twee jaar geleden nog als een stukje folklore gold (Otto von Habsburg, Vorst Bismarck, de hertog van Wellington) met hun binnen- en tussenkomsten inmiddels een waarlijk representatief deel van dit westelijk halfrond zijn gebleken.
Een parlement van anti-parlementaristen, óók een methode om de arbeidersbeweging uit te schakelen. Keizerszoon Habsburg, die voor zijn oude strijdmakker Leon Degrelle nog net geen amnestieverzoek indiende, presteerde het wél Straatsburg een motie voor te leggen, waarin om het (met dagelijks verse herfstasters bijvoorbeeld) merkbaar maken van een speciale ‘lege zetel’ in de zittingszaal werd gevraagd, ‘ter nagedachtenis aan de geknechte volkeren Europa's, die buiten onze gemeenschap waren gesloten’. Zijn hiermee de Noren bedoeld of wellicht de Oostenrijkers zelve? Nee, de àndere helft van zijn gewezen dubbelmonarchie, de Hongaren, mitsgaders uiteraard de Esten, de Letten en de Litouwers. Onschuldige volksoverlevering? De christen-democratische en de conservatieve fractie steunden het potsierlijke idee met geestdrift en daarmee werd het dus een stukje realpolitik, althans in de context van deze Europese tribune.
Andere illustere namen, die hun reputatie niet zozeer aan de Almanach de Gotha ontlenen, vind je eveneens ruimschoots op de banken terug. Althans: op de naambordjes. Enrico Berlinguer, Georges Marchais. En Bettino Craxi, om een nog nimmer gesignaleerd lid te noemen, welke aanwezigheidsgraad de Italiaanse socialistenleider dan deelt met zijn christendemocratische evenknie Flaminio Piccoli. Lege zetels hoeven helemaal niet speciaal te worden gecreëerd, er zijn er al, je zit niet alleen vorstelijk, je zit ook ruim in het hemicycle en wanneer dan naast de Italiaanse gedistanciëerdheid nog het Britse engagement zich laat kennen, dan kun je waarlijk genieten van duels op het scherp van de snede tussen edellieden als Lord Douro of Port en Lord Lomas of Limehouse. Present én representatief zijn, dààr gaat het om in dit Europa, al ging waarschijnlijk de onafhankelijke afgevaardigde Sir Archibald Stachouwer net iets te ver toen hij uitdrukking gaf aan zijn gevoel, een carnavalspronkzitting bij te wonen, waar men teneinde op gemeld hoge niveau te handhaven natuurlijk nimmer het glas heft, doch zich uitsluitend uit roemers laaft.
En dan zijn er natuurlijk nog de leden Tindemans en Brandt, die (en de laatste in tegenstelling tot Mitterand) na de verkiezingen in 1979 hun zetel wél innamen en daar zelfs min of meer geregeld op zitten ook. Hun invloed in en op dit parle- | |
| |
ment correspondeert echter met het gezag van de vergadering zelve: zwaarwichtig doen betekent geenszins overal zwaarwichtig zijn. Willy Brandt, aangetreden met de opmerking dat men om ranzige boterbergen te administreren waarachtig zo'n parlementair lichaam niet nodig had, ontwikkelde zich overigens inmiddels zo niet tot een andere Europeaan, dan in elk geval tot een andere Duitser: bij de constituerende zitting nog voor zich en zijn groep bedacht op het afgrendelen naar links, is hij zo langzamerhand bezig de motor te worden van de progressieve formatie tegen de fatale herbewapening waarin de Verenigde Staten Europa trachten te storten. En van Leo Tindemans weet elkeen nu dat hij naar het voorzitterschap streeft van de Europese assemblee, nu aan het einde van het jaar Simone Veil in de vergetelheid terugvalt, waarin Giscard d'Estaing haar voorging.
Zo resten, bijna halverwege de eerste vijfjaarlijkse parlementsrit en méér dan halverwege ontnuchterd, enkele gevolgtrekkingen, die meteen maar tot aanbevelingen moeten worden omgebogen, want we hebben toch nog iets meer nodig dan sterke drank en Beethovens jaarlijkse Ode aan de Vreugde om de hoop op een beter perspectief erin te houden.
Het parlement als zodanig zou bijvoorbeeld het vruchteloze gepraat over het uitbreiden van de bevoegdheden kunnen vervangen door het eindelijk eens durven te gebruiken van de bevoegdheden, die er reeds zijn. Zoals het nemen van een beslissing over de zetel Brussel, waardoor de vlak voor de vakantie bij de Ministerraad ingediende voogdijaanvraag toch nog buiten werking zou kunnen worden gesteld. Zoals het ombuigen van de thans in zwang zijnde onverplichtende ‘colloquia’ met een raad van ministers, in normale parlementaire discussies, uitmondend in een rechtstreeks politiek oordeel.
Daarvoor dient het Europese Parlement in zijn huishoudelijk reglement dan wel die kleinigheid op te nemen, welke voor elke nationale volksvertegenwoordiging als vanzelfsprekend geldt: de tweede termijn. Daarvoor zouden de Europees gekozenen met hun ingekankerde onhebbelijkheid moeten ophouden om al tijdens de laatste woorden van hun statements (die steevast luiden: ik dank u voor uw aandacht, mevrouw de voorzitter) van hun fauteuils op te staan en naar hun kippehok aan de bar terug te keren. Daarvoor zouden ze, kortom, naar elkaar moeten luisteren en op elkaar moeten kunnen inhaken. Het leggen van onbevruchte eieren, zo zou toch in deze landbouwkolonie bekend moeten worden verondersteld, veroorzaakt geen enkele voortplanting. Ze zijn zelfs voor directe consumptie ongezond, zeker wanneer je er de hormonen in terugvindt van de gemakzucht en de pralerij, waarmee dit aan de Europese kiezer wordt gebracht.
Rede en antwoord vind je volgens de huidige praktijk slechts binnen de commissievergaderingen, maar daarvan worden weer geen verslagen geleverd en die zijn voor het merendeel niet eens voor buitenstaanders toegankelijk. Ook hier verhindert niets anders dan de eigen slampampers het Europese Parlement eraan, die principiële openbaarheid naar de overige Europeanen, van wie er in beginsel niemand ‘buitenstaander’ mag worden genoemd, door te voeren - ook al is de werkelijke hindernis dat daarmee terstond de tot nu toe geheim gehouden tegennatuurlijke wet openbaar zou worden, hoe aardse lichamen juist wegens gebrek aan gewicht door de mand vallen.
Een parlement, zelfs het Europese, is samengesteld uit partijen, die onderling weer fracties vormen. Een waarheid als de gemeenschappelijke koe, maar hier toch weer buiten model. Waar in nationale parlementen krappe meerderheden er
| |
| |
de oorzaak van zijn, dat politieke partijen ideologisch worden lamgelegd, kunnen zij zich in het vrije Europese zwembad volop uitleven. Dat zou prachtig zijn, indien er tenminste ideologisch enige contouren uit te voorschijn kwamen, die op zich dan nationale partijen zouden kunnen bevleugelen. Het tegenovergestelde is echter schering en inslag. De Europese ventilatie leidt tot niets anders dan lege banden en willekeur. Ook fractieberaad zou eens openbaar moeten zijn!
Van conservatieve zijde is vlak voor het zomerreces het idee gelanceerd, een ‘leider van de meerderheid’ aan te wijzen. De conservatieven constateerden volstrekt terecht, dat de christendemocraten, de liberalen, de gaullisten en zij zelve, het in menig opzicht herhaaldelijk met elkander eens bleken te zijn. Een ‘rechtse meerderheidsleider’ dus. Tegenover een ‘linkse minderheidsleider’? Los van het belangwekkende schouwspel te zien, uit welke hoek deze rechtse functionaris dan wel zou worden aangewezen, zou links de provocatie best met een eigen woordvoerdersgroep kunnen beantwoorden, het zou de discussie niet alleen verduidelijken, maar vooral verlevendigen. Links echter is tot nu toe zelfs onmachtig gebleven, uit het klassieke kader te springen van het ouderwetse individuele leiderschap. Zo ergens, dan zou toch dit gezelschap en zou met name de socialistische fractie - die, het zij in alle bescheidenheid even opgemerkt, de meest democratische wortelen heeft geschoten - in staat moeten worden geacht een nieuw soort anti-autoritair leiderschap te creëren. Een kans, geagendeerd tegen het einde van dit jaar, wanneer de termijn van Ernst Glinne, de staalman van Charleroi, als voorzitter van de fractie ten einde loopt. Glinne zelf, op deze sofisticated baan afgeknapt, zou plaats kunnen maken voor een collectieve, een wisselende leiding, waarbij de fractie eindelijk eens zou kunnen profiteren van haar rijke verscheidenheid aan inbreng. Maar wat zien wij reeds maanden vooraf geschieden? Een ordinaire strijd om machtsposities, een kleven aan auto's en stoelen, de beste tradities van het rechtse kamp waardig. Ook links zal weer een kans missen, omdat ze zich bij voorbaat aansluit bij de rechtse zeden en gewoonten. De angst om in Europa uit de toon te vallen, omdat je door Europa in de boot wilt worden genomen.
Tenslotte is er nog een dimensie, de vierde zo u wilt, welke het Europese parlement van de nationale naamgenoten onderscheidt: de miserabele actuele berichtgeving erover. Juist omdat dit dan wél collectief zo is, hoort u er nauwelijks iets betrouwbaars over. Geen enkele krant zou op de verslaggeving uit zijn eigen hoofdstad de tweederangs standaard afsturen, die voor Straatsburg blijkbaar goed genoeg wordt geacht. Van de meest vermaarde flessentrekkers in de letterlijke zin des woords wordt blijkbaar niet verwacht, weerstand te kunnen bieden aan compromitterende offertes, welke zo haaks staan op de in elk nationaal parlementsgebouw vanzelfsprekende kritische en afstandelijke benadering. Europese parlementsleden mogen dan thuis niet veel meer in te brengen hebben, Europese correspondenten zijn van huis weggestuurd. Hun genoteerde beroepswaarde komt overeen met de waarde waarop de hoofdredacteur hun onderwerp taxeert en je moet lang zoeken naar de serieuze nationale parlementaire correspondent, die als gesjeesd kandidaat door zijn redactie op dezelfde volksvertegenwoordiging wordt gezet, waarin zijn illusie geen plaats had kunnen vinden.
Dat dit artikel zo moet worden geschreven als het is geschreven, is dus de omgekeerde wereld. Maar u hebt intussen al wel begrepen, dat er in Europa heel veel op zijn kop staat. Wanneer we (6.7. 1981
| |
| |
in een ANP-bericht) lezen, dat de ‘tijd nog niet rijp is voor Europese verkiezingen’, dan moeten we onszelve even in de arm knijpen om vast te stellen, dat die er toch in 1979 heten te zijn geweest. Doch 1984 is ditmaal bedoeld, en het bericht komt nota bene uit een bijeenkomst van parlementsvoorzitters uit de tien EG-landen! Het zou, teneinde verdere etikettenzwendel te voorkomen, goed zijn deze eendrachtige nationaalparlementaire gedachte ook in de binnenkort reeds weer volop gesubsidieerd van start gaande Europees-parlementaire ronde vast te houden. Evenzeer als het veto van de nationale machtshebbers om, nu het dubbelmandaat tot de lijfelijke onmogelijkheden is gaan behoren, in te gaan op de suggestie hun ‘Europese collega's’ lid te laten worden van de vaste commissies der nationale parlementen. Dit op zich logische integratieproces zou, zo vertolkte de Nederlandse Tweedekamervoorzitter Dolman de mening van zichzelf en zijn ambtsgenoten ‘slechts tot hernationalisatie van de Europarlementariërs leiden’, alsof het niet veel eerder zou kunnen leiden tot dat, wat kennelijk overal als de pest wordt gevreesd: herinvoering van de parlementaire controle, waaraan Europa nu zo stilletjes ontsnapt.
De invloed van het Europese Parlement blijft dus minimaal - minimaler nog dan de invloed van Europa überhaupt. En wàt er dan nog in beweging wordt gezet, glipt meestal buiten het web van het Verdrag van Rome toevallig naar buiten. Het politieke publiciteitsproces rond de sluiting van de Fordvestiging in Amsterdam is een schoolvoorbeeld van de platformfunctie van het Europese Parlement, die door geen enkele formele bevoegdheid wordt gedekt. Een Europees televisieprogramma zou overigens hetzelfde effect hebben kunnen bereiken!
In een vorig nummer van Ons Erfdeel (januari-februari 1981) werd gesproken over een raming van 406 culturele centra in Vlaanderen, en hoe kostbaar dit noodzakelijke project wel was. Wanneer je elk lid van het Europese Parlement, inclusief mevrouw Spaak en de heer Gendebien, directeur van zo'n centrum zou maken, zou je zonder énige aanvullende begroting al die centra daar hebben, al die europarlementsleden aan nuttig werk hebben geholpen en nog genoeg geld overhouden voor het wederom verlichten van de Belgische snelbanen, waarop onlangs in het halfduister nabij Mechelen een rijkswachter een door Europa razende afgevaardigde staande hield. Diens snelheid correspondeerde niet met de vanwege de enig echte Brusselse overheid gestelde limiet. ‘Uw beroep, alstublieft’. ‘Lid van het Europese Parlement’. ‘Wàtblief, is dat ook al een beroep?’.
|
|