ziek in Séries voor twee piano's uit 1958, een poging om van de ontwikkelingsstructuur los te komen in Nocturnen voor sopraan en kamerorkest uit 1959, een collagetechniek in dichte klankblokken in de uitgebreide serie Ittrospezione's (in het festival kwam deel III aan bod in de versie voor twee piano's en tenorsaxofoon ad libitum uit 1965, die ad libitum-partij werd door Willem Breuker in een voor hem typerende theater-act omgezet), een montage van stijlcitaten in de Anachronieën: deel I uit 1966 als een ‘souvenir d'enfance’; muziek van Franck en Roussel veel gespeeld in het ouderlijk huis, gelardeerd met citaten uit werk van vader Hendrik en broer Jurriaan Andriessen en Anachronie II (1969) in de vorm van een hoboconcert voor Han de Vries. Dan was er nog een reflectie van de samenwerking met jazz-musici in De Volharding (1972) en met conservatoriumstudenten in Hoketus (1977), het laatste op basis van minimal music-experimenten.
Alleen van Andriessens theateractiviteiten kregen we een slecht beeld. Typerende produkties als Orpheus en George Sand werden buiten beschouwing gelaten en van de Mattheus Passie (naar een tekst van Louis Ferron geschreven voor de toneelgroep BAAL) werd een concertversie uitgevoerd die bepaald onflatteus uitviel. Want in Andriessens visie is het dramatisch inlevingsvermogen van een zanger belangrijker dan zijn vocaal-technische capaciteiten. Hij werkt liever met acteurs die slecht zingen dan met zangers die slecht acteren. Maar in een concertuitvoering zijn ongeschoolde zangers niet te pruimen...
Het meest spectaculaire concert droeg de veelbetekenende titel van De nacht van Andriessen. De KRO had er - een unicum in de omroepgeschiedenis - extra zendtijd voor moeten aanvragen, want tot diep na middernacht duurde het feest. De stoelen in de grote zaal van het Concertgebouw waren vervangen door tafeltjes als in de begintijd (‘Ober afrekenen’ klonk toentijds vrolijk onder een Beethoven-symfonie), de sfeer was verwant aan die uit het begin van de jaren zeventig, toen Andriessens werk werd gespeeld op manifestaties als ‘Jeugd voor Vietnam’ in het Amsterdamse Bos, de tijd van politieke concerten, van bonte happenings waarin voor het eerst de grenzen tussen klassiek en pop, tussen concert en theater werden doorbroken, waarin beroepsmusici en amateurs elkaar broederlijk vonden, waarin een stukje Middeleeuwse muziek kon worden gevolgd door een elektronische bandcompositie.
Stof tot discussie leverden vooral de eerder genoemde Anachronieën op. In tegenstelling tot het meest bekende citatenstuk, Berio's Sinfonia, citeert Andriessen in grotere brokstukken, waarbij hij de stijl in zijn waarde laat: ruwe montages, terwijl Berio daarentegen op uiterst subtiele wijze zijn citaten in kleurig passende steentjes tot één uitzonderlijk fraaie mozaïek weet te smeden. Berio schaaft alles op maat, Andriessen is minder uit op een esthetische synthese.
Hoe dan ook, nog steeds treft de vitaliteit, het uitbundig roekeloze aspect. De schokwerking is er af, maar men blijft geboeid door de tegenstelling tussen symfonische en pop-muziek in de eerste Anachronie en tussen gebruiksmuziek (Franse filmmuziek, een compleet Vivaldi-concertje in miniatuurvorm) en avantgarde.
Nu bewonder je de montagetechniek, toentertijd verblufte het effect-sec.
De lijst waarin de werken van Andriessen waren gevat op die gedenkwaardige nacht werd gevormd door Roussels Vierde symfonie en Le Sacre du Printemps van Strawinsky, de laatste in een originele bewerking voor vier piano's.
Roussel hoort tot de Franse atmosfeer waarin Andriessens vroegste stijl werd gevormd en Strawinsky is zijn grote favoriet van de laatste jaren.
De transcriptie van Maarten Bon betrof zeker geen lichtvaardige zaak, instrumentatie-vondsten waren knap ‘vertaakt’, een versie die dan ook verre te verkiezen valt boven die van Strawinsky zelf, maar die is dan ook ‘slechts’ voor twee piano's ontworpen.
Een werk voor twee piano's van Bon zelf onder de titel Boréal (merkwaardiger wijze heeft hij ook een versie voor viool en slagwerk vervaardigd!) trof door goede proporties, een virtuoos speelstuk met doeltreffende climaxwerking in de stijl van pakweg Skriabin en Strawinsky.
Het flamboyante van de laat-Romantiek vierde ook hoogtij in een nieuw pianowerk van Peter Schat: Polonaise (voortreffelijk vertolkt door Ronald Brautigam), waarvan de gepassioneerde heroïek gemakkelijk de gehele ruimte van Carré wist te vullen...
Maar ook La Voce van Andriessen, gecomponeerd voor de in Nederland vertoevende Amerikaanse celliste Frances-Marie Uitti hield in die immense ruimte de aandacht vast, ze speelt daarin languitgerekte dubbelgrepen en levert, zie de titel, ook nog een complement met haar stem. Die stijl in een lange adem, in een trage beweging, vormt een nieuw element in het werk van Andriessen. De eerste uitvoering van De Tijd, waarmee het festival werd geopend (La Voce viel aan het slot in een door Freek de Jonge gepresenteerde serie van de Vpro-televisie onder respectievelijk de titels ‘De Noodzaak van de Dans’, ‘van de Voordracht’ en ‘van de Moderne Muziek’) was ronduit verrassend.
Uit het oogpunt van muziektheater vond ik De Tijd een mislukking, de noodzaak van een visueel complement werd in ieder geval niet aangetoond, maar de