Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdRuusbroec bijna volledig hertaald door Dr. Lod. Moereels S.J.Op 2 december 1981 gedenkt Vlaanderen de zeshonderdste verjaardag van het overlijden van Jan van Ruusbroec. Met het oog op deze gedenkdag heeft Dr. Lod. Moereels de zware taak op zich geladen om voor een nagenoeg volledige Nederlandse hertaling van Ruusbroecs geschriften te zorgen. Dat moet een enorm gevecht tegen de tijd geweest zijn. Maar de eenzame wedloper wordt bekroond. De reeks is afGa naar eind(1). En zij biedt meer dan hertalingen. In een groot aantal nieuwe inleidingen en samenvattingen van Ruusbroecs boeken toont Dr. Moereels zich een meester in de heldere, vulgariserende beschrijving van de inhoud en de spiritualiteit der geschriften. Tevens heeft hij vele nieuwe bijbelse achtergronden van deze teksten opgespoord en gesignaleerd. Bij zijn hertaling ging hij, op een voor de lezer controleerbare wijze, te rade bij de Ruusbroec-vertalingen van Jordaens en Surius. Er is geen twijfel mogelijk: Ruusbroec hertaald zal voor vele jaren voor Nederlandstaligen de gids naar Ruusbroec zijn. De auteurs van de Opera Omnia hebben immers - jammer genoeg! - de wereld boven het Nederlandse taalgebied gesteld: zij brengen een (schitterende?) vertaling in het Engels. Zal de wereld deze technisch prachtig uitgevoerde reeks, met al wat zij nog méér biedt, ook kópen? In Vlaanderen en Nederland zal alvast Moereels dominerenGa naar eind(2).
Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat Vlaanderen, met name ook het Ruusbroec-genootschap, een beetje zenuwachtig geworden is in dit jubeljaar. Het is niet onmogelijk dat men tot 2031 moet wachten op een nieuwe, Nederlandse hertaling. Die moet er komen want de Moereels-hertaling is immers verregaand een gemiste kans! Dat is althans de mening van deze recensent, die niet bereid is om de Moereels-hertaling los te zien van het jubeljaar.
Vertalen en hertalen zijn zeer humane bezigheden. Zij worden ingegeven door het menselijk tekort: de taal van de auteur, van de originele tekst, is voor velen, zoniet voor iedereen, een raadsel. Tegen dat tekort wil de vertaler/hertaler iets ondernemen. Maar hij ontsnapt niet aan | |
[pagina 598]
| |
het zelfde tekort: zijn taal is nooit de taal van het origineel. Dit alles geldt onverkort voor een Ruusbroec-hertaling. Deze mysticus heeft gerebelleerd tegen de taal van zijn tijd. Omdat zijn tijdsgebonden levensvisie toch uitsteeg boven die van zijn tijdgenoten, heeft hij zijn eigen mystieke taal geschapen, die ons met tal van problemen confronteert. Ruusbroec begreep zijn stijl. Maar wie is in staat om Ruusbroec te verstaan? En wie kan dat inzicht - aangenomen dat het ooit zou bestaan - uitdrukken in een andere taal dan die van Ruusbroec?
Men mag eerlijkheidshalve van Dr. Moereels niet verwachten dat hij Ruusbroec volledig begrijpt en bovendien de kunst verstaat om deze mysticus te hertalen, een tweede keer taal te laten worden. Wie dat verwacht is een slechte utopist. Zo'n prestatie zou immers neerkomen op de opheffing van het menselijk tekort.
Wat mag men dan wél verwachten? Dat is een uiterst ingewikkelde vraag. Bij de beoordeling van deze hertaling dient, ongeacht het jubeljaar, de intentie achter deze geweldige prestatie betrokken te worden. Wat wilde Dr. Lod. Moereels eigenlijk met deze hertaling? Zelf zegt hij er het volgende over: ‘De hierop volgende Samenvatting hebben wij zo opgesteld, dat zij de lezer voldoende inzicht geeft in de algemene samenstelling van Ruusbroecs meesterwerk. Samen met de enkele hier in de inleiding behandelde grondlijnen van Ruusbroecs antropologie, zal zij de lezing vergemakkelijken, maar de lezer niet ontslaan van een aandachtig vergelijken van de moderne tekst met de originele. Want het is ten slotte het doel van de hertaling niet zozeer Ruusbroec bij de tijd te brengen - hij stond ook boven zijn tijd - als wel onze naar geestelijke verdieping hunkerende tijdgenoten bij Ruusbroec zelf in een persoonlijk contact te brengen, opdat de goede prior hen, met zijn eigen gemoedelijke en tevens diep doordachte taal, de geheimen van het christelijk deugdenleven, van het inwendige verenigingsleven en, als God het geeft, van het Godsschouwende leven mededele’ (dl. 5, blz. 29-30).
Hier klinken nog steeds de opvattingen van Schleiermacher over het vertalen door. Van tweeën één: men brengt de auteur naar de taal van de lezer, of men voert de lezer naar de taal van de auteur. Alleen de laatste beweging verdient de naam vertaling. Dat was ook de bedoeling van Dr. Moereels. Hij wil niet een woord-na-woord-nabootsing brengen. Hij wil met de hertaling voor de lezer wegen naar Ruusbroec banen. Hier dient men evenwel opnieuw te vragen: wat betekent dat? Hoe doet men dat? Het is niet zo eenvoudig als dit onlangs werd voorgesteld door Dr. P. DinzelbacherGa naar eind(4). Het is niet waar dat ‘eine möglichst wörtliche Anpassung der heutigen Sprache an den mittelalterlichen Text den Leser zur Sprache der Autorin hinführt’. Op deze wijze wordt de hertalingstaal immers de onbetrouwbare slavin van het origineel. De goede hertaling moet zich bedienen van de normen van een eigensoortig literair genre: de hertaling. Juist de hertalingstaal dient zo gekneed te worden, dat zij in haar afwijking van de door de lezer gehanteerde moedertaal of vreemde taal, altijd opnieuw attendeert op de bijzondere stijl van de originele tekst. Slechts op deze wijze kan hedendaags Nederlands de lezer op weg helpen naar de taal van Ruusbroec. Zou dat niet zo zijn, dan had men aan een kille woordenlijst genoeg. Aangezien men weet dat niemand in staat is om met de grote ‘Verwijs en Verdam’ op tafel Ruusbroec te lezen, blijft hertalen derhalve nodig.
Is het wel verantwoord om de vertaalproblematiek in alle hevigheid los te laten op de Moereels-hertaling? Ik meen van wel. Inleidingen en samenvattingen mag men vulgariserend samenstellen. Uiteraard. Maar dat kan nooit gelden voor de hertaling zelf. Alvorens nu een aantal punten van kritiek toe te lichten, wil ik eerst nog een algemene, relativerende opmerking kwijt. Een beoordeling van deze hertaling zou eigenlijk jaren onderzoek vergen. Het lijkt paradoxaal: maar bij gebrek aan een betere ben ik toch blij dat deze m.i. mislukte hertaling er IS. Zij zal vele goede diensten bewijzen. Is ‘persoonlijk contact’ niet zo gevarieerd als de personen zelf? Dr. Lod. Moereels heeft een bewonderenswaardig werk voltooid, dat zeer velen kan helpen bij hun speurtocht naar geestelijke verdieping. Ook al lijkt Ruusbroec daarbij méér middel dan doel te zijn. In een zekere zin wettigt het doel hier voor één keer het middel. | |
1. De visie achter de Moereels-hertaling.Is het niet betekenisvol dat de eerder geciteerde intentieverklaring opduikt in het 5de deel, in de inleiding tot De verhevenheid van de geestelijke bruiloft? De eerste zin uit het 1ste deel (Vanden blinckenden steen) luidt als volgt: ‘Het plan om enkele werken van Ruusvbroec (sic) dichter bij het gewone Godsvolk (sic) te brengen...’. Ik neem aan dat de zetter hier tweemaal struikelde, maar het klerikale taalgebruik van de inleider stoort mij ronduit. Wat verder (dl. 1, blz. 11) leest men dit: ‘Ten slotte is het onze wens, dat menig inwendig gerichte ziel...’. Nog een citaat uit het 3de deel (Van VII trappen, blz. 18, voetnoot 1): ‘Wij verklaren uitdrukkelijk, zoals wij reeds in Vanden blinckenden Steen opmerkten (blz. 10), dat wij in deze vertaling generlei “wetenschappelijke” ambities hebben nagestreefd, doch alleen bedoelden een redelijk verantwoorde, vulgariserende tekst ter beschikking te stellen, niet van geleer- | |
[pagina 599]
| |
den, maar van geestelijk meer ontwikkelden, die in onze tijd weer naar substantieel geestelijk voedsel uit eigen spiritualiteit verlangen, mede als tegenwicht tegen de thans “in” zijnde oosterse technieken van beschouwing, die aan de christelijke en evangelische ascese niet de plaats gunnen, die haar toekomt’. Deze verspreide intentieverklaringen bewijzen dat de visie op de hertaling gaandeweg ontstaan is. Dat blijkt bovendien uit de onaangename variatie van de formele structuur in de verschillende boeken. Ik vrees dat men niet veel tijdgenoten zal weghalen uit het Oosten door hen uit te nodigen om toe te treden tot de inwendig gerichte zielen van het gewone Godsvolk. Ik ken ook het charisma niet dat geestelijk meer ontwikkelden beter dan anderen zou helpen om via een vulgariserende tekst de weg naar het persoonlijk contact met Ruusbroec te vinden. De intentie heft de hertaalproblematiek niet in het minst op. Ben ik nu druiven op zee aan het zoeken? Geenszins, meen ik. In het taalgebruik van de inleidende teksten ontmoet de lezer een lezersprofiel dat hem soms onaangenaam verrast. Dat pastorale intenties de hoofdkracht achter deze grote onderneming zijn, vind ik zeer goed. Ook ik geloof dat daar de voornaamste functie van Ruusbroec ligt, zelfs zeshonderd jaar later. Maar ik vrees dat heel wat gelovigen en andersdenkenden niet gelukkig zullen zijn met de toon van deze inleidende teksten. En deze mogelijkheid wordt nog vergroot door aspecten van het taalgebruik in de hertaling en door een aantal apologetische verdedigingen van de tijdsgebondenheid van Ruusbroec. Deze mysticus stond immers in zijn tijd boven zijn tijd. Het ene gaat niet zonder het andere. | |
2. De taal van de hertaler.Mijn kritiek op de hertalingstaal wil ik illustreren aan de hand van drie voorbeelden, waarbij telkens een nieuw aspect belicht wordt. a. ‘Ende inden sacramente soe seldi oefenen hertelycke liefde ende ghevoelycke lost; want ghi ontfaet cristus vleesch ende syn bloet ende uwe natuere.’ ‘Bij het ontvangen zelf van het heilig Sacrament, verwek in uw hart gevoelens van liefde en verlangen: want gij nuttigt Christus' Vlees en Bloed en zijn mensheid, die één is met de uwe’ (dl. 2, blz. 26-27). In de hertaling wordt het sacrament - tridentijns - heilig, terwijl de aanbevolen innerlijke bewogenheid wordt afgezwakt. De liefde met het hart en de begeerte van de gevoelens (lost!) zijn in de taal van Ruusbroec heel wat vitaler, erotischer zo men wil, dan in de hertaling. Wij beginnen pas te ontdekken hoeveel plaats Ruusbroec inruimt voor de taal van het lichaam, de gevoelens, het hart. De hertaling onderdrukt dit aspect. En waarom de haarscherpe, als een pointe werkende formulering ‘ende uwe natuere’ ontkrachten door een overigens maar moeilijk te verstane theologische parafrase? Het is niet de taak van de recensent om de hertalingstaal te kneden. Hij heeft wel het recht om er op te wijzen dat de hertaling te bleek is. b. ‘Ende alsoe die gode meynt ende mint: hi acht cleyne vleeschs ende bloet ende al dat verganclyc is.’ ‘Zo ook geeft wie God “meent en mint” niet veel om vlees en bloed noch om al wat vergankelijk is’ (dl. 2, blz. 78-79). De vaste uitdrukking ‘meynt ende mint’ behoort tot de stijlkenmerken van Ruusbroec en is in semantisch opzicht reeds opgehelderd door de onderzoekers. Dr. Moereels verwijst in voetnoot naar een verklarend aanhangsel, maar laat een hertaling achterwege. Dat gebeurt vaker, met name met begrippen die in semantisch opzicht nog niet ver genoeg opgehelderd zijn. Een voorbeeld. ‘Daar is God in zijn enkelvoudig Wezen zonder werk, eeuwige rust, wijzeloze duisterheid, ongenaamde ‘Isticheit...’ (dl. 3, blz. 125). Ook bij gebrek aan een voldoende afgerond semantisch onderzoek schiet de hertalingstaal hier tekort. De hertaler had zich op zijn minst aan een betekenissignaal moeten wagen. Wie is bereid om voor langere tijd dergelijk Nederlands te lezen? En een uiting van vulgarisering kan men dit ook niet noemen. Wat moet een lezer die de interessante toelichting bij ‘ghemeyn’ kent (dl. 1, blz. 13) met ‘een (in liefde) uitvloeiend gemene mens’? c. Het werk van Ruusbroec bevat zeer vele rijmfragmenten en behoorlijk wat rijmproza. Dr. Moereels heeft gepoogd om dit taalaspect in zijn hertaling te verwerken. Dat leidt helaas vaak tot het gebruik van achterhaald, gedemodeerd soms zelfs volstrekt onmogelijk Nederlands. Een paar voorbeelden: ‘Zij gaapt steeds naar meer helse gasten’ (dl. 3, blz. 27). ‘En wijzelf, konden wij ons aldus met deugden bereden (bereiden), wij zouden ons schier van onze lichamelijkheid ontkleden.’ Hier zou Schleiermacher de rode stift hanteren. En wie niet mét hem?
Voor het taaleigen van Ruusbroec en voor de berijmde teksten heeft Dr. Moereels geen oplossing gevonden. Dat kan niemand hem kwalijk nemen. Maar een controversiële poging ware m.i. beter geweest dan wat er nu staat. | |
3. De tijdsgebondenheid van Ruusbroec.Van het werk Vanden XII Beghinen wordt uit de delen III en IV slechts een bloemlezing aangeboden. Waarom? De symbolische interpretatie van kosmische (lees gerust: astrologische) elementen zou te moeilijk zijn voor de lezer. De stijl van Ruusbroec weet slechts matig de subtiele vlucht van de symboliek te evenaren. Reeds Geert Groote had de tutioristische | |
[pagina 600]
| |
raad gegeven om dergelijke passages maar te schrappen. Zijn deze argumenten deugdelijk? De werken van Ruusbroec bevatten zeer vele passages die veel moeilijker zijn, en waar de stijl slechter is. Groenendaal heeft Geert Groote geen gelijk gegeven. Dr. Moereels lijkt te betreuren dat Ruusbroec wel degelijk geloofde in de hier weggelaten astrologische voorstellingen. Een voorbeeld. ‘De eerste reden is, dat de mensen en alle lichamelijke schepselen geboren worden en leven en groeien door de beweging en de invloed van de hemel’ (dl. 6, Dat Rijcke der Ghelleven, blz. 237). Bij deze tekst plaatst de hertaler de volgende kanttekening: ‘De lezer houde hier rekening met de gangbare Middeleeuwse opvattingen, waarbij het R. alleen gaat om de geestelijke toepassingen’. Het laatste is niet waar. Maar dat is verder ook helemaal niet erg. Ruusbroec is wel degelijk tijdsgebonden. In zijn scherpe afwijzing van de particuliere vriendschap in de kloosters zou Ruusbroec volgens Dr. Moereels ‘zijn psychologisch inzicht en mensenkennis’ bewijzen. Is hij dan op dit punt zoveel wijzer dan Ambrosius, Cassianus, Augustinus, Aelred van Rievaulx, Bernardus, Willem van St.-Thierry, en anderen? Tegen de achtergrond van de grote traditie der monachale vriendschappen zou men met meer recht kunnen stellen dat Ruusbroec hier niet in zijn beste doen is. | |
Besluit.Als hertaling vind ik deze reeks niet geslaagd. Ook niet wanneer ik bedenk dat de hertaler wilde vulgariseren. De hertalingstaal wekt geen nieuwsgierigheid, zij is geen wegwijzer naar de stijl van de middelnederlandse tekst, zij belast de lezer met een soms vervelend gebruik van zijn eigen taaleigen. De hertaling is al te veel een nabootsing van het origineel gebleven. Als hulpmiddelen op de weg naar geestelijke verdieping kunnen deze boeken toch goede diensten bewijzen. Ruusbroec is dan het middel om de mensen wegwijzer te maken. Overigens moet ik de toekomstige lezers van deze boeken waarschuwen. Reeds bij de eerste lezing springen de bladen bij bosjes uit de band. Het is onbegrijpelijk dat de drukkerij-uitgeverij dit enorme werk zo onverantwoord gelijmd heeft. Zelfs de papiersoort binnen één boek (Vanden XII Beghlnen) is m.i. niet uniform. Moeten wij de technische kwaliteit van de Opera Omnia interpreteren als een poging om dit verzuim goed te maken? De recensent wacht met grote belangstelling op de volgende delen. Want zijn Moereels-hertaling is onbruikbaar geworden.Ga naar eind(3)
Prof. Dr. Herman Vekeman / BRD - Erftstadt-Lechenich. |
|