nier de evolutie, die in beider dichterschap nochtans onmiskenbaar aanwezig is, veronachtzaamd en zelfs bewust verdoezeld.
De lijn van neo-realisme naar neo-romantiek mag dan al duidelijk zijn in het werk van Patricia Lasoen, het feit zelf dat ze een dergelijke ‘overgang’ minder belangrijk acht is helemaal niet zo verwonderlijk. Zeer vroeg al heeft de dichteres immers te kennen gegeven dat haar eerste gedichten niet zuiver, of niet volledig representatief waren voor de nieuw-realistische richting in de Nederlandse poëzie. Toen Lionel Deflo in 1970 een aantal vragen stelde aan ‘nieuwrealistische dichters, antwoordde Patricia Lasoen dat ‘het weergeven van de werkelijkheid niet mag leiden tot een uitschakelen van elke subjektieve tussenkomst’ en dat ze zelf eigenlijk twee ‘soorten’ poëzie schreef: ‘de ene meer zakelijk beschrijvend, de andere soort met een bijna surrealistische inslag’ (in Kreatief 43; bijgewerkt in L. Deflo, Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen. Een documentaire bloemlezing, Orion 1972).
Het is achteraf ook duidelijk gebleken: de verdieping en de melancholische introspectie van haar latere poëzie heeft al een aanzet gehad in haar vroegste werk, waarin naast objectief geregistreerde tafereeltjes inderdaad ook portretten en verhalen voorkomen met een sterk beeldend en persoonlijk gekleurd karakter. De twee ‘soorten’ zijn ook in de verzamelbundel naast elkaar aanwezig; zelfs lijkt het dat door de nieuwe ordening van het geheel de objectiveringswil van het ‘zuivere’ nieuw-realisme veel minder nadrukkelijk op de voorgrond komt. De totaalindruk is er een van subjectivering, veeleer dan van objectivering. Technisch gezien beoefent Patricia Lasoen een menggenre; in alle genres is haar poëzie echter zeer eenvoudig en toegankelijk, op het alledaagse en dus op directe communicatie afgestemd.
De gedichten zijn in
Landschap met roze hoed ondergebracht in zeven reeksen, waarvan de titels op twee na al voorkwamen in de respectieve bundels. Ze geven niet alleen het thema aan, maar ook het genre. Zo werd in de eerste reeks,
Verhalen van de gastvrouw (voorheen een reekstitel in
Een zachte, wrede, okerbruine dood) het verhalende genre geconcentreerd, waarin gedichten uit alle zes de bundels vertegenwoordigd zijn. Veel van de gedichten zijn inderdaad gecomprimeerde verhalen en portretten, vaak met bevreemdende, hallucinerende elementen (
De reiziger) en met wonderbaarlijke toetsen (
Wintersprookje). Het ‘surrealistische’ gaat hier onmiddellijk samen met de directe realiteitsweergave, die soms lakoniek objectiverend is (
Landschap met roze hoed, het titelgedicht van de verzamelbundel), maar ook door persoonlijke stemming bepaald (
Stilleven met herfstvruchten). Opvallend is dat de waarneming zeer vaak verloopt via zintuiglijke indrukken. Hierdoor worden ook de ‘realistische’ genrestukjes, die het ‘gewone’ isoleren uit de context en ‘onpersoonlijk’ observeren, toch tot ‘persoonlijk’ gekleurde notities. En dit ook in de letterlijke betekenis: de dichteres bouwt sommige gedichten op vanuit geurindrukken (
Negen dode konijnen), maar brengt in het geheel van haar werk verrassend veel kleuren, kleurvariaties en felle kleurtegenstellingen aan. De zintuiglijke bepaaldheid van dit schrijven is ook zeer duidelijk in de tweede reeks,
Op blote voeten in het park (voorheen reekstitel in
Een verwarde kalender), waarin enkele kortere tafereeltjes en momentopnamen zijn bijeengebracht. Ook hier gaan subjectief en objectief samen: ‘droevig oranje’ (p. 50) en ‘zo vind ik alles vreemd vanmorgen’ (p. 51), naast
de ontpersoonlijkte kristallisatie van
Patricia Lasoen (o1948.)
zintuiglijke ervaringen in enkele zeer geslaagde haikoe's (uit
Een verwarde kalender): ‘de dag een blanke zeemeermin / die huiverend / haar koperen haren vlecht / en siert met kleine zwaluwen’; en: ‘de nacht is wat zwoel zelfs (voor deze tijd) / vertederd valt een berkeblad / de mist suist’ (p. 43). De persoonlijke interpretatie blijft hier nadrukkelijk (‘vertederd’) aanwezig.
De overige vijf reeksen van de verzamelbundel kunnen contrapuntisch gegroepeerd worden: Gedichten in de zon geschreven en Handleiding voor (aanstaande) moeders staan thematisch tegenover De fans van Maurice Chevalier en Het gebied van de heimelijke jager als leven tegenover dood, vreugde tegenover droefheid, liefderijke geborgenheid tegenover eenzaamheid. Daartussen in staan de Schrijversproblemen, een korte reeks van zes gedichten die niet tot de beste van de bundel behoren. Het schrijven zelf wordt nauwelijks als problematisch gethematiseerd, op een enkel moment na, waarop de dichteres het ‘onbehagen’ besluipt ‘dat het nu maar eens uit / moet zijn: zachtaardige / gedichten schrijven / terwijl zoveel verkeerd gaat’ in de wereld (Nieuw-bouw-wijk p. 87). De ambiguïteit van de thematiek was als zodanig al aanwezig in de bundels Een zachte, wrede, okerbruine dood en Veel Ach & een beetje O en werd in dit tijdschrift al uitvoerig besproken door Willy Spillebeen (Ons