naar eigen zeggen in gewone omstandigheden overdekt door een dikke laag mildheid, is doorgaans beheerster, stijlvoller en scherper dan bij zijn collega's. Het onderkoelde engagement dat hem zo eigen is, is bepalend voor de impact van zijn woorden.
Twee recente publikaties maken 't mogelijk Komrij's ware gedaante als schrijver heel precies te reconstrueren. Averechts, een lijvige bundel kritische arbeid uit de krant, laat hem zien als de verdediger van het principe ‘schoenlapper, blijf bij je leest’, die bijvoorbeeld op politieke carrièremakers en hun culturele beleid niet erg gesteld is. Het tweede boek, Verwoest Arcadië, beschrijft dezelfde conflictsituatie in een fictiever kader. Het verhaal over een jongen die met zijn omgeving overhoop ligt, verscheen eerder als een autobiografisch feuilleton in Vrij Nederland. Verwoest Arcadië trekt al evenzeer van leer tegen de onverdraagzaamheid van een kind-onvriendelijke wereld als Averechts tegen de verregaande, modieuze tolerantie waarmee de huidige samenleving zich schijnheilig omhult. De vaak valse ‘openhartigheid’ die in de media en in de literatuur opgang maakt, zet de klok eerder achteruit dan vooruit. De ernst waarmee ze gehanteerd wordt, is niet per se zo vooruitstrevend als men wil doen geloven. ‘Er is niets op tegen wanneer iemand over intieme zaken schrijft. Er is alleen wat op tegen als hij er humorloos over schrijft, met veel zelfbeklag en zonder spot, zonder enig gevoel voor betrekkelijkheid’ (Averechts, blz. 49).
Dat doet Komrij niet. Zijn openhartigheid bij het behandelen van het onderwerp homoseksualiteit, is verziender en afstandelijker dan het collectieve geweten van deze nog altijd marginale groep vermag te zijn. Zelf homoseksueel, betreurt hij het dat minderheden in de openbare opinie soms de toon kunnen aangeven, alleen omwille van het feit dat ze een minderheid zijn. Op die manier behoeft Komrij zich niet te manifesteren, omdat het niet overtuigt en snel slijt. ‘Ik houd niet van minderheden waarvan de leden samenhokken. Ik wens alleen te worden gerekend tot de kleinst mogelijke minderheid: die van mezelf. Die vrijwaart me, goddank, van elke aanvechting tot solidariteit’ (Averechts, blz. 218).
In de onafhankelijkheid schuilt ook de kracht van de kunstenaar. Komrij gaat wel enigszins ver om de kunstenaar met de homoseksueel op dat punt te vergelijken, en zelfs te associëren. Beiden bezitten een grotere gevoeligheid voor het andere, stellen zich met meer overtuiging op voor hun doel en zijn, omdat materiële zaken voor hen op de tweede plaats komen, ook ontvankelijker voor het esthetische en artistieke. ‘Uit de dubbelzinnigheid, de gespletenheid en de paradox van de homoseksualiteit komt alle experimentele kunst voort. Homoseksualiteit kan zich, wel te verstaan, in vele gedaantes vermommen. Het suffix seksualiteit leidt maar af van de travestie en de spiegel’ (Averechts, blz. 241). Deze speculatieve benadering kan men niet zomaar naast zich neer leggen, als is ze vrij theatraal, letterlijk en figuurlijk. Ze baseert zich inderdaad ook op de essentie van de toneelkunst, en dat is de kern van Komrij's stijl. Zoals een acteur zich pas echt geven kan in zijn rol moet ware openhartigheid zich bewust achter een masker kunnen verschuilen. De vergelijking die Komrij met de Portugese dichter Pessoa maakt, illustreert hoe een literair werk daarom het produkt moet zijn van een ‘auteur’, en niet van de persoon achter die auteur.
Literatuur gaat uit boven het persoonlijke, want ze omvat het, vervult het, en maakt het universeel. ‘Wat telt is het gedicht. Uit gevoel, uit politieke overtuiging ontstaat geen gedicht. Uit sexualiteit ontstaat geen gedicht’ (Averechts, blz. 241). De technische kant van literatuur bezet daarmee een minstens even belangrijke plaats als de inhoudelijke. Komrij stelt het maakwerk van een vergeten rijmelaar boven de opzichtige experimenten van de Vijftigers. Hij neemt zelf het risico dat de zwier van zijn eigen barokke poëzie voor oppervlakkigheid versleten wordt. Poseren, op gevaar af van verkeerd begrepen te worden, wordt een noodzakelijke voorwaarde om zich te kunnen uiten. Maar achter dit formalisme kan ongetwijfeld een aanmerkelijke dosis authenticiteit schuilen. In ‘het opwerpen van wegversperringen, het plaatsen van verkeersborden, en het bouwen van hekken om zelf buiten schot te blijven’ (Averechts, blz. 304), kan de vereiste wisselwerking tussen maskerende techniek en gevoel gewaarborgd blijven.
Het beredeneerde van dit alles zal sommigen als onecht overkomen. Komrij stelt echter dat dit precies ook alles met kunst te maken heeft. Kunst is een poging van de volwassene om de onschuld van het vóór-verstandelijke kind-zijn te herstellen, met inachtneming van de afstand die er tegenover gegroeid is. Welk masker een dichter ook opzet, hij zal nooit ‘de oorsprong van de poëzie ontrouw worden, nooit zal hij haar bron vergeten: de jeugd en het verloren paradijs. De prijs van het verstand’ (Averechts, blz. 304). In Verwoest Arcadië, het boek dat tegelijk met Averechts verscheen, wordt die verhouding afgetast. Deze gestileerde autobiografie, ‘de reconstructie van een leven tussen jongens en boeken’, is zowel intuïtief als cerebraal: ze is geschreven onder een dekmantel om een bepaalde intimiteit op een aanvaardbare manier mee te delen. De maskerade wordt ingevoerd, om via een stand-in hoofdpersoon, Jacob, de verloren bronnen van het eigen ego op te zoeken: ‘Wie