Lego spelen met Gerrit Krol.
Gerrit Krol (o1 augustus 1934), programmeur bij de NAM te Assen, is een volstrekt eigengereid auteur. Dat blijkt nog eens uit de lectuur van zijn laatste roman Een Fries huilt niet (1980) en zijn laatste essaybundels De tv.-bh. (1979) en De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1981). De grote vergissing van laatstgenoemd essay is dat romancier Krol zijn opvattingen over het schrijverschap tracht uit te breiden tot de hele literatuur. De schoolmeesterachtige manier waarop hij eventjes gaat vertellen (losjes uit de mouw geschud) wat een goed boek is en wie een écht schrijver mag heten, is zelfs ronduit ergerlijk. Eigenlijk komt het hier op neer dat alleen de romans die Gerrit Krol schrijft goede romans zijn en dat alleen hij zelf een écht schrijver is. Op een paar uitzonderingen na, zoals bijv. A.M. Dhondt. Maar goed, laten we Krols essays beschouwen als een creatieve commentaar bij zijn romans en dan kan ik er best inkomen: romans en essays vormen een onlosmakelijk, coherent geheel. Voor Gerrit Krol heeft het statief waarop een goed boek staat, drie steunpunten: de subjectieve spiegel, de objectieve spiegel en de kwaliteit van de spiegels zelf. Een goed boek geeft een beschrijving van wat de auteur in de catacomben van zijn ziel ontdekt (in de eerste persoon), zorgt ervoor dat de lezer het net zo ziet als de auteur zelf (in de derde persoon) en overwint de schaamte om zoveel gevoelens-op-papier door stijl. Literatuur is schaamte, overwonnen door stijl. De verhouding tussen objectiviteit en subjectiviteit is omgekeerd evenredig: hoe meer afstand, hoe meer intimiteit mogelijk is. Daarover staat een tekst op het omslag van Een Fries huilt niet, die overgenomen is uit een interview met Tom van Deel, en die te maken heeft met de titel van de roman: ‘Huilen doe je niet als je zacht of week bent, huilen doe je na een lange weerstand.
Het zijn keiharde dingen die het zeer zachte en gevoelige mogelijk maken. (...) Ik durf zacht te wezen, omdat ik mijn zachtheid inbed in een sterk kader. Zo ben ik niet weerloos’. Ik geloof dat het de stijl is die zorgt voor het sterke kader. Herhaaldelijk legt Krol er de nadruk op dat iedere regel in een boek essentieel moet zijn. Zijn ascese bestaat erin telkens een regel te schrijven die het hele boek verklaart of samenvat. Het komt er op aan geen overbodige bladzijden te schrijven, zoals de meeste schrijvers dat in hun middelmatigheid doen. Het hoogste wat een romancier kan bereiken is ‘een zwakke bladzij vervangen door een sterke regel. In een goeie tekst is niets wijzigbaar: ‘Als in een tekst woord A verandert in woord B, wordt daarmee de betekenis van de hele tekst veranderd’. Zo gezien is literatuur ‘de kunst van het samenvatten’. Een goede roman is volgens Krol niet gebaseerd op een schema of een idee. Want in dat geval zou het schema of de idee te verkiezen zijn boven de hele roman, die overbodig wordt. Een goede roman is een samenstel en samenspel van ideeën, hardgeslagen in stijl. Aan Jan Brokken verklaart Krol dat hij bij het ‘overtikken van het manuscript zo'n vijftig procent schrapt van de tekst, telkens net op het moment dat een minder geoefend lezer zou zeggen: nou ging het net lekker. Dat schrappen én zijn achtergrond als wiskundige heeft voor gevolg dat er vele witregels in zijn romans voorkomen. Het wit betekent: aandacht, stoppen, nadenken. Krol houdt de lezers dus vaak tegen. Anderzijds zorgt hij voor voldoende ingangen: de lezer kan zijn boeken op elke willekeurige bladzijde beginnen lezen. Behalve compact en concies moet de stijl van de schrijver ook origineel zijn; hij moet over het vermogen beschikken nieuwe beelden te vinden en steeds nieuwe contexten te creëren voor een woord, zodat dat woord iets anders betekent dan voordat het boek verscheen. Alles bij elkaar moet
een roman bestaan uit “een reeks losse, geïnspireerde stukjes”, die zich verhouden als de delen van een muzikale compositie, en dus toch niet zo los zijn als het er met al die witruimtes naar uit ziet. Of het nu één beschouwende zin of een verhalende tekst van een paar bladzijden betreft, de stukjes tussen de witruimtes zijn als bouwstenen die in elkaar passen en dus mooi zijn. “Mooi is iets dat in elkaar past en niet nuttig is”. Het is “net als een Legospelletje”. Dit Lego spelen met zinnen en teksten heeft te maken met Krols verlangen de wereld te ordenen, naar zijn hand te zetten. Zijn sterke neiging tot formaliseren ontstaat uit de noodzaak zijn melancholie en verlangen naar zuiverheid op te bergen in het schrijn van de taal. Krol wil zijn geestelijke bezetenheid in formules vatten. Hij schrijft als Picasso, kubistisch. De kubusjes zijn hol vanbinnen en bevatten zijn gevoelens en verlangens. Vooral zijn gierig verborgen verlangen naar het zuivere en absolute. Krols witruimtes reveleren de woorden niet; zijn woorden reveleren de witruimtes.
Laat ons Lego spelen met Krol in de ruimte van zijn laatste roman: Een Fries huilt niet. Zonder het boek samen te vatten of uit te leggen. Zonder het te bekorten of te verlengen. Gewoon tonen wat er te zien is: een Lego-bouwsel. Kenmerk: de erotiek van de orde. Orde in het ik, orde in de maatschappij en orde in het boek. De orde van het pure. Opnieuw een statief met drie poten. Eerste poot: de orde van het ik. Het hele boek is niet de beschrijving van een weg, maar van een “zinkstuk genaamd Yvonne”. Dat zinkstuk,