| |
| |
| |
Alstein of de geruisloosheid van het eerlijke ambacht.
Temidden van al het gezeur aan het einde van de jaren '70, dat het in Vlaanderen zoveel erger is dan in Nederland, dat we geen jonge generatie echte schrijvers meer hebben, terwijl Nederland erdoor overspoeld werd, haalde Marc van Alstein (o1947) enkele keren uit naar deze zeurkousen.
Zijn Open brief aan de Van Vlieten in dit land in Kreatief van december 1979 verwekte de nodige deining. Edy van Vliet had in het Nederlandse dagblad De Volkskrant als zoveelste in de rij gezegd dat al die jongere auteurs in Vlaanderen niets voorstellen. ‘Waardeloos’, noemde hij ze. Alstein sloeg terug in Kreatief. Het volgende Kreatief-nummer was een dossier: Het jongste Vlaamse proza: een stille generatie? (juli-augustus '80). De Haagse Post bracht een ‘leuke’, neerbuigende reportage over die rare Belgen. De KRO confronteerde Alstein met Van Vliet.
Maar voor Alstein was de kous lang niet af. Hij breide verder aan het thema in een reeks artikelen voor De Nieuwe: België-Holland. Hij zette zich af tegen al de Vlamingen die het in Nederland zoveel beter vinden, vervolgens ook tegen het lekkermaken en oppeppen in het mediacircus van zelfs de onbenulligste nieuwe talenten.
Eén citaat, dat kenmerkend is voor Alstein. ‘Er is dus boven de Moerdijk een klimaat ontstaan waarin een vraag als: “Wie is de debutant van een slecht geschreven boek?” niet zonder meer wordt weggewuifd. Dat men op zoek gaat naar de man of de vrouw achter een meesterwerk, tot daar aan toe. Maar nee, er moet drukte zijn, zeker als die drukte de verkoop stimuleert en als ze, zoals hier (Een meisjesleven van Eefje Wijnberg, De Arbeiderspers, LG) overduidelijk blijkt, door de uitgever wordt veroorzaakt. En iedereen springt mee in de dans. Wat daarentegen in Vlaanderen? Zo publiceerde Manteau enkele jaren geleden het debuut van een zekere Maria Van Antwerpen. Wie was Maria Van Antwerpen? Het interesseerde geen mens. Het klinkt paradoxaal, maar het heeft er alle schijn van dat Vlamingen nuchterder zijn in dit soort dingen. Of, indien men het anders gesteld wil, dat de commercie hier nog niet zo schaamteloos de literaire wereld naar haar hand zet’ (De Nieuwe/Boeken Nr. 49).
Eén element blijft dus duidelijk in Alsteins gepolemiseer met Nederland en zijn drukdoenerij: het gaat hem om goed geschreven literatuur. Met Nabokov is hij geneigd het slecht-geschrevene als niet-bestaand te beschouwen. De nogal misleidende term ‘een stille generatie’ sloeg ook daarop. We zullen dus nu maar de raad opvolgen die Alstein al in zijn Open brief aan de Van Vlieten gaf: ‘Kiest men voor de literatuur, dan begint men te lezen, zoals wij begonnen zijn te schrijven’.
| |
De geruisloosheid van het ambacht.
Wie alleen maar schrijft, komt niet zo makkelijk in het nieuws. De soort literatuur die Alstein brengt, past m.i. minder bij het lezerspubliek van De Clauwaert dan bij de meer progressieve intellectuelen. Dit is geen verwijt aan De Clauwaert: zij hebben tenslotte Alsteins werk gepubliceerd en daarmee hun eigen grenzen verlegd. Maar dat een boek als De Opstand (1975), een historische reflectie op de revolte van 1968, zo weinig weerklank vond, moet toch ergens aan liggen. Het ligt ook een beetje aan Alstein zelf. Enerzijds heeft hij het over ‘vervreemding’ en ‘de geruisloosheid van de bourgeoisie’, termen die aansluiten bij de neomarxistische theorie, anderzijds leverde hij geen uitgesproken geëngageerde verhalen zoals bijv. Paul Koeck. Daardoor was hij te burgerlijk voor de éne en te revolutionair voor de andere kant. Kortom, hij zat op vele manieren tussen twee stoelen in. De vraag of dat niet het lot van elke serieuze auteur is, blijft open. Tenslotte dient een schrijver eigenzinnig te zijn.
Ondertussen is het oeuvre van Alstein wel respectabel geworden. Omdat de chronologie van de publikatie niet dezelfde is als die van de produktie, stel ik de volgende indeling voor:
1. | Surrealistische novellen:
Een idee genaamd Geoffrey (1977).
Mikel Janev of De Vervreemding (1979). |
2. | Vervreemdende novellen:
Axel Chanis (1973).
Een dag in de lente (1981). |
3. | Romans:
De Opstand (1975).
Liebrecht of De Geruisloosheid van de Bourgeoisie (1978).
Het vertrek naar Amerika (1981). |
| |
De surrealistische novellen.
Vooraf zij gezegd, dat hierbij ook de roman Liebrecht aansluit, hoewel die ook sterk in verband staat met Axel Chanis. Door zijn surrealistische ingrediënten vormt Liebrecht een brug tussen de uitgesproken surrealistische novellen en de vervreemdende verhalen. Voor wie alleen de titels bekijkt, verbindt ook de grillige naamgeving een hele reeks verhalen: ‘Geoffrey, Mikel Janev, Axel Chanis, Liebrecht’, waarbij de ondertitels ‘de vervreemding’ en ‘de geruisloosheid van de bourgeoisie’ de grillige geheimzinnigheid nog versterken. De Opstand, Een dag in de lente en Het vertrek naar Amerika hebben duidelijk een zakelijker en trefzekerder karakter.
De titel Een idee genaamd Geoffrey is paradoxaal: een idee kan uit de aard van haar wezen geen concrete persoonsnaam hebben. Het personage Geoffrey is per definitie niet realistisch.
| |
| |
Er zijn trouwens verschillende ‘Geoffreys’ en tot overmaat van ramp is degene die men soms Geoffrey noemt, er zelf niet zeker van of hij wel Geoffrey is, wat trouwens voor al degenen geldt die Geoffrey genoemd worden. Raadsels genoeg dus, tenzij men iedereen Geoffrey mag noemen. De dominee van het dorp (welk dorp? Dat verneem je niet. Het ligt bij de zee) formuleert het zo: ‘Geoffrey was een zoeker. Hij is weg nu. Misschien is je nieuwe gast niet echt je zoon, misschien heet hij helemaal niet Geoffrey, misschien wel, wat geeft het, tenslotte is iedereen Geoffrey, dat weet jij het best’ (p. 12).
Het verhaal begint in de ‘we’-persoon: ‘We leefden naast de dagen’. Dit ‘we’ wordt evenwel ontkend, veranderd in een ‘ik’: ‘Vandaar ook dat de vrienden nooit bestaan hebben, dat ik altijd alleen zat gedichten te lezen achter de haag’ (p. 4). Het verhaal heeft dan ook de verwarrende structuur van een nauwelijks bijgestuurde dagdroom; toch is de poging aanwezig om deze reeks allerindividueelste impressies van een ‘ik’ mededeelbaar te maken, en toegankelijk voor een ‘wij’, de lezer.
Daarom heet het verhaal ‘een idee genaamd Geoffrey’. Voor wie of wat staat deze idee? Allerlei beelden en veralgemeningen worden door de auteur aangereikt. ‘Arme Geoffrey, zei de dominee, hij loopt achter een utopie aan’ (p. 11). Niet alleen is hij dus een dromer, maar ook iemand die zijn droom probeert te verwezenlijken, wat hem het leven kost: ‘De oude man (één van de Geoffreys) duizelde als een dronkaard, jaren geleden was hij opgestegen naar de zon, zijn vleugels had hij verbrand en hij was neergestort als Icarus’ (p. 10). Ook de vader die met zijn gezin in een autootje omkomt voor de opera (van Antwerpen, waarschijnlijk) is een utopische Icarus: ‘Gisteren is een wagen geslipt voor de opera. Hij ramde een klein, nieuw autootje waarin een trotse vader zat die zijn vrouw en kinderen een dagje uit nam. Het wagentje vloog in brand en alleen de vrouw kon eruit springen, vlammend als een toorts’ (p. 9).
Het gaat bij al deze figuurtjes uit een bonte reeks associaties, waarin zowel de dagelijkse nachtmerrie van het auto-ongeval aanwezig is als de kosmische val van Icarus, telkens weer om de botsing tussen droom en werkelijkheid, tussen verlangen en realiteit. Immers, de wrede wereld van de woedende fantasie is niet zo verschillend van de wrede wereld van het verkeer.
Mikel Janev of De Vervreemding is veel bewuster gestructureerd: hier heeft de auteur de grillige wereld in het hoofd van de kwaadaardig-krankzinnige Mikel Janev veel afstandelijker, bijna klinisch weergegeven. Men kan uit dit verhaal zelfs een even eenvoudige les trekken als de dominee uit Geoffrey trekt: ‘De ontevredene loopt zijn ondergang tegemoet’ (Geoffrey, p. 12). Alleen luidt de les van Mikel Janev anders. Janev zit volledig in zijn eigen voorstellingen van de werkelijkheid opgesloten. Eén aspect daarvan is, dat hij zijn medegevangenen met weldaden wil overstelpen; hij wil hen bevrijden uit de instelling en ontwerpt de meest ingewikkelde listen. Hij doet alles voor het bestwil van zijn vrienden. Jammer genoeg verstaan die vrienden dat niet en blijft er hem niets anders over dan ze om hun bestwil, te folteren en te vermoorden.
In een gesprek vertelde Alstein me dat hij daarin een soort parabel had gezien voor de maatschappij die immers ook ‘foltert om bestwil’ via een schoolsysteem, via een openbare orde. Wie wil, mag dat in deze novelle zelf ontdekken, maar het is een lezersinterpretatie, die het verhaal verengt. Naar mijn gevoel is Mikel Janev een eerste stap van de auteur om uit de allerindividueelste impressies van Geoffrey weg te komen. Het dient hier gezegd te worden: ook één der Geoffreys trad al op als een soort verlosser van de mensheid. Alstein worstelt zich in zijn werk slechts heel moeizaam los uit een gesloten fantasiewereld.
| |
De vervreemdende novellen.
De ondertitel van de roman Liebrecht, de geruisloosheid van de bourgeoisie, kan men ook toepassen op de novelle Axel Chanis. De jonge student, daarna succesrijk advocaat Michel Leiris is sociaal niet erg verschillend van Liebrecht. Net als Liebrecht heeft hij zo zijn problemen met de ‘geruisloosheid’ waartoe ‘de bourgeoisie’ het gevoelsleven, het avontuur, het Icarus-thema veroordeelt. ‘Het scheen onmogelijk dat er naast al zijn duidelijk succes nog zoiets als die ogenblikken bestonden, tekens van onbehagen, van ontevredenheid, want er was niet de minste reden tot ontevredenheid’ (p. 8). Het meisje Elise lijkt een oplossing te bieden voor die ogenblikken van onbehagen, maar ze is helaas verliefd op de succesrijke musicus Axel Chanis, die een trapje hoger staat in de society dan Michel. Gedurende enige tijd sluit ze vriendschap met Michel, maar hij ontkomt nooit aan de suggestie dat ze hem alleen maar gebruikt voor haar eigen dode ogenblikken in de stormachtige relatie met Chanis. Op geen enkel moment is Michel in staat om uit zijn eigen gesloten wereldje te breken en de stap, de reële stap naar Elise toe te zetten. Zij laat dit trouwens niet toe. De lezer blijft met de suggestie zitten, dat noch Axel Chanis, noch Michel Leiris in staat waren zich voor haar open te stellen. De eerste poging om uit de idee Geoffrey los te breken, is mislukt. Wat niet betekent dat dit fijne verhaal als literatuur mislukt zou zijn, integendeel! Het heeft de discrete charme van de society-romantiek.
| |
| |
Alstein (o1947).
(Foto Paul Lambert.)
Een stap verder staat Liebrecht, al worstelt hij - op een heel andere manier - met hetzelfde probleem. Het wordt door zijn vader als volgt verwoord: het geluk van de mens moet volgens vader Liebrecht ontstaan uit ‘het aanvaarden, het zich niet meer verzetten. Je zult het zien, de werkelijkheid krijgt dan plots een heel ander uitzicht, het leven wordt rustiger, probleemloos, vanzelfsprekend’ (p. 145). Maar hoezeer de jonge Liebrecht ook probeert ‘gelukkig’ te worden, er treden allerlei storende factoren op. Allereerst is er zijn stormachtige relatie met een maitresse, de elegante oplossing voor de frustraties van de voor de rest ‘geruisloze’ bourgeoisie. Vervolgens is er een sociaal conflict in het bedrijf, een tweede themaatje slechts dat Alstein niet echt uitwerkt, maar dat onmiskenbaar ook de rust van de bourgeoisie verstoort. Bovenal is er een dom auto-ongeval, een echo van het verbrande autootje in Geoffrey, een binnenstormen van de absurde realiteit in het gesloten wereldje van Liebrecht.
De vader van Liebrecht formuleert met een verrassende helderheid wat Alstein zelf later - in een recensie, in een roman - als levensrecept zal proberen te verkopen: ‘De bakens waren dan verzet; het was niet langer meer de werkelijkheid die aan de persoonlijkheid moest worden aangepast, het was de persoonlijkheid die zich volledig naar de werkelijkheid schikte. De wereld werd genomen zoals ze was, niet zoals ze zou moeten zijn. En waarom ook niet, vond de vader, er was geen mens die wat dan ook kon veranderen, waarom zich dan te pletter lopen, waarom zich dan storen aan de betweters die van de daken roepen dat dit lafheid is, berusting, ja zelfs burgerlijkheid, als het duidelijk is dat dit zich neerleggen niet alleen rust met zich meebrengt, maar bovendien nog de mogelijkheid op materiële welstand? De wereld beloont immers alleen hen die niet tegen haar oproeien’ (p. 145-6).
| |
Een volwassen roman?
Het is wel opvallend dat de roman De Opstand (1975), een nog wat schoolse, voorzichtige, maar toch heldere verhaalconstructie, in publikatie ouder is dan het hierboven besprokene, op Axel Chanis na. De Opstand is het verhaal van de verovering van de tempel van Jeruzalem door de zogeheten Hellenisten in de periode 190-170 vóór Christus. Men kan deze Hellenisten vergelijken met de contestanten van 1968, zij het met het ‘kleine’ verschil dat zij de macht veroverden, en een soort van atheïsme vestigden in de Joodse tempel. Ook in deze roman botsen een denksysteem, een binnenwereld, en de realiteit van Jeruzalem op elkaar; alleen verovert het denksysteem de macht en wordt het zelf realiteit. Het belangrijkste thema daarbij is, dat de man die de overwinning mogelijk maakt, daarbij zozeer zijn eigen principes van democratisch overleg moet verloochenen, dat hij - eenmaal aan de macht - net zo'n tiran blijkt als de vorige. Dat was ongetwijfeld een boeiende reflectie op de toenmalige hoop op een revolutie, een even diepgrijpende omwenteling in Vlaanderen als toen in Jeruzalem. Men vindt die thematiek ook in de Marat/Sade van Peter Weisz of de Toller van Tankred Dorst. En vreemd genoeg: in de Marat/Sade gaat het ook over de botsing tussen de waanzin van een binnenwereld en de nuchtere eisen van de reële wereld zoals die is.
Toen ik hem naar de ontstaansgeschiedenis vroeg, zei Alstein schouderophalend dat die roman eigenlijk zichzelf geschreven had. Hij was bij het zoekwerk in de bibliotheek op de episode gestoten, ze had hem erg bezig gehouden, maar hij had zonder veel moeite het verhaal kunnen vertellen. Geoffrey en de rest hadden hem meer moeite gekost. Zou het kunnen dat in De Opstand Alstein verbaasd voor de eerste keer zag dat in de realiteit van de geschiedenis, van een zo verre geschiedenis, zich dezelfde taferelen afspeelden als in zijn eigen hoofd?
Thematisch verwant is ook het onderwerp van Een dag in de lente (1981), de nieuwe novelle die bij De Clauwaert verscheen. Het is een poging om zich voor te stellen wat dat onvoorstelbare gesprek tussen Speer en Hitler in de bunker van het verwoeste Berlijn wel mag zijn geweest. Hitler wenste dat zijn eigen ondergang (zijn krankzinnige binnenwereld) ook de ondergang zou blijken van Duitsland, en Speer, de zakelijke organisator, moest ervoor zorgen dat dit effectief plaats vond. Speer weigerde; hij was nog altijd een man van de zakelijke aanpak en wilde niet verder meer meegaan in de waanzin, de zelf-destructie van Hitler.
Ik noemde het ‘een onvoorstelbaar gesprek’. Alstein bouwt zijn novelle op om te laten zien hoe het onvoorstelbare ook altijd heel gewoontjes is. Hij heeft het over de theeceremonie die
| |
| |
Hitler temidden van de Weltuntergang strikt liet opvoeren. Hij zegt dat het ‘een dag in de lente’ was. Erger nog: hij veranderde de namen. Hitler werd Blok en Speer werd Lenke. Dat lijkt me onaanvaardbaar: wanneer de nachtmerrie van Geoffrey of Janev, opgeblazen tot een bloedige en destructieve realiteit, werkelijkheid is geworden in de geschiedenis, dan kun je daar als auteur niets meer aan doen. Of je bouwt dan een zo indrukwekkend literair spectakel op dat Hitler zelf erbij verbleekt, wat Alstein niet gekund heeft, of je houdt je aan de historische gegevens. Een mislukte novelle, maar toch een interessant element in de Alstein-interpretatie.
Met Het Vertrek naar Amerika (1981), zijn eerste publikatie bij Standaard Uitgeverij, gaat Alstein resoluut de weg op van wat we de geromanceerde autobiografie noemen. Enerzijds zijn er teveel elementen die naar hemzelf verwijzen (leeftijd, schrijverschap van hoofdfiguur, onderwijstoestanden van vandaag) om van een zuivere roman te kunnen spreken; anderzijds is het duidelijk ook een poging om de eigen levensloop uitdrukkelijk niet aan de orde te stellen. Zelf zei hij daarover: ‘Er zijn twee soorten vervelende romans: degene die al te duidelijk autobiografisch zijn en degene die dat al te duidelijk niet zijn’. Waarmee hij eigenlijk bevestigt wat hierboven n.a.v. De Opstand werd gezegd.
De jonge auteur Jan Vaarten wacht in Zaventem op het vliegtuig dat hem naar de Verenigde Staten moet brengen. Het vliegtuig heeft vertraging. Het wachten wordt opgevuld met herinneringen, zeer handig aangebracht zodat de lezer meegenomen wordt. Het grote thema van de herinneringen is het liefdesleven van Jan Vaarten. Dit valt uiteen in twee grote episodes: die met Margot in zijn jeugd en die met Claire, een gehuwde lerares, op rijpere leeftijd. Alstein had de roman eigenlijk ‘portret van de schrijver als minnaar’ willen noemen.
Men kan het boek dan ook samenvatten als de groei van een jongeman - via liefde en liefdes, gescharrel en verdriet - naar meer inzicht in vrouwelijke motivaties en naar meer begrip voor wat hijzelf wil en kan en voor wat de vrouw hem te bieden heeft. Tot zover is het allemaal fraai. Maar wanneer Jan Vaarten geconfronteerd wordt met de instorting van Claire, begrijpt hij de signalen niet. Integendeel, hij vermoedt een samenzwering van Claire en haar man Wim om hem belachelijk te maken. De paranoïde binnenwereld van Geoffrey en Janev overwint, tot het ogenblik dat hijzelf klaarheid forceert door openlijk zijn verhouding met Claire in het gezicht van Wim te slingeren. Wat daarna komt is pathetisch: de zelfmoord van Wim, de overspannenheid van Claire, een welbekende pathetiek, zeer zeker, wie heeft het niet in zijn buurt meegemaakt, maar toch een pathetiek die niet veel oplost. Is het voldoende dat Jan Vaarten voortaan teder en zorgend met de overspannen Claire wandelingetjes gaat maken, zodat wellicht het uiteindelijke inzicht in hem ontstaat? Een open vraag, maar één met een groot vraagteken erachter.
| |
De wereld zoals hij is: de lectuurlijst.
De ‘onttakeling’ van Claire heeft te maken met de onderdrukking van haar oprechte pogingen om literatuur te onderwijzen. Ze dient zich aan de lectuurlijst van het bisdom Antwerpen te houden. ‘Schrijven was, als men de lijst overliep, zich buigen over liefde, geluk, religie, samenzijn; het had niets te maken met geboorte, leven, sterven, seks, twijfelen, zoeken naar mogelijkheden om te overleven, naar uitwegen. Schrijven ging over abstracte zaken - dat was veiliger, dan was de hele wereld overzichtelijk en in een handomdraai gesust en geordend - en nooit over concrete dingen, over wat elke dag weer gebeurde. De wereld mocht vooral niet worden beschreven zoals ze werkelijk was, wel zoals ze zou moeten zijn. De grote waarden, de mooie woorden die voorop moesten staan’ (p. 94).
In de Standaard der Letteren betwijfelde André Demedts het, dat dit soort intellectuele terreur nog zou worden uitgeoefend in het bisdom Antwerpen, tenzij misschien door die éne seniele oude inspecteur. Demedts zal wel te goeder trouw menen, dat dit soort achterlijke praktijken inderdaad zijn uitgeroeid. Maar het is een voorstelling van Vlaanderen zoals het zou moeten zijn, niet zoals het is. Mij zijn de gevallen bekend; ik heb de lijst gezien; ik ken de directies die haar gebruiken om lastige (!) leraren te intimideren, wat in deze tijden van werkloosheid nogal vlot gaat. Wat wil het katholiek onderwijs eigenlijk, indien het de kinderen verzwijgt dat Hugo Claus, L.P. Boon, P. van Aken, H. Teirlinck, ja zelfs G. Greene en H. Böll bestaan? Waarom wordt ook in 1981 aan de besten der leraren het cynisme van een dubbel gezicht aanbevolen: één van een superieure intellectueel in het privéleven en één van een achterlijke nietsweter in de klas? Nogmaals, ging het om één geval, Alstein zou hier geen gelijk krijgen. Maar er is zoiets als een herleving van de vroegere achterlijkheid. Ze is niet eens een haalbare kaart. Ze maakt alleen mensen, de besten der leraren, cynisch. Dit aan de kaak stellen zal vandaag de dag geen schandaal meer verwekken, maar het is goed dat Alstein het deed.
Leo Geerts / Deurne.
Op Het vertrek naar Amerika (Standaard Uitgeverij) na verscheen al het besproken werk van Alstein bij De Clauwaert, Leuven.
|
|