Literatuur
Wijlen Sarah Silbermann (Hubert Lampo).
In de reeks thrillers waarmee we nu overstelpt worden is deze lijvige zoektocht van Hubert Lampo een lichte verademing omwille van de diepere zin van deze roman Wijlen Sarah Silbermann.
Het verhaal loopt op verschillende lijnen die elkaar wel eens snijden of overlappen. Johan Reynders (die kunstgeschiedenis gestudeerd had voor hij bij de televisie kwam) reist met de trein, mist z'n bus en gaat te voet met een persoon met een ‘lamabaardje’, Matthias Tijtgat (!) naar Zoetelede dat ‘zich in zo iets als een vacuüm schijnt te bevinden’ (14). De aanvankelijke onwennigheid verandert stilaan in ‘geestdrift’ als Johan Reynders aan zijn ‘project’ denkt: een film maken over het carnaval. Het regent op deze functionele lijn regieverwijzingen en het visueel waarnemen is van een ‘uitputtende intensiteit’ (74). Belangrijker is de lijn van het vorsen naar de betekenis van het carnaval en voor de suspense zorgt de moordgeschiedenis op Sarah Silbermann die ons ook een beeld geeft van enerzijds de ‘collaboratie’ tijdens de Tweede Wereldoorlog en anderzijds van het milieu van Joodse diamanthandelaars.
Ik spits mijn aandacht toe op die zoektocht naar ‘het carnaval’. In dit verhaal is Prins Carnaval net overleden: Frederik Devisser. Een spoedzitting moet instaan voor zijn opvolging. Niemand biedt zich aan. Eén iemand verzet zich tegen het principe: ‘Als marxist verzet ik mij echter tegen het hele carnavalgedoe dat ik als opium voor het volk beschouw’ (68).
Het wordt spoedig duidelijk als we de dodenreeks van de verkozen heren Prins Carnaval lezen (waarin het sterven geschiedt in ‘onverbiddelijke toevalsreeksen’). Er heerst angst en toch kan dit Zoetelede niet zonder Prins Carnaval. Bij de hoofdpersoon Johan Reynders flitst een herkenning, bij de voor de Ark dansende David: ‘Deze dansende Koning David is ook Prins Carnaval, prevelde hij ingetogen. Prins Carnaval wiens benen vrolijk een kuitenflikker slaan terwijl de bellen rinkelen aan zijn kleed, doch aan wiens smartelijk naar elders gekeerde gelaatsuitdrukking en de tragisch geheven linkerhand men ziet dat hij weet als elk mens ten dode opgeschreven te zijn’ (77-78). Andere nieuwe elementen zoals grafheuvels en megalieten - geheimzinnige stenen met daarop een miskelk (?) - worden bezocht en hun verband met het hedendaagse carnaval blijft voorlopig een vraag. In Zoetelede is er een studievereniging ‘de Gezellen van de Ronde Tafel’ die dit en andere zaken bestuderen.
De vorige Prins Carnaval had Sarah Silbermann vermoord, zo voegen zich twee lijnen samen. In de studieronde blijkt die ‘miskelk’ de graal te zijn; de nieuwe Prins Carnaval heeft zich verhangen. De toevalsreeks zet zich verder. Het is uiteindelijk toch Johan Reynders die Prins Carnaval zal spelen. Eenmaal die het verhaal van de graal heeft gehoord is het belangrijkste van deze lijn voorlopig af en ontspint het verhaal zich met de suspense eigen aan een goede thriller-schrijver.
Romantechnisch heb ik er wat op tegen dat je makkelijk kan anticiperen. Zo weet je b.v. reeds op p. 15 welk vlees je met Claire Landwaard in de kuip hebt en in hoofdstuk zes voel je aan dat Hoogeweide of Reynders Prins Carnaval wordt. Een té expliciete voorbereiding van een aantal motieven, wat gelukkig slechts twee maal voorkomt.
De zoektocht naar de betekenis van carnaval én graal houdt tevens Lampo's interpretatie of beter transpositie van het graalverhaal in. Met wat verbeelding zit de lezer(es) midden in het idealisme van de 12e eeuw. Slaan we er de stofgeschiedenis van Frenzel op na en vergelijken we deze roman en de verschillende versies van het graalverhaal, dan lijkt het wel bij Lampo dat Johan Reynders niet goed weet wat hij wil. Wil hij de Parsifal-figuur zijn (de graal zoeken) of wil hij de Lancelotfiguur zijn, een liefdesgeschiedenis en bedrog aangaan met de ‘koningin’ (Claire Landwaard, godin Ceridwenn). Het Ceridwenn-motief roept bij mij een gedicht op van Ida Gerhardt:
(Verzamelde Gedichten, p. 401).
Net als in Cocteau's Les Chevaliers de la Table Ronde gaat het om de tegenstellingen van schijngeluk, schijn-harmonie. Johan Reynders kiest eerst voor Parsifal. Eens de graal gevonden echter boeit het Lancelot-motief Johan Reynders blijkbaar meer. Lerares Kristine Bruynoghe boeit hem en hij voelt zich bij haar écht gelukkig.
Om Frenzel wat te parafrazeren: het in de moderne literatuur ontbrekende geloof aan een ideale wereld biedt weerstand tegen de ontvangst van de Arthur-stof, maar met Lampo's karnavalpakje en het glijden in het avontuurlijke is die receptie er dan toch. Net zoals de Aardegodin en Isis in het christendom ‘met Maria versmolten, een soort van syncretisme’ (214) vormen, vormt deze roman een soort van syncretisme van een groot aantal opvattingen van de graalsage. Ook hier wordt de diepere zin enkel door intuïtie bereikt, want ‘Goden sterven niet zo gauw’ en Lampo beschikt over een grote dosis smeltcapaciteit.
Marc de Smet.
Hubert Lampo, Wijlen Sarah Silbermann, Meulenhoff, Amsterdam, 1980, 341 blz.
E. Frenzel, Stoffe der Weltliteratur, Kröner Verlag.