Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 451]
| |
Nederlandse taal- en cultuurpolitiek | |
[pagina 452]
| |
Nederlandse taal en cultuur in het buitenlandSint-Juliaan-der-VlamingenMaurice Vaes noemt in zijn rijke studie over de Vlaamse gasthuizen te RomeGa naar eind(1) op de eerste plaats Sint-Juliaan-der-Vlamingen. Sint-Juliaan is één der oudste internationale stichtingen van de eeuwige stad. In de zetel van deze stichting, Via del Sudario, 40, tussen de Piazza di Torre Argentina en de kerk van Sant'Andrea della Valle, vinden de Fiamminghi van het huidige België en van de buurlanden, in goede en kwade tijden en met allerlei tijdelijke onderbrekingen tot op heden mekaar: bedevaarders, romeinse curialen, diplomaten, geestelijken en burgers met de meest uiteenlopende bezigheden. Hetgeen volgt is een schets van de geschiedenis van dit gasthuis en van het kerkje dat op de puinen van de portiek van Pompeius gebouwd is.
Niemand weet goed wanneer. In de dertiende en veertiende eeuw worden bij ons zowat overal stichtingen gemeld van ‘passanten huisen’, die onder de bescherming van Sint-Juliaan, voor enkele nachten gastvrijheid verlenen aan pelgrims die naar Rome trekkenGa naar eind(2). De legende situeert de stichtingsdatum van het romeinse Sint-Juliaansgasthuis in 713, vijfhonderd jaar vóór een - ook onzekere - datum waarop het kerkje in Rome vergroot zou zijn. Men kan aannemen dat de graven van Vlaanderen in de kruisvaardersperiode het hospitium stichttenGa naar eind(3).
Ze noemden het naar Sint-Juliaan en het mag een wonder worden genoemd dat nog altijd geloofd wordt dat deze heilige ooit bestaan heeft, na al het zorgvuldige afbraakwerk dat over hem geleverd is. De figuur van Sint-Juliaan is minstens even mistig als de stichtingsdatum van zijn heiligdom in RomeGa naar eind(4). Een liederlijke jager uit het Noorden zou in een dronken bui zijn vader en moeder vermoord hebben en nadien, om boete te doen, zijn fortuin ter beschikking gesteld hebben van armen en sukkelaars in de gasthuizen die hij her en der oprichtte. Aan deze legende beantwoordt het opschrift op de fries van het fronton boven het kerkportaal: ECCLESIA. S. IVLIANI. HOSPITALIS. FLANDRIAE. In de vijftiende eeuw kende de stichting een bijzondere bloei. De statuten van de broederschap die er werd opgericht, laten een belangrijke activiteit veronderstellen. Twee ‘meesters’, ‘vander nacien van Vlaenderen ende anders gheene’, werden voor een jaar door de algemene vergadering gekozen. ‘Vanden welcken twee meesters een zal cleercq zyn ende die ander zal leeck zyn oft alle bede zullen cleercq zyn alzoot de ghemeene Vlaminghen profytelicx dynct’Ga naar eind(5). Deze meesters ‘zullen alle de zaeken... int Vlaemsche scriven zo dat elckerlyck verstaen mach ende lesen’Ga naar eind(6). Het Vlaams, niet-Italiaans en niet-pauselijk karakter van de broederschap, werd vroeg gevrijwaard. Wezenlijk ging het om hulpverlening op godsdienstig en caritatief gebied aan Vlamingen die in Rome verbleven en aan de pelgrims uit Vlaanderen. Overnachting, ziekenzorg, gebed en liturgie waren zorgvuldig geregeld. Rechten en plichten van Vlaamse bedevaarders waren precies omschreven. De zestiende eeuw was niet zo gunstig voor Sint-Juliaan in een Rome dat door veel troebelen geteisterd werd. Keizer Karel V bezocht toch de kerk in 1536 en liet zich inschrijven in de broederschap. Maar men moest het laatste kwart van de eeuw afwachten om een gunstige wending van de algemene kerkelijke geschiedenis waar te nemen in de Vlaamse kolonie te Rome. In 1574, aan de vooravond van het heilig jaar, deden de meesters van Sint-Juliaan een oproep tot hulpverlening, in de archieven bewaard onder de naam Loff God 1574 den 20 januari in Rome. Edelen en burgers uit het graafschap Vlaanderen en uit andere naties van de Lage Landen werden opgeroepen het voorbeeld van Keizer Karel te volgen en zich in te schrijven in de broederschap. Het zouden vooral kunstenaars zijn die in de volgende decenniën de stichting nieuw leven zouden inblazen. Tientallen schilders en beeldhouwers, ebenisten, etsers, tapijtwevers, volgden elkaar op. Onder de allerbekendsten moeten we Mattijs en Paul Bril vermelden, Frans Duquesnoy, ‘II Fiammingo’, de Vlaming bij uitstek genoemd, Jan Breugel, de ‘Fluwelen’, en Rubens. De achttiende eeuw was opnieuw een eeuw van verval. De vrolijke en zelfs beruchte ‘Schilderbent’ van de Fiamminghi werd in 1720 ontbonden door de Paus. Pieter Verschaffelt, beheerder van Sint-Juliaan, is de belangrijkste kunstenaar uit deze periode die in een kort overzicht als dit, genoemd moet worden. Van hem is het beeld van de aartsengel Michaël boven op de EngelenburchtGa naar eind(7). Op een ander vlak moet er ook aan herinnerd worden dat Maria Theresia van Oostenrijk in 1743 het predikaat koninklijk verleende aan de stichting. Van 1798 tot 1814 was het kerkje aan de Via del Sudario overgeleverd aan de willekeur van de Franse bezetter. Onteigening en plundering hielden pas op in 1815. Op 1 december 1816 schreven de beheerders of provvisori Laboureur uit Mechelen, Suys uit Oostende, samen met Plaisant en De Meulemeester uit Brugge, een brief aan de koning der Nederlanden om het beschermheerschap van de stichting aan te willen nemen. Suys en Plaisant werden aangeduid om de minister van de koning te verzoeken in diens naam de bescherming op zich te nemen, hetgeen deze ook zou doen. In de brief wordt | |
[pagina 453]
| |
Voorgevel
‘Sint-Juliaan-der-Vlamingen’ te Rome. ook herinnerd aan de stichting van het centrum door de graven van Vlaanderen. Robrecht II van Jeruzalem, Karel V en Maria Theresia worden als vroegere historische beschermers genoemd. De belangrijke schenkingen ‘van meerdere Vlamingen, in het bijzonder van Nicolas Haringh van Brugge’, worden vermeld, naast de ‘schenkingen, op verschillende tijdstippen, uit verscheidene provincies, zoals Artesië, Henegouwen, Namen’, gevolgd door een slordig ‘enzovoort’Ga naar eind(8). Het verzoek beoogde vooral de onafhankelijkheid van de stichting in de pauselijke staat veilig te stellen: ‘Wij hebben enkele veranderingen aangebracht aan het Reglement, maar alle zijn ze gebaseerd op oudere wetten. De voornaamste en de enige die we menen te moeten vermelden aan Z.M. is de afschaffing van de Kardinaal Protector, die vervangen wordt door de minister van Z.M. bij het Hof van Rome. Dit beschermheerschap, dat nooit in handen was van een kardinaal, tenzij als kardinaal beschermheer van de staten van de soevereine vorsten van de Provincie Vlaanderen, moest natuurlijk overgaan in de handen van diegene die in Rome belast is met de bescherming van al hetgeen onderworpen is aan het Rijk van Z.M., zoals evident blijkt uit een passus van de Reglementen van Maria Theresia’Ga naar eind(9). Na 1830 werden de Belgische vorsten de beschermers van Sint-Juliaan: het grootste deel van het graafschap Vlaanderen kwam onder Belgische soevereiniteit. Zoals de loyaliteit tegenover het Nederlands gezag en tegenover vroegere soevereinen geen afhankelijkheid insloot, zo betekende de aanvaarding van de bescherming van het Belgisch gezag dat evenmin. Ook niet toen veertien jaar na de Belgische onafhankelijkheid, naast het Vlaamse ook het Belgische appellatief in de naam van de stichting gebruikt zou wordenGa naar eind(10). De Belgische minister bij het Hof van Rome, later de Belgische ambassadeur bij de Heilige Stoel, werd voorzitter van de beheerraad ten persoonlijken titel. Aerts, rector van Sint-Juliaan in 1844, schreef uit Mechelen op 20 maart 1904 aan zijn kandidaatopvolger 't Serclaes, die toen rector was van het Belgisch college voor priesters te Rome: ‘U heeft wel gelijk, Monseigneur, Sint-Juliaan te behoeden tegen mogelijke ongelegen tussenkomsten van de Belgische regering. Zij mag zich niet mengen in deze stichting... Het is alleen krachtens het reglement van 1842 (sic), door mij opgesteld en aangenomen door de vergadering van provisoren, dat de Belgische minister te Rome als voorzitter aangeduid is, als voornaamste persoonlijkheid van de Belgische kolonie en zonder enige afhankelijkheid van de regering’Ga naar eind(11). De autonomie van de stichting zou nog herhaaldelijk door de beheerraad benadrukt worden. De loyaliteit tegenover de soevereinen van de Vlaamse provincie kwam nooit in het gedrang. Een subsidie van de Belgische regering in 1975 maakte het mogelijk de nodige herstellingen uit te voeren aan de zetel aan de Via del Sudario. Door de opnieuw ingevoerde wekelijkse liturgie, de bijeenkomsten bij nationale gelegenheden en op het feest van Sint-Juliaan (29 januari), de vergaderingen van alle geïnteresseerde groepen en verenigingen, de voor 1981 geplan- | |
[pagina 454]
| |
de exposities van Astrid Allard, Alberto Bertuzzi en Ernest Van Buynder, bewijst de Koninklijke Belgische Kerk en Stichting ‘Sint-Juliaan-der-Vlamingen’ een nieuwe bloeiperiode tegemoet te gaan. Sedert het einde van de herstellingswerken, nu twee jaar geleden, werden een tweeduizend deelnemers genoteerd voor de verschillende manifestatiesGa naar eind(12).
Werner Quintens / Rome. |
|