Theo Loevendie's kamermuziek.
Evenals Messiaen betekent voor Loevendie het ritme bijna alles in een compositie. Zijn approximatietechniek die hij voor het eerst toepaste in Flexio (1979) kenmerkt zich door het verloop van de intervallen waarvan de richting gelijk blijft, maar de omvang ‘verstelbaar’ is. Een melodische kern van 4 tonen in de richting omlaag-omhoog-omhoog kan bijvoorbeeld zowel voorkomen als c-bis-c-d als c-as-es-e om slechts twee mogelijkheden te noemen. Maar ook tijdsintervallen worden zo behandeld, sterker: reeds voor Flexio dacht de componist al zo'n drietal jaren aan een dergelijke opzet - vaak is de ritmische opbouw doorslaggevend. Bijvoorbeeld in het boeiende Nonet (1980) waarin in het eerste deel de sterk heterogene elementen variërend van diatonische fragmenten tot clusters bijeengehouden worden door een strenge ritmische structuur (van achteren naar voren hetzelfde gegeven), terwijl in het tweede deel juist de toonhoogteopbouw streng is en de ritmiek nogal vrij gelaten is.
Het meest exotisch klinkt de suite voor Venus & Adonis, die zijn wereldpremière beleefde in het Utrechtse Vredenburg op 18 februari in een uitvoering van het voortreffelijke Ensemble M onder leiding van David Porcelijn, de Nederlandse Boulez om het maar eens plastisch te stellen. De suite was met autoriteit en zeer conscentieus ritmisch scherp geprofileerd en in een glashelder klankbeeld gestoken. Dan klonk er op dat gedenkwaardige concert ook nog de sprankelende Music for flute en de Strawinskyiaanse muziek bij Andersens sprookje De Nachtegaal.
Loevendie gebruikt folkloristische elementen, met name Turks-Arabische, niet vrijblijvend exotisch, maar vanuit een structurele noodzaak. Vergelijk het bijvoorbeeld met een Bartok. Alle vier de werken uit de periode 1979-1981 behoren tot de meest boeiende kamermuziek die de laatste jaren hier werd geproduceerd.
Ernst Vermeulen.