scheppen. Van historische betekenis is de beroemde produktie van Peter Brook (Royal Shakespeare Company, 1970), die het traditionele, romantische landschap verving door een grote, witte doos, waarin de magie werd weergegeven door circus- en acrobatie-technieken. Het concept van Peter Brook heeft zich zo dwingend opgelegd dat eenieder die vandaag Midzomernachtsdroom op het toneel brengt, er niet omheen kan. Het heeft enerzijds bepaalde verworvenheden - de definitieve breuk met het romantische kader, het gebruik van de magie van het theater - meegebracht en geldt anderzijds als een model waartegen een creatief regisseur zich af tracht te zetten. Dat was ook de positie van J.P. de Decker, die bij het NTG voor een inventieve, hedendaagse montering van het stuk zorgde. Het uitbundige spel gaf de opvoering een feestelijk karakter. Ook J.P. de Decker trachtte de magie te vertalen in puur-theatrale vormen, vaak ontleend aan circus en acrobatie. Dit betekent echter niet dat deze produktie zomaar een navolging van Brook was. Zij werd integendeel gekenmerkt door een verfrissende creativiteit.
In zo'n hedendaagse benadering van Midzomernachtsdroom is Puck noodzakelijkerwijze een sleutelfiguur. Hij immers is het die alles ensceneert, hij belichaamt de magie van het theater. Terecht werd hij dus voorgesteld als een soort clown. Vooral zijn kostuum, met zeer wijde pijpen herinnerde aan een traditionele August. Overigens speelde Walter Moeremans de rol van Puck als een uiterst beweeglijk duiveltje die er heimelijk genoegen in schepte aan de touwtjes te kunnen trekken. Soms verscheen hij zwevend aan een koord (als hij in 40 minuten rond de wereld reist), een keer zelfs op rolschaatsen.
In het decor van Andrei Ivaneanu werd gebruik gemaakt van een aantal kisten van waaruit alles en iedereen - Puck, de elfen - te voorschijn kon komen. Op het einde werden de kisten samengeschoven om het toneel te vormen voor de opvoering van Pyramus en Thisbe.
De elfen werden voorgesteld als lichtjes boosaardige, een beetje animale wezens, kortom eerder een soort kwelgeesten van wie een speelse anarchie uitgaat. De totnogtoe reeds aangestipte elementen van deze produktie droegen duidelijk bij tot het maximaal uitspelen van de in het stuk aanwezige theatraliteit. In de beleving van deze theatraliteit voelde de regisseur zich niet gebonden aan een of andere periode. Er werd ook gebruik gemaakt van de meest uiteenlopende kostuums.
De voorstelling van de elfen als kwelgeesten en de karakterisering van Puck als een duivelse harlekijn wijzen op een ander aspect van deze produktie. Het kwaadaardige karakter van de droom werd hier beslist niet uit de weg gegaan. Wanneer Hermia en Helena ruzie maakten in III, ii, gingen zij elkaar als razende kattinnen te lijf.
Het verband tussen de werkelijkheid en de droom werd consequent doorgetrokken. Het ganse stuk werd met andere woorden als de verborgen wensdroom van de verschillende personages gezien. Zo werden - zoals trouwens gebruikelijk geworden is - de rollen van Hippolyta-Titania (Lea Thijs), Theseus-Oberon (Arnold Willems) en Philostrates-Puck gedoubleerd. In hun nachtelijke fantasieën breekt dan een verdrongen erotiek door, waar zij zelf, eens de dag weer aangebroken, met schroom of afkeer zelfs, op terugkijken.
De hele setting van deze produktie leek mij erg adequaat. Centraal stond een soort witte kooi, waarin zich bij de aanvang alleen Hippolyta bevond. Zoals Oberon zelf zegt, heeft hij haar immers ‘met het zwaard veroverd’. Aan het einde nam Theseus bij haar plaats in deze kubus. Zo werd nog de indruk versterkt dat de droom zelf ook de fantasie weerspiegelt van Theseus die, eens hij deze duistere ervaringen verwerkt heeft, in de huwelijksboot kan stappen. De kooi suggereerde verder ook de beperktheid van het gewone, aan normen en regels gebonden bestaan. Precies uit dit gewone leven breken de personages gedurende één nacht los. Dan werd de kooi in de hoogte gebracht tot binnen een grote maancirkel die de scène beheerste. Dit voortdurend aanwezig beeld van de maan was volkomen verantwoord. Herhaaldelijk immers wordt in de tekst naar de maan verwezen als embleem van onstandvastigheid, irrationaliteit en van het vrouwelijke. Wanneer men daar bovendien nog een ladder aan toevoegde, die de verbinding tussen aarde en elfenwereld aanduidde, dan werd ook de sexuele betekenis van deze symbolen duidelijk.
Ook het spel zelf was vaak vindingrijk. Zo kwam Helena (Magda Cnudde) voor het eerst op per fiets. Bij de passage op het einde van I, i waarin zij klaagt over haar eigen lot, moest zij even een band oppompen op het ritme van haar vers. Een ironische toets vond men ook in II, ii waar Lysander (Mark Willems) opkwam met Hermia (Els Magerman) op de schouders en in elke hand een koffer. Wanneer hij opperde dat zijn geliefde wel erg moe moest zijn van de lange zwerftocht, kregen zijn woorden uiteraard een schampere bijklank.
De ambachtslui werden realistisch en erg komisch uitgebeeld. Roger Bolders speelde de rol van Spoel met veel verve.
De speciaal voor deze produktie gecomponeerde muziek van Herman Streulens was volkomen functioneel. Bij het begin van de opvoering weerklonk een soort kakofonie van alle thema's die verder in het stuk voorkwamen: een aankondiging als het ware