De autobiografie van Gerard Reve.
Zelfs in Nederland begint men er achter te komen dat al het werk van elke schrijver sterk autobiografische elementen bevat, meer of minder, moeilijker of makkelijker herkenbaar, vrijwel altijd naspeurbaar. De zojuist gebundelde opstellen van F.L. Bastet over Louis Couperus (gestorven in 1923!) leggen bijvoorbeeld heel wat stukjes van een nog lang niet complete portretpuzzle op hun plaats. Couperus heeft door vrijwel al zijn correspondentie te vernietigen hoogstpersoonlijk zorg gedragen voor talrijke lacunes in zijn biografie. Wat een verschil met zijn tijdtijdgenoot André Gide van wie duizenden bladzijden dagboek aangevuld worden door zijn al of niet posthuum uitgegeven correspondentie met o.a. Valéry, Claudel, Larbaud, Du Bos, Jammes, Rilke en Edmund Gosse. Wat een verschil ook met zijn literaire nakomeling Gerard Reve. Reves oeuvre is een onafgebroken aaneenschakeling van zuivere autobiografie en brieven (die voor hem de plaats van het dagboek innemen), soms in verhalende vorm geschreven. Zijn werk is sinds De avonden herkenbaar aan de spottende, soms cynische, altijd provocerende toon, aan zijn archaïsche woordkeus waaraan hij veel van zijn effecten ontleent, aan zijn strakheid en discipline. Zijn levensverhaal van de uit een communistisch milieu stammende, al jong schrijvende en spoedig gehuwde jongeman tot de uitdagend katholieke, homosexuele en hevig drinkende bestsellerauteur is bekend genoeg en dat niet alleen op grond van uitzonderlijke literaire kwaliteiten waarmee hij ingrijpende en aangrijpende problemen voor het eerst in ons taalgebied aan de orde heeft gesteld, maar mede dank zij een zorgvuldig berekende en brutale zelfpubliciteit met gretige medewerking van alle massamedia.
Zijn geestelijke ontwikkeling levert de laatste jaren niet meer de verrassingen op die zulke heftige schokken in grote delen van onze gemeenschap hebben teweeggebracht, zijn literaire evolutie evenmin. Dat betekent dat hij in de onverflauwde voortzetting van zijn levensgeschiedenis voor zijn schrijverschap veel meer dan vroeger is aangewezen op de kwaliteit van zijn geschriften. Het verrassingselement van zijn liefdes, van zijn zeer particulier beleefde geloof, van zijn drinken en zijn onthouding is verdwenen. Drie eind vorig jaar verschenen boeken tonen dat hij onverzwakt bezig is de lijn van zijn leven en werk door te trekken: Moeder en zoon, Brieven aan Wimie en In gesprek, herdruk van een dubbelinterview met S. Carmiggelt uit 1975 door Max van Rooy, met een interview van Carmiggelt over Reve aangevuld. In Moeder en zoon beschrijft Reve de geschiedenis van zijn overgang naar het katholicisme zoals te verwachten met de nodige ironie, aarzeling, zelfspot en nuchterheid. Een nuchterheid die de beleving van mystieke ervaringen in het geheel niet in de weg staat. Het boek bevat allerlei karakteristieken van Reves proza, inclusief de zijsprongen en uitweidingen (hier b.v. een onbegrijpelijk kwaadaardige aanval op Vestdijk, alias Onno Z.) maar maakt desondanks een uitgebalanceerder indruk dan veel vroeger werk. Het boek is een verfijning en verdieping van een onveranderde maar ouder wordende Reve. Men moet het zien als een hoofdstuk in het lang verhaal van zijn leven dat hij schrijvend aan het leven is. De intensiteit waarmee hij zijn bestaan ondergaat doet in zijn fanatisme soms denken aan zijn tegenpool, de tegendraadse Engelse snob en bekeerling Evelyn Waugh. Hij is even extreem en even provocerend in zijn uitspraken, even lasterlijk en verachtend over zijn broeder-kunstenaars, even excentriek en briljant even populair ook in zijn land. Zo langzamerhand wordt bij al deze openheid, anders dan bij Du Perron het
geval was met wie hij in dit opzicht veel gemeen heeft, de vraag wat Reve voor zichzelf nog verbergt. Het is de grote verrassing die hij misschien nog voor ons in petto heeft.
De Brieven aan Wimie (1959-1963) leveren die verrassing niet op. Het zijn 68 liefdesbrieven uit de periode waarin ook de brieven van Op weg naar het einde geschreven zijn, overzichtelijk gegroepeerd. De ruwheid van toon van deze brieven tast naar mijn gevoel de waarde van deze liefdesbetuigingen soms aan. Daarmee wil ik niet zeggen dat liefdesbrieven altijd even hooggestemd en lyrisch behoeven te zijn, wel dat Reve de van hem te verwachten stilistische vindingrijkheid veronachtzaamt als hij zijn lichamelijke verlangens over tracht te brengen aan zijn partner. Lees ik vergelijkbare passages van brieven die Joyce aan zijn Nora heeft geschreven, dan stelt Reve wel schromelijk teleur. Waarmee ik overigens de dramatische werking van deze zeer Reviaanse brievenverzameling niet tekort wil doen. Het is, ook alweer, een nauwgezet en gewetensvol verslag van een innerlijke ontwikkeling die de clowneske en komedianterige trekken bevat van een schrijver, die onderhevig aan zware depressies, soms wanhopig bezig is zijn leven op orde te brengen. Bekentenisliteratuur in pure vorm, kwelling, en worsteling om helderheid en soberheid.
In gesprek tenslotte, het dubbelinterview met Carmiggelt met wie Reve de vriendschapsbanden verbroken heeft (het boekje is overigens zonder toestemming en tegen