Literatuur
Met een klank van hobo.
In teksten waarin dichters uitleg geven over hun bedoelingen bij het schrijven van gedichten of over hun manier van schrijven, citeren ze regelmatig uitspraken van andere dichters. Het is me opgevallen dat ze dat niet in een voetnoot doen; zeer dikwijls geven ze zelfs geen exacte verwijzing. Ze zeggen: ‘Ik citeer uit het hoofd.’ Ik neem van hen deze aandoenlijke slordigheid over en citeer dus uit het hoofd. Herman de Coninck heeft ooit gezegd: Er bestaan twee soorten van dichters. Zij die schrijven voor hun eigen tijd en omgeving. Die dichters hebben in de regel, en met reden, aanzienlijk succes bij hun tijdgenoten. En zij die schrijven voor hun ‘toekomstige tijdgenoten’. De dichters dus voor wie - spreekwoordelijk - succes alleen na hun dood komt. Ik wil niet ingaan op wat voor een dichter ‘succes’ is en of succes belangrijk is. Het zal altijd wel zo zijn dat spreken tot aandachtige luisteraars aangenamer is dan roepen in de woestijn. Gezien het succes dat Herman de Conincks eerste gedichtenbundel De lenige liefde kende en nog altijd kent, en met achter de hand zijn eigen uitspraak, moet ik wel denken dat hij zichzelf beschouwt als een dichter die niet schrijft voor de toekomst maar voor zijn eigen tijd en tijdgenoten. Ik denk er niet aan dit fout te vinden.
In zijn nieuwe bundel Met een klank van hobo inventariseert hij, zoals hij dat ook in zijn vorige bundels deed, voornamelijk, om niet te zeggen uitsluitend, zijn eigen dagelijkse leven. We worden, door elkaar, geconfronteerd met de neerslag van privé-emoties, herinneringen, stemmingsbeelden, commentaren, stukjes over hoe het in de familie is en over hoe het op reis is geweest. Alsof we in huize De Coninck aan de Cogels-Osylei te Berchem - we krijgen zelfs het adres - uitgenodigd zijn voor een avond diapositieven bekijken. En dat geeft het gevoel dat wel eens een zeldzame keer bij het echte bekijken van diapositieven kan ontstaan: we kijken naar de plaatjes van de vakantie van anderen, denken aan de eigen vakantie, en... weg zijn we. Herkenbaarheid is misschien wel de meest in het oog springende eigenschap van deze poëzie. Mogelijkheid voor de lezer om in het gelezene zichzelf te ontdekken, te verklaren.
Maar herkenbaarheid is een eigenschap van alle, zelfs van de meest eigenzinnige en geslotene poëzie. De dichter gaat op een zo intense manier in op de realiteit rond hem dat ze hemzelf wordt en neerslaat in zijn woorden. Zijn persoon ligt aan de basis van het gedicht en beheerst het hele ontstaansproces. In het gedicht zelf lost die persoon zich op tot niet meer dan een teken van leven. Een gedicht ervaren we als goed wanneer het teken helder is en exact, bruikbaar. De taal is dan een systeem waarin het teken, zonder hulp van buitenaf, zichzelf verklaart. De lezer ervaart de dichter als zijn verwant, doordat hij zichzelf in hem herkent. Tenslotte ontstaat een nieuwe persoon van de dichter uit wat de lezer door het dichterlijke teken in zichzelf herkend heeft. Intrigerende, daarom niet altijd duistere teksten - ik denk bijvoorbeeld aan sommige zeer muzikale of ook sterk mathematisch gestructureerde gedichten - leiden de lezer soms tot een zo eigenaardig inzicht in zichzelf dat het een ontdekking wordt.
In Met een klank van hobo komt dit soort ontdekkingen vrijwel niet voor. In de beste gedichten worden bekende emoties zeer dicht op de voet gevolgd en met een pakkende exactheid uitgeschreven. Over gedichten waarin dit gebeurt, wordt wel eens gezegd dat men erin kan gekleed lopen of wonen. De lezer kan het geschrevene als het ware aantrekken. Hij ziet zijn persoonlijke ervaring in het gedicht geconcretiseerd; kan zichzelf met de ‘dichterlijke persoon’ van de dichter identificeren. Dit gebeurt in het gedicht Fraude, dat ontroerend scherp het onvermijdelijke tegen elkaar aanstoten van mensen die dicht bijeen leven, registreert tot in een ontwapenende laatste regel. Of in Ontmijner, dat veel meer door suggestie dan door woorden aangeeft hoe gevaarlijk dat soort liefde wel is waarvan men altijd denkt dat ze volkomen gevaarloos is. Deze en nog andere gedichten zijn zo grondig emotioneel geconcentreerd en zo helder van formulering, dat ik hoop dat ze evenzeer zullen aanslaan bij de lezers als vroegere gedichten van Herman de Coninck waarin hetzelfde gebeurde.
Tegen het merendeel van de gedichten uit Met een klank van hobo heb ikzelf echter bezwaren, en met name tegen het feit dat ze mijns inziens té zeer de lezer van nu op het lijf geschreven zijn en dat de herkenbaarheid erin té groot is. De themata zijn specifiek romantisch en als dusdanig al populair: liefde, dood en wat gewoonlijk in het spanningsveld tussen die twee gesitueerd wordt, vergankelijkheid, afscheid, verleden, gemis, zwerven, dromen, onvolkomenheid, verdriet, zeer zeer veel weemoed, ook melancholie genoemd, en al het geluk dat daaruit kan voortkomen. Aangezien het in de poëzie zo is dat ieder gedicht dat geschreven wordt, een ander gedicht oproept dat nog geschreven moet worden, kan men een dichter nooit verwijten dat hij de verkeerde themata heeft gekozen. Met alle themata is nog altijd alles te doen. De grote romantische themata zijn door de generaties telkens opnieuw behandeld. In het werk van belangrijke dichters werden ze altijd weer ruimer en complexer. Hun werk verruimde het inzicht van hun tijdgenoten. Minder belangrijke dichters verwerkten ze op de maat van hun eigen leven. Zowel dood als liefde, verlies als gemis, verdriet als melancholie, kwamen net zo groot