Taalproblemen van buitenlandse arbeiders en hun kinderen.
Een bundel artikelen van dertien verschillende auteurs. Het eerste schetst de sociale positie van de buitenlandse arbeiders in Nederland, vooral Marokkanen en Turken, in de gewijzigde context van gastarbeid vóór 1970 naar immigratie nadien. Een viertal teksten beschrijven de taalproblemen op de basisschool, in het voortgezet onderwijs, in de buitenschoolse cursussen en bij de keuze van de voertaal voor het onderwijs.
Verschillende factoren pleiten voor het gebruik, gedurende een beperkte tijd, van de eigen taal van de leerling. Die manier verzacht de emotionele schok die door de migratie teweeg wordt gebracht, bevordert de verstandelijke ontwikkeling en staat de latere beheersing van het Nederlands niet in de weg. Voor veel Marokkaanse kinderen is er een bijkomend probleem, ze spreken van huis uit een Berbertaal, maar in Nederland wordt het Arabisch als hun moedertaal beschouwd.
Diverse opmerkingen in de artikelenbundel zijn niet alleen geldig voor het onderwijs van het Nederlands aan vreemdtaligen, maar van algemeen pedagogische, methodologische en didactische aard: i.v.m. de (on)gepaste opleiding van de leerkrachten, de niveauverschillen binnen de klassen, het geïndividualiseerd onderwijs, de progressie in het taalverwervingsproces, de kennis van de onderwezen taal en de moedertaal van de leerlingen, het onderscheid tussen wat essentieel is en wat bijkomstig voor de begrijpelijkheid van een taaluiting, de onderlinge afstemming van de verschillende vakken op het programma, het onderscheid tussen taal verwerven en taal bestuderen, de leermotivatie, de verwachting van de leerlingen, de rol van de grammatica, de verscheidene functies van de taal, de controle van het geleerde, enz.
De Nederlandse taal zelf is het voorwerp van de tweede reeks artikelen. Als uitgangspunt voor het verwerven van het Nederlands gelden twee theorieën. De interferentietheorie gaat ervan uit dat de moedertaal de aangeleerde taal beïnvloedt. Volgens de universalistische theorie daarentegen bepaalt de aangeleerde taal zelf de moeilijkheden in het verwervingsproces. Voorts komen nog een hele boel andere onderwerpen ter sprake, we noemen: het belang van de (taal)-omgeving waarin iemand een taal leert, tweetaligheid, fragmentarische meertaligheid, pidgin, de domeinen van taalgebruik (thuis, de winkel, de school...), de taalfuncties (informatief, directief, expressief...), foreigner talk, d.w.z. een gesimplificeerde taal waarmee ‘inheemsen’ tegen buitenlanders praten, enz.
Het boek sluit met een uitgebreide bibliografie en de lijst van de auteurs. Ten slotte nog dit: ‘Nog steeds wordt 90 tot 95 procent van al het onderwijs in het Nederlands aan buitenlandse arbeiders verzorgd door vrijwilligers.’ (p. 56). En: ‘Er is nog heel veel inspanning en mankracht nodig, en vooral extra geld.’ (p. 75).
O. Vandeputte.
René Appel, Cees Cruson, Pieter Muysken, J.W. de Vries, Taalproblemen van buitenlandse arbeiders en hun kinderen, Uitgever Dick Coutinho BV, Muiderberg, 1980, 185 blz., prijs: f. 22,50.