Brussel in de 18de eeuw: een Vlaamse stad.
In het kader van een interuniversitair en interdisciplinair colloquium gewijd aan de Franse invloeden in de Oostenrijkse Nederlanden, heeft Professor Dr. Hervé Hasquin een opmerkelijke lezing gehouden over het taalgebruik te Brussel ten tijde van Keizerin Maria-Theresia. De lezing verscheen onder de titel Le français à Bruxelles entre 1740 et 1780. Premier essai de quantification in de zopas gepubliceerde acten van het colloquium. Professor Hasquin is de vrij jonge decaan van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Université Libre de Bruxelles en is de promotor van het 5-delig historisch standaardwerk La Wallonie.
In het eerste gedeelte van zijn lezing toont Professor Hasquin aan, dat in het midden van de 18de eeuw het klimaat gunstig was voor de verspreiding van het Franse taalgebruik te Brussel.
Welke was dan de plaats van het Vlaams te Brussel, als J.B. Verlooy in zijn bekende Varhandeling op d'Onacht der moederlijke Tael (een recente heruitgave werd door ons besproken in Ons Erfdeel 1980, nr. 4, p. 628-629) klaagt over de buitensporige verfransing van Brussel, waar volgens hem iedereen probeert Frans te spreken, terwijl toch 95% van de bevolking het Vlaams als moedertaal heeft?
Professor Hasquin heeft aan de hand van notariële acten een wetenschappelijk onderzoek ingesteld naar het taalgebruik van de Brusselaars in de 18e eeuw. Welke taal wendt de Brusselaar aan, wanneer hij beroep doet op een notaris?
Professor Hasquin onderzocht een zeer groot aantal notariële bescheiden. Zijn steekproef is representatief want hij onderzocht ruim 3.700 acten van het jaar 1760 en ongeveer 3.900 bescheiden voor het jaar 1780.
Hij komt tot de vaststelling dat in 1760 80,4% der acten in het Vlaams en 19,5% in het Frans gesteld waren. Voor het jaar 1780 belopen deze cijfers respectievelijk 72,9% en 27%.
Aan de hand van deze acten stelt Professor Hasquin dat het Frans essentieel de voertaal is van de sociaal ‘hogere’ klassen, in eerste instantie de adel en de hofkringen. Toch is er reeds een zekere ‘democratisering/nivellering’ van het Frans waar te nemen: het percentage van Franstalige acten van kleine middenstanders stijgt in de periode 1760-1780 van 3,6 naar 12,8.
Talrijke reisverhalen en getuigenissen spreken van het verfranste hoger gelegen gedeelte van Brussel (ondermeer de sjieke ‘Parkwijk’ rond het huidiga Parlement) en van een Vlaamssprekende benedenstad (zoals de buurt rond de St.-Catharinakerk en de vismarkt).
Het spreekt vanzelf dat de notariële acten alleen getuigenis afleggen van de voertaal van de ‘bezittende’ groepen die meer voor verfransing in aanmerking kwamen dan (voor het merendeel Vlaamse) minder-gefortuneerde of fortuinloze Brusselaars.
Op basis van cijfergegevens met betrekking tot de sociale stratificatie van de Brusselse bevolking komt Professor Hasquin tot besluit dat het aantal franstaligen te Brussel in 1760 tussen de 5% en 10% dient gesitueerd te worden en in 1780 de 15% niet overschreed. De Franstalige hoogleraar stelt dat het verfransingspessimisme van J.B. Verlooy niet helemaal gerechtvaardigd was. Immers, veel Vlamingen spreken Frans in hun contacten naar buiten uit, maar blijven het Nederlands binnenskamers gebruiken: de taal van de testamenten, huwelijkscontracten, leencontracten toont dit duidelijk aan. Terecht besluit de auteur dan ook dat ‘en 1780, la francisation de la population flaman-