cantates, slechts één opera: de dramatische kameropera The birthday of the Infanta. Dat werk werd speciaal gecomponeerd voor het Festival van Amerikaanse Muziek in mei 1956 te Rochester.
Het onderwerp is ontleend aan een verhaal van Oscar Wilde. Op haar verjaardag wordt de streng opgevoede infante door haar gouvernante vergast op een ongewone attractie. Zij mag kijken naar de groteske dansen die een gebochelde dwerg voor haar ten beste geeft. Voor het eerst in haar leven ontluikt een warm gevoelen van vriendschap. Als twee jonge geliefden beginnen ze van elkaar te houden. Ze ontvluchten het paleis maar worden gevat. Ten slotte breekt de gouvernante de idylle stuk door de dwerg te laten kijken in een spiegel. Die bemerkt een monsterachtige gestalte en bezwijkt aan een hartaanval.
De muziek is heel en al op de sfeer en inhoud van het gebeuren afgestemd. Ze is traditioneel, tonaal en met een bescheiden modern tintje opgefrist. Brede lyrische zinnen wisselen er af met enkele dramatische passages en heel veel suggestieve schildering. Vooral het orkest is gedifferentieerd uitgeschreven: naast Raveliaanse betovering of Oosterse sfeerschepping ook furieuze geladenheid of archaïstische sereniteit. Het doet meer dan enkel begeleiden; het schildert, commentarieert en waar nodig stuwt het de handeling.
Aan de presentatie van beide eenakters was veel zorg besteed, zowel muzikaal als scenisch. In Captain Lovelock domineerde Christiane Buyle, als huishoudster en daarna in de travestierol, het geheel: een mooie en volumineuze stem, een duidelijke articulatie en een vlot acteertalent. De voorstelling van The Birthday of the Infanta was in de regie van Gabriel van Landeghem op bepaalde ogenblikken zelfs ontroerend. Anne-Marie Vliegen (infante) en Dirk van Croonenborgh (dwerg) beleefden hun rol door en door en interpreteerden hun zangpartij zuiver en expressief. Twee ontluikende solisten met acteertalent en stemkwaliteiten, geknipt voor de kameropera.
Nog geen maand later stond een andere hedendaagse partituur op de affiches: Yuzuru, kameropera in één bedrijf van de Japanse componist Ikuma Dan. Die Belgische première mag ongetwijfeld als een van de hoogtepunten in het palmares van de Vlaamse Kameropera worden ingeschreven. Zowel de verantwoorde keuze als de uiterst verzorgde voorstelling verdienen alle lof en bewondering.
Het was de eerste maal dat wij van Ikuma Dan hoorden spreken. Hij werd geboren op 7 juli 1924 en moet tot de belangrijkste componisten in Japan behoren. Hij studeerde in Tokio bij K. Shimafusa, een leerling van Paul Hindemith. Voor zover wij na de beluistering van zijn opera Yuzuru kunnen oordelen, is er van Hindemith-invloed weinig of niets te bespeuren. Ikuma Dan is beslist geen revolutionair. Naar zijn eigen bewering moet de muziek op de eerste plaats goed klinken en in staat zijn een groot publiek te boeien. Die opvatting spreekt overduidelijk uit de partituur van Yuzuru. Het werk werd geschreven in 1949. Al dadelijk na de creatie in 1952 door de ‘Fujiwara Opera Company’ sleepte de componist er drie belangrijke Japanse prijzen mee in de wacht. Op dit ogenblik is het zoveel als ‘de’ nationale opera bij uitstek. Geen enkele andere Japanse opera kende een gelijkaardig succes, niet alleen in Japan, ook in Amerika en Europa.
Het verhaal is gebaseerd op een van die vele mooie Japanse sprookjes en legenden, die in al hun eenvoud zo rijk zijn aan diepmenselijkheid en broze stemmingskunst. Een eenvoudig man (Yohyo) is gehuwd met een beeldschone vrouw (Tsu). Zij is
‘Yuzuru’ van Ikuma Dan.
een reiger in mensengedaante, maar Yohyo weet dat niet. Hij heeft haar gered toen ze gewond was achtergebleven in een korenveld. Als dank voor die redding heeft Tsu voor hem een prachtig weefsel vervaardigd, ‘doek met de duizend pluimen’ genaamd. Beiden leven gelukkig tot Sodo in hun midden verschijnt. Die man ziet dadelijk in dat er met het mooie doek veel geld te verdienen is. Op zijn aandringen zet Yohyo zijn vrouw ertoe aan andere soortgelijke doeken te weven. Wat een ontgoocheling voor Tsu, wanneer ze bemerkt dat haar echtgenoot meer op het geld dan op haar liefde verslingerd is. Ten einde raad rukt ze haar eigen pluimen uit en weeft daarmee een nieuw doek. 's Nachts neemt ze opnieuw de gedaante van een reiger aan en keert terug naar de vrije natuur.
Het sprookjesgegeven is door Ikuma Dan verwerkt in een mooie en zeer aantrekkelijke partituur. Wel wat lang voor onze Westerse smaak en gewoonte. Zijn stijl is nergens vooruitstrevend, vertoont nog vele kenmerken van de romantiek in melodie, harmonisatie en orkestratie, maar heeft hier en daar een eigentijdse, soms originele kleur meegekre-