bij de vertaling een streektaal nemen die slechts door de plaatselijke bevolking te verstaan is? Volgens Achternbusch zou dat moeten en wil een groep naar een ander gebied, dan moet zij die vertaling aanpassen. Liever ziet hij waarschijnlijk zijn stukken gespeeld door de mensen van die bepaalde streek. De groep is dus bijna gedwongen zich tot een beperkt gebied te wenden. Maar hoe doe je dat als je een beroepsgezelschap bent in Nederland of België en je wil het hele taalgebied aandoen? Je gaat aanpassen, je neemt een soort algemene volkstaal, want ondertitelen zoals bij film en t.v. kun je niet, óf je kiest voor een dialect dat slechts in kleine kring verstaanbaar is. Je staat voor een dilemma.
Over de moeilijkheden en mogelijkheden van en bij dit soort problemen hield Joost Prinsen tijdens een A.M. de Jong-bijeenkomst in Nieuw-Vossemeer op 26 oktober 1980 een korte causerie o.a. naar aanleiding van de Merijntje Gijsen-serie, een t.v.-bewerking naar de boeken van A.M. de Jong. De plaatselijke Westbrabanders waren eigenlijk nog al gebelgd geweest over het feit dat er met hun dialect zo gesold was. Joost Prinsen stelde volgens mij terecht dat, wil je een ruimer publiek bereiken, en je wil niet ondertitelen, wat men enkele jaren geleden bij de t.v.-serie Bartje wel had gedaan, dat je dan al gauw voor een wat vage, algemene streektaal zult kiezen. Hij noemde toen ook de moeilijkheden bij ‘Globe’, bij welk gezelschap hij acteur en regisseur is - hij regisseerde tijdens de voorbije kerstdagen in het eigen werktheater in Eindhoven het stuk van Felix Timmermans Daar waar de sterre bleef stille staan, een bijzonder aardige voorstelling in een soort Eindhovens-Vlaams A.B.N.! - in verband met Suus van Achternbusch dat op het repertoire was genomen. Daarbij had men voor een bepaalde scène de dialectschrijver Willem Iven onder de arm genomen en deze had met Elisabeth Andersen de hele vierde scène ingestudeerd in het Helmonds dialect.
De Belgische groep B.K.T. zat ook met vertaalproblemen i.v.m. de opvoering van Ella en, ofschoon de vertalers (Leo Geerts en Aline Dereere) misschien hun bedenkingen zullen hebben gehad, had men hier gekozen voor een goed verstaanbare lichtelijk Vlaams gekleurde taal die goed overkwam. Ik zag de opvoering in Antwerpen in een klein sfeervol theatertje op 29 november 1980. Het streekeigen zat in die gespeelde uitvoering vooral in de lokatie-aanduidingen t.a.v. geboorteplaats, namen van inrichtingen en andere woonoorden. Daardoor kreeg het voor de streekeigen mensen misschien het soort shockeffect dat Achternbusch bedoelt van: dit speelt zich nu af in onze eigen omgeving! Men had zelfs in het programmablad een zgn. levensloop van Ella afgedrukt met diverse data en plaatsen te beginnen bij: in 1914 geboren in Oud-Turnhout tot en met 1967 jaar waarin haar zuster een tweede verplichte internering in Brecht belet en haar bij zich in het kippenhok neemt. Maar of een dergelijke aanduiding zo onthullend werkt voor de toeschouwer, weet ik niet. Voor mij, van wat verder gekomen, in ieder geval niet. Er zullen wel wat boze telefoontjes komen van gekwetste bestuurders van met name genoemde inrichtingen.
Dialecttoneel of niet, het is maar hoe ruim je het uitstralingsgebied wilt nemen. Voor plaatselijke groepen kan het zeer geschikt zijn, voor beroepsgezelschappen die een groter gebied willen bestrijken, lijkt mij dialect op het toneel niet zo gewenst. Nu iets meer over de inhoud en de opvoering van de twee stukken.
De reacties op Suus door Globe zijn zeer uiteenlopend. Zo schrijft bv. Urias Nooteboom in Brabantia 1981/1 in zijn artikel 25 jaar zuidelijk toneel: ‘Een seizoen op een dergelijke manier beginnen betekent, dat het publiek serieus genomen wordt’, maar over datzelfde (Eindhovense) publiek schrijft hij verder onder de kop De goeden niet te nagesproken: ‘...Rinkelend met autosleuteltjes de rij uit. Monkelend verlaat het volkje narrig de zaal’.
Suus geeft in vijf scènes bijna geheel bestaande uit monologen het leven, de vereenzaming, de ondergang van een vrouw: van het meisje in de biechtstoel tot vereenzaamde niet meer sprekende, in lompen gehulde, oudere vrouw. De voorlaatste scène spreekt de vrouw nog wel maar in een onverstaanbaar dialect, wat misschien in het geheel van het aftakelingsproces nog wel een functie heeft, maar voor de toeschouwer misschien erg hinderlijk overkomt. Het stuk Suus is van 1979 en Ella van 1978. Er is duidelijk verwantschap. Suus is een uitwerking in zeker opzicht van de vrouwentragiek uit Ella. In allebei de gevallen gaat het om de triestheid van een vrouwenbestaan dat eindigt in een sprakeloos verval.
Het stuk Ella, gespeeld door B.K.T. in een regie en in decor van Achiel van Malderen, speelt zich af in een kippenhok waarin levende kippen rondscharrelen. Vooraan in een hoek zit een oude vrouw t.v. te kijken, ze zegt niets en staart naar de buis. Bij haar aan tafel zit een jonge man in onderbroek, hij trekt een jurk aan, daaroverheen een schort en begint het leven van de vrouw te spelen en te vertellen. Er is een volledige identificatie tussen de jongeman, die volgens het programmablad de zoon is en de vrouw. Ze (hij) doet ondertussen telkens mislukte pogingen om koffie te zetten. Het leven van de vrouw dat verteld wordt is een trieste aaneenschakeling van kommer en kwel, zweet, bloed en tranen, vernedering en miskenning. Dit alles is gesitueerd o.a. in de