Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdProsper de Troyer: een ontbrekende schakel?De Mechelse kunstschilder Prosper de Troyer is de jongste tijd in Vlaanderen geregeld in de belangstelling gekomen, zij het niet altijd in de beste voorwaarden. Kleinere tentoonstellingen zoals in Oost- en Westvlaamse galerijen kunnen, hoe zorgzaam de keuze en voorstelling der werken ook mogen gebeurd zijn, ternauwernood
Prosper de Troyer:
‘Met de vogelen des hemels’. een afgerond beeld ophangen van zijn wezenlijke betekenis. Laat mij verzuimen andermaal uitvoerig in te gaan op de levensloop van deze kunstenaar. Het moge volstaan te verwijzen naar Marcel Duchateaus monografie Prosper de TroyerGa naar eind(1), waarin de belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven chronologisch zijn vermeld. Belangrijk acht ik deze monografie om twee redenen. Vooreerst het uitgangspunt van Duchateau, het verhaal van de ‘Mechelse’ leraar Edmond Grégoire - een cahier van 26 pagina's - op het einde van de jaren 50 geschreven, toen De Troyer reeds 65 was! De tweede reden is nogal genuanceerd. Zo wordt in het bijzonder aandacht besteed aan De Troyers pre-expressionistische tijd, de futuristische en abstract-constructieve periode, om te eindigen met enkele hoogtepunten uit de expressionistische werken, waarvan een aantal releverende anekdoten worden verteld. Als bijkomstigheid, ofschoon niet onbelangrijk, worden onthullingen voorspeld omtrent de rol die De Troyer in de Brusselse Sélection en Le Centaure heeft gespeeld en de gevolgen en oorzaken van de breuk met deze kunstgroepen. Duchateau beperkt zich weliswaar tot enkele aanduidingen, maar wekt nieuwsgierigheid en ongeduld om te vernemen wat er zich achter de schermen van Sélection eigenlijk heeft afgespeeld. Boeiend is de monografie voorts omdat een en ander wordt verduidelijkt over De Troyers vrienden, onder wie Michel de Ghelderode.
Maar anderzijds heeft die monografie bij mij toch een gevoel van onvoldaanheid achtergelaten. Immers, graag had ik méér willen vernemen over de werken die hij na zijn zware beproevingen in de jaren veertig en vijftig heeft geschilderd. Hier wordt nauwelijks over gerept, al wil ik meteen even graag toegeven, dat ‘de’ monografie over De Troyer waarschijnlijk nog niet te schrijven is en dat wij al blij mogen zijn als er totnogtoe ongekende aspecten aan het licht worden gebracht. En dat heeft Duchateau m.i. wel gedaan.
Met groeiende belangstelling werd daarom uitgekeken naar de retrospectieve, die de stad Mechelen in het najaar organiseerde in het cultureel centrum. Maar ook dit keer stond men voor een zeer onvolledig overzicht, waarin de leemten meteen opvielen. Het gaf mij zelfs de indruk dat Prosper de Troyer driemaal is gestorven, twee keer als schilder, één keer als mens. Want - althans volgens deze tentoonstelling - ontstond er een opvallende kwalitatieve breuk op het einde van de jaren 30, precies vóór het uitbreken van de oorlog. Dat viel nog sterker op, aangezien hij kort tevoren enkele expressionistische topwerken had geschilderd en tijdens zijn korte futuristische en abstracte periode enkele panelen had nagelaten die, benevens hun artistieke kwaliteiten, in onze schilderkunst uniek zijn. Hetzelfde verschijnsel deed zich nogmaals voor op latere leeftijd, toen de overgang naar het animisme niet meer te loochenen | |
[pagina 281]
| |
Prosper de Troyer:
‘Intrede van Christus’ (± 1924). was en tenslotte uitmondde in een koel, zakelijk palet, dat onmiskenbaar nog steeds het stempel droeg van De Troyers persoonlijkheid, maar waarin een ‘andere’ schilder werd geboren.
Niettemin zorgde de tentoonstelling ook voor enkele verrassingen. Zo was minder of niet meer geweten, dat De Troyer tijdens zijn beste expressionistische periode werken heeft geschilderd met een fantastische inslag, wat, dunkt mij, niet onbelangrijk is voor de latere ontwikkeling van de zogenoemde ‘Vlaamse fantastiek’, een verschijnsel waar ondermeer Jan D'Haese de aandacht op heeft gevestigd maar waarvoor de tijden nog te jong zijn om er een degelijke historische balans van op te maken. Bevreemdend is dat niet, want ook tijdens een retrospectieve van Gustave van de Woestijne, eveneens te Mechelen, kwamen er werken aan het licht - ik denk o.m. aan Christus in de woestijn - die mogen en kunnen beschouwd worden als voorlopende fenomenen van tendensen, die pas later volop tot ontwikkeling kwamen in de Vlaamse schilderkunst.
Toch moeten mijn beweringen omtrent het herhaald ‘sterven’ van De Troyer gerelativeerd worden. Een tentoonstelling onthult niet alles omdat de ontbrekende werken beletten de juiste overgangen, niet alleen met data, maar ook met stijlkritische zekerheid te bepalen. De ontwikkelingsgang kan dus niet op de voet worden gevolgd.
Een van de boeiendste aspecten evenwel voor wie dit werk voldoende kent, was, naar ik vermoed voor de eerste keer, de tentoonstelling van een reeks tekeningen uit de futuristische en abstracte periode, die m.i. beter hadden thuisgehoord bij de schilderijen dan in een vergeten hoekje van een apart klein zaaltje. Dat grafisch werk was overigens ook het boeiendste aspect van de tentoonstelling, die kort daarop in de Mechelse Galerie Bernaerts werd gehouden. Maar voor het overige had ik zonder enige twijfel een strengere keuze gemaakt.
Een schilder wordt inderdaad nooit gediend met om het even wat kriskras door mekaar te hangen en de context te verwaarlozen, zelfs niet wanneer het om de belangrijkste artiesten gaat. Dat is jammer genoeg herhaaldelijk met de jongste tentoonstellingen van De Troyer gebeurd.
Een gelukig toeval, want bij het schrijven van deze tekst, is de ‘ontdekking’ van om en nabij 45 werken, die op de kruipzolder van De Troyers atelier, een bijkomend vertrekje, werden teruggevonden door de naastbestaanden. Het gaat om werken deels uit de futuristische en abstracte periode, die voor zover reeds kon worden nagegaan, nooit in een tentoonstelling zijn geweest.
Dat is, om allerlei redenen, verheugend nieuws. Reeds in een kranteartikel heb ik er de aandacht op gevestigd dat in de late jaren veertig en tijdens een bezoek aan De Troyers atelier aan de Brusselsesteenweg te Mechelen, wij samen op zoek gingen naar werken uit die perioden met het oog op de eerste naoorlogse tentoonstelling van Mechelse
P. De Troyer:
‘Judaskus’ (± 1950). ‘modernisten’ in de zaal van mijn vader aan de Meysbrug. Ik constateerde toen reeds dat soortgelijke werken in allerlei vergeten hoeken waren opgestapeld.
Het terugvinden van die panelen en doeken betekent niet weinig. Het is mij altijd al een raadsel geweest waarom bepaalde perioden in De Troyers oeuvre zo'n kort bestaan hebben gekend, steunend op het aantal overgebleven werken. Die stelling zal nu hoogstwaarschijnlijk, in zekere mate, moeten herzien worden. Daarenboven is het niet uitgesloten, dat er bij wijze van spreken ontbrekende schakels aan het licht komen, maar binnen de eerste weken is dat niet met zekerheid te zeggen. Vijfenveertig werken is geen gering aantal om het beeld en de evolutie van een schilder te vervolledigen. Afwachten dus.
Jaak Brouwers. |
|