Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
Hans Faverey: gedichten & invalswegen.De GedichtenGa naar eind(1) van Hans Faverey bevatten stof genoeg om vele lezers het zwijgen op te leggen, hoewel enkele gedichten bij een eerste lectuur toch wel iets herkenbaars meedelen. Je fixeert deze gedichten, zoekt een aantal leesmogelijkheden. Herken je niets, dan pleit dit in het nadeel van de dichter of van de lezer. Faverey kreeg weinig recensies omwille van de intensieve lectuur die zijn gedichten vragen. Het bruggen bouwen naar de lezer toe is een zoeken:
‘...Het voorwerp
dat ik fixeer, is op zoek
naar zijn woorden en hun
cercle...’ (p. 49).
Onder de noemer geplaatst van de taalgerichte, autonome dichters met een (syntactisch) zeer eigenzinnige poëzie, vergen deze dan nog eens filosofisch diepgravende en enigmatische gedichten veel van hun lezer. Indachtig zijnde de verzen ‘Het verlies van één enkel vraagteken / maakt ons beiden dakloos’ (p. 209) volgen we een aantal lijnen. De tien gedichten uit Ongebundeld bieden ons een reeks natuurlijke geschiedenissen, met de nu reeds bekende bewegings- en stollingsprocessen, de aandacht voor kosmologie en mythologie, een natuurscenerie waarin (de kringloop van) de natuur (de woestijn, de zee, het rivierlandschap, de rivier, de berg, de krekel, de cactus, de distel,...) die langzame rol ‘speelt’, waar de continue beweging uiteengerukt wordt in momentopnamen. Gedichten die de aandacht op het talige vestigen, die o.a. een eerste stap in de richting van het weefsel van de intertextualiteit zetten:
‘Het landschap om mij, in mij
ademt aandachtig.
Zonder haast verteert het zichzelf...’ (p. 206).
Het laatste van deze tien gedichten brengt in een tweeluik een kosmogonische oorsprongsmythe en mythe van het einde van de wereld. Er is een afdrijven ‘naar een gevaarlijk soort voorjaar’ (p. 212). Het ‘autodafé’ (p. 208) en ‘het laatste voorjaar na de laatste sigaret’ (p. 204) laten een beangstigende historische werkelijkheid vermoeden. Enkele lijnen voltrekken zich een ietsje nader. De bundel Gedichten (1968) bevat zes genummerde afdelingen van verzen die niet tot de tegenovergestelde rand doorlopen, maar kort bij het uitgangspunt ophouden, in een uiterste beknoptheid. We kunnen hier spreken van ‘geknot vers’. Gehecht in de onderlinge verwijzingen en die van de ‘leesplank’ zijn deze gedichten talig en thematisch verbonden in het volgen van invalswegen vanuit zee landinwaarts.
De inval kan eventueel als een militaire inval gelezen worden. Zo vinden we in een even opfrissende ‘terug-lectuur’ de volgende woorden en zinsdelen die o.a. tot dit militaire paradigma kunnen behoren: amfibie, falanx, wachtwoord, klaproos (mds - denk aan klaproosdag), il tombera, folter-instrumenten, iemand noteert ‘absences’ op de ‘portable’, koptelefoons, moeten doden, landingen, kettingen, parachute, bloedsporen, moordkuil, kadaverbak, nature morte, geblindeerd licht, slipsporen, rupsbanden, instrumentarium, gladde machine, 1e druif: pets!, tot zinken brengt, conform zijn opdracht. Primair staat deze ‘verhaal’-lijn echter niet. Als secundaire anekdote betekent het o.a. een latente dreiging, zowel voor de mens als voor zijn taal.
Wellicht zet Faverey ook een autonome scheppingswereld op (‘wittebrood-structuren’), waarin hij een amfibie aan land laat gaan. We zien Faverey dan een beetje als ‘zo'n kleine bronstige speelgod, / aan de pacific knoeiend’ (p. 54). Fundamenteler is wel de aandacht voor het ambivalente
Hans Faverey.
woord en zijn relaties, de syntaxis die in nieuwe formaties, in nieuwe slagordes reminiscenties oproept aan vroegere tekstgegedeelten: geen woord is los van z'n context, z'n paradigmatisch woordveld, z'n syntagmatische relaties. Dit alles vanuit een poëtologische opvatting van ‘makend’ schrijven, waarbij de maker eerder doelbewust zijn schrijven richt op de communicatie (en de onmogelijkheid ervan), op de verhouding van woord en ding. Op p. 10 lezen we:
Geen metafoor
komt hier aan te pas.
De lucifer,
conform zijn opdracht,
communiceerde verbrandend.’
Je moet bijgevolg ieder gedicht zachtjes laten knetteren, zonder helemaal dakloos te worden. In mijn lectuur bleef ik vooral haperen bij een aantal paradoxen (die Faverey van Kung-sun Lung overnam) op. p. 39: ‘Een wit paard is geen paard; / een ei heeft veren; / een hond kan een schaap zijn’.
De Chinees Kung-sun Lung is één van de door Chuang TzuGa naar eind(2) geciteerde filosofen van de School van de NamenGa naar eind(3) die hielden van paradoxen zoals Fa- | |
[pagina 271]
| |
verey die in zijn hoedende bekommernis in deze slotstrofe opneemt. Andere paradoxen waren: het vuur is niet warm; de schaduw van een vogel blijft onbeweeglijk tijdens zijn vlucht; een witte hond is zwart... De opvattingen van deze filosofen vertonen gelijkenissen met die van de Eleaten, die van Zenoon. Hun attitude echter is eerder die van stilte, rust, geduld, niet opdringen aan anderen. Tot een werkelijke analyse van het denken komen ze niet; het blijft bij deze eerste stappen. Ook bij Faverey vinden we dit schuwen van opdringerige publieke optredens. Ergens heet het ‘Zie maar wat / je wilt;’ (p. 192). De reiziger Faverey volgt wel deze Tao-invalsweg en die van de vergelijkbare Voorsokratici in hun rudimentair dialectisch denken (Hegel ging uitvoerig op Herakleitos terug) maar haalt toch scherp uit tegen de beschaving.
Faverey's satirische taalspelletjes met de ‘geblondeerde planeet’, waarop ‘schermkwallen’ (TV? mispunten, ijdeltuiten?) en een ‘scheermuizentaal’ mogen ons als ‘vette anekdotes’ een wereld- en mensbeeld met kritische noten opleveren. De taal die gebruikt wordt in deze ruimte is die van het ‘lispelen’, die van ‘automatismen’. In die ‘taalcentra / vriest het dat het kraakt-’ (p. 29). De solitaire Faverey daarentegen zoekt een uitzuivering van die taal, een taal die verdwijnt i.p.v. verschijnt, heeft het bijgevolg over ‘verdwijnsels’. Niet het aanwezig stellen, maar de ‘ruimte markeren waarin taal zich / achtervolgt, inhaalt; zich opeet’ (p. 76). Faverey's uitspraak ‘een gedicht begint, verschijnt en is weer weg...’Ga naar eind(4) kan ook in dit licht gelezen worden.
De heterogener bundel Gedichten 2 bestaat uit tien getitelde reeksen. Vooral de reeks Kaap Lava is minder geknot. Meestal zijn de reeksen meer gestoffeerd met grappige ‘taaleffecten’: b.v. ‘je oren dicht houden’ (p. 105); ‘Iemand een hondsdraf / aanraakte, maar deze / niet plukte-’ (p. 122); ‘...Als ik diep / nadenk, zak ik te vaak / door mijn voeten’ (p. 151).
Soms is er ook een verhaspeling van een bekend spreekwoord, enkele met bedoelde implicaties i.v.m. de Tao-invalsweg: ‘Soms als de klok stilstaat, / is het nergens thuis meer’ (p. 154). ‘Ik verplaats mijn noorden / naar het zuidoosten’ (p. 170). ‘Assumpta est Via: in viam’ (p. 192) (Denk aan: ...Maria: in caelum!). Vooral de reeks De weg Via werkt deze Tao-invalsweg uit, net zoals Fernweh als bladvulling: een verte die de dichter ‘uitdiept en / leegmaalt:...’ (p. 152), een hangen in een tijdlus.
Het unieke aan Faverey's werk is dat het voor deze lezer Chinees lijkt, conform aan het statisch en cyclisch karakter van de Oosterse culturele traditie. Tijdens lectuur poogt men maar de viator Hans Faverey te raken en kwijt te raken in deze bundeling. Het specifieke herzien van deze uitgave betreft het wegwerken van een beperkt aantal taalfouten, oneigenlijke haakjes, gedachtenstrepen, waardoor het geheel naast de voorkeursspelling ook een minder eigenzinnig en artificieel typografisch beeld vertoont. Eén gedicht, dat Hans Faverey heeft zien ziek worden, werd weggelatenGa naar eind(5). Het is een typisch Faverey-gedicht, waarin een gepointeerde en paradoxale anekdote de conventionele concepten i.v.m. de tijd, de ruimte en de werkelijkheid doorprikt. Net zoals in de geschriften van Chuang Tzu is het dodelijkste van alle wapens tegen wat pompeus, ernstig en heilig is: humor. Het verdwenen gedicht:
‘Iets (varenachtig?) daalt
Nr. 1: ruikt al naar niets.
2: heet al haast niets. Goed,
laatste spelletje. 1000poot,
die zich van A naar B spoedt,
overschrijdt lichtsnelheid.
(Leuk?)’
In dit ‘laatste spelletje’ kan de duizendpoot (niet bewust hoe de dingen werken) zich erg snel uit de pootjes maken. Gaat deze rationaliseren en bewust worden, dan raakt één en ander verward. Een zeer spiritueel gedicht, waar de term ‘dereflexivisatie’Ga naar eind(6) meespeelt, waar de irrationaliteit van het rationele aan de orde is.
Marc de Smet, Kortrijk. |
|