mer in staat zich te onttrekken aan zijn woorden die hij aan de wieg uitsprak: ‘Het leven is niet zwaar maar zéér vervelend’. Daardoor wordt hij een buitenstaander, iemand die als een toeschouwer naar de werkelijkheid kijkt. Het beste wordt die gescheidenheid van beleving en ervaring geïllustreerd in de passages over het bombardement op Rotterdam: ‘Ik ben toerist in dit leven, ik hoor er niet maar
ik ben er wel nieuwsgierig naar’. Dat betekent overigens niet dat de lezer te maken heeft met een vrijbuiterige hoofdpersoon, integendeel: Rozendaal is zeer serieus en raakt door zijn baan, hij is schrijver/journalist, betrokken in academische discussies die o.a. over de al genoemde dualiteit gaan. Pas als hij terug kan kijken, het verleden kan overzien, ontstaat er soms een harmonie die de realiteit hem niet bieden kan.
De verhouding van Thomas en Henriëtte ligt ingebed in de stroom van gebeurtenissen die zich voltrekken rond de andere hoofdpersonen van Geur der droefenis. Tijdens de oorlog zijn Thomas en zijn vrienden nog bij elkaar, want samen in het verzet, nadien ontplooien zij zich op verschillende manieren. Maatschappelijk het meest succesvol is Bert Spaanks, directeur van een groot reclamebureau die zich zó laat stimuleren door zijn vrouw dat hij er aan onderdoor gaat en zij de werkelijke bedrijfsleidster wordt. Peter Oldewei wordt accountant en is ook alleszins maatschappelijk geslaagd, maar hij slaagt er niet in om met zijn travestistische geaardheid in het reine te komen en pleegt, om de ‘schande’ voor vrouw en kinderen te beperken, zelfmoord. Een derde, belangrijke rol wordt vervuld door de dichter Fijnaert. Via hem en zijn baan als onderwijzer kan Kossmann de verhoudingen in een kleine, beperkte stadsgemeenschap aangeven. Het zijn niet de beste stukken van het boek die daarover gaan. Het doet al gewild aan door het stadje een fictieve naam te geven, terwijl andere plaatsen als Rotterdam en Amsterdam wel als zodanig worden genoemd; de scènes zijn ook te uitgerekt en dragen te weinig bij aan het centrale gegeven van de roman, om lang te kunnen blijven boeien.
Het schrijnende van de andere personen, die Rozendaal omringen is dat zij niet zijn opgewassen tegen wat ze beleven. Op één na, de dochter van Henriëtte, Liselotte. Zij heeft eerst een paar lesbische relaties, voordat ze een verhouding begint met Thomas. Hoogtepunt van de driehoeksverhouding Thomas-Henriëtte-Liselotte, van het proces van beurtelings afstoten en elkaar weer naderen, is een vakantie op een Grieks eiland. Rozendaal werkte daar eerst aan een roman die hij, ontevreden, versnipperde, daarna aan een toneelstuk Geur der droefenis naar gegevens van de Duitse schrijver Kotzebue. Niet toevallig handelt het stuk over een tweeling, een jongen en een meisje en over geslachtsverwisselingen. De lichtelijk incestueuze verhouding van de auteur met zijn vrouw wordt er door verbeeld. Het boek eindigt met een t.v.-debat waaraan Rozendaal deelneemt. Achteraf kijkt hij er met Liselotte naar. ‘Wanneer u mij vraagt of kunst een functie heeft antwoord ik volmondig: ja. Als u mij vraagt of kunst een taak heeft even volmondig: nee’. Hij krijgt het verwijt van l'art pour l'art naar zijn hoofd, maar is dat niet eigenlijk de enig zekere spil van Rozendaals bestaan. Op reis in Italië is hij in staat het harmonieuze te verwoorden: ‘Zij bestonden. En hij bestond uit naar hen kijken. Aan die gebouwen en aan hem was al het menselijke vreemd’. De leegte gevuld door het stoffelijke levenloze.
Ik vind Geur der droefenis niet alleen een knap, maar ook een sympathiek boek. De auteur heeft in een interview zelf gewezen op de ‘Peyton Place’-achtige aspecten van zijn roman. Die bepalen ook de grootste kracht ervan; dialogen, innerlijke monologen, Kossmann kan een kleine vierhonderd pagina's lang boeien. Het is in een tijd waarin de verschillende genrebenamingen, ook al door commercieel bepaalde uitgeversbetitelingen, niet meer vaststaan, ook zeker een roman. De omvangrijke tijdsperiode, het persoonlijke hoofdthema van de beleving dat wordt uitgewerkt in de levensloop van de anderen, de onderlinge verhoudingen tussen de diverse hoofdpersonen, het zijn al deze elementen die Geur der droefenis tot een twintigste-eeuwse variant maken van de ‘klassieke’ romans uit de vorige en begin van deze eeuw. Dat betekent dat Kossman wél meeslepend is, maar nooit dwingend, de afstand tussen lezer en hoofdpersonen blijft groot. Het obsessioneel beleven van de realiteit, één van de belangrijkste en ook vormgevendste principes van de werken van de jongere schrijvers ontbreekt bij Kossmann. Dat is meer een constatering dan een verwijt, al blijft mijn vermoeden overeind dat Geur der droefenis nog beter zou zijn geweest, wanneer Kossmann de persoonlijke handelingen onlosmakelijker had verbonden met de tijd van gebeuren. Die lacunne is een onbenutte kans en als geen ander zou hij er waarschijnlijk geschikt voor zijn om literair uit te beelden wat in een bepaalde periode mensen beweegt. Mede naar aanleiding van Geur der droefenis is aan Kossmann voor zijn hele oeuvre - hij schreef ongeveer twintig poëziebundels, reisverslagen, verhalenbundels en romans - de Constantijn Huygensprijs toegekend, die hem in Den Haag in december is overhandigd. Voor dit jaar heeft Kossmanns uitgever een bundel oude verhalen en een nieuwe, korte roman
aangekondigd.
Daan Cartens.
A. Kossmann, Geur der droefenis, Uitg. Querido, Amsterdam, 1980, prijs: f 39. -.