Het gevaar in het wit.
‘Het leven is niet ordelijk of overzichtelijk. Het voor te willen stellen als wel ordelijk en zeer overzichtelijk, is misleidend. Als je met een roman de pretentie zou hebben, iets aan het leven / de wereld / de maatschappij toe te voegen, kan dat daarom nooit in een sluitend verhaal. Dat zou bedrog zijn. Andere vormen van misleiding: versimpeling van feiten, eenzijdige optiek, bevangen zien (onbevangen zien is paradoxaal genoeg alleen mogelijk met de grootste moeite), chronologische volgorde, logische volgorde, het werken met hoofd- en bijfiguren, het vanzelfsprekend stellen van diverse maatschappelijke ordo's zoals het traditionele gezin als uitgangspunt voor denken en handelen.’ Deze soort vormen literaire demagogische misleiding vormen het doelwit van Lidy van Marissing in Het gedroomde leven. Een denkbeeldig onderzoek.
Lidy van Marissing is journaliste bij De Volkskrant. Haar eerste werk was een ‘anti-roman’: Ontbinding (1972). Daarna publiceerde zij: De omgekeerde wereld. Een leesboek voor de middengroepen (1975), en Het mes in het beeld (1976), dat een montage-experiment is in samenwerking met Daniël Robberechts, H. Verdaasdonk, en Jacques Firmin Vogelaar. In Het gedroomde leven. Een denkbeeldig onderzoek (1979) zet Lidy van Marissing de experimentele werkwijze voort van De omgekeerde wereld.
Je kunt het boek beginnen waar je wilt. Het is eigenlijk een draaiboek in de eigenlijke zin van het woord: het zou een spiraalrug moeten hebben zodat er geen merkbaar begin aan was en geen einde, en zodat het dus rond gelezen zou kunnen worden... Voor het gemak van deze recensie begin ik met een citaat, vrij ver naar het einde van het boek: ‘De traditionele vertel- en beschrijftrant kan volgens mij de onderlinge afhankelijkheid van faktoren niet weergeven (...) Je hebt als het ware te maken met een weefsel van processen die allemaal in elkaar overlopen. De vorm van de tekst zou dus ook dit weefselachtige moeten hebben. Ik heb daarom een aantal reeksen van beelden opgezet. Die reeksen zijn op zich geen afgeronde verhalen; zij bestaan uit vaak sterk kontrasterende fragmenten en wendingen waaruit zich een totaal-indruk ontwikkelt, sprongsgewijs. Het is letterlijk een draai-boek, ja’ (123).
Het hierboven beschreven montageprincipe gebruikte Lidy van Marissing al in haar eerste (anti)-roman Ontbinding. Maar in dit derde werk van haar is het op nog absolutere wijze onpersoonlijk dan in dat eerste. In Ontbinding waren er nog wel enkele figuren waar men zich als lezer angstig aan vast kon klampen, soms, nu en dan, en een beetje. Hier niet meer. De lezer wordt volstrekt autonoom gelaten.
Het gedroomde leven. Een denkbeeldig onderzoek, een dubbele titel. Over dromen: ‘Dromen leiden tot niets, zegt men. Maar het zijn de heimelijke aanslagen op de moraal, het gezag, de logika, de chronologie, de voorschriften, de orde van de dag’ (128). In Het gedroomde leven wordt de droomkant als evenwaardig en constituerend deel van ons bestaan serieus genomen. Dat zijn wij niet gewend. Wij slapen ‘maar’, en wij dromen ‘maar’, en wij gebruiken dromen hoogstens als interpretatie om de dagelijkse werkelijkheid beter te begrijpen en haar daardoor beter aan te kunnen. Dromen ter bevordering van het produktie-proces. Zo ontkennen we de autonomie van de dromen, en hun kritische functie als signaal dat afgaat als we de ‘werkelijkheid’ te zeer willen verminken, of simplificeren, of uniformeren. Maar als we het droomleven wel serieus nemen, dan verschuift de optiek. Wat is waar? Dat wat we denkend dromen of dromend denken? Zeg ik in een droom ooit: ‘ach, het is maar een dag-ervaring’? Dat zou interessant zijn. Bij dit soort overdenkingen komt het begrip ‘optische illusie’ om de hoek kijken: vanuit welke gezichtshoek zie ik de realiteit en welke schept de illusie, en wie/wat beslist wat/wie reëel is of illusie/en wanneer?
Een denkbeeldig onderzoek: ‘Telkens opnieuw worden dezelfde of vrijwel dezelfde punten uit verschillende richtingen (gezichtshoeken) benaderd en worden weer nieuwe schetsen ontworpen. Een groot aantal daarvan is slecht getekend, onder barre omstandigheden, vanuit een greppel of kraakpand, met half-bevroren vingers of in een stemming van grote verlatenheid, met belemmerd uitzicht. Toch geven ook deze schetsen al enigszins een beeld van de situatie (...) “Blootleggen” is misschien wel de beste omschrijving van zijn werkwijze. Net als een archeoloog spit hij niet alleen een diep gat naar iets wat hij verwacht te zullen vinden, maar graaft hij omzichtig de hele omgeving laagje voor laagje af. Zodat naast de eigenlijke vondst ook de vindplaats wordt ontsloten en de relatie tussen beide niet wordt verbroken’ (73).
In wezen is dat de realiteit: het uit de meest diverse punten, en totaal, waargenomene en geverifieerde. Daarom is een ‘echt’ verhaal juist uiterst fictief, omdat zo'n verhaal in die vorm de multi-perspectivische realiteit geweld aandoet. Optische illusie wordt ten eerste bepaald door eenzijdige optiek.
Ten tweede door geconditioneerd waarnemen. Talloze ongeschreven regels schrijven voor wat belangrijk is om opgemerkt te worden, en wat niet. Lidy van Marissing geeft een voorbeeld: vliegreizen. Kopen wij met het vliegticket naar Athene vervoer van stad tot stad? Nee, eerder de charmes van de hostess, de hapjes waarmee de desbetreffende firma adverteert, het voorgeschreven gevoel dat hoort bij