Botshol (Judith Herzberg).
Judith Herzberg is een dichteres die haar publiek gedoseerd van poëzie voorziet. Enerzijds moge dit blijken uit het feit dat haar publikaties niet talrijk zijn, anderzijds uit de benadering van wat in de gedichten als werkelijkheid wordt gepresenteerd. Zij is steeds streng selectief. Deze gegevenheden doen de lezer telkens benieuwd uitzien naar nieuwe poëzie van haar hand.
Met de titel van haar jongste bundel, Botshol, prikkelt Judith Herzberg nog eens extra de nieuwsgierigheid. Het woord botshol is niet afkomstig uit het woordenboek maar fungeert als symbool voor de verbeeldingswereld waarin de dichteres zich door haar taalgebruik begeeft:
Botshol
Altijd bang in nachtdiep water
Dit is geen hol, eerder een leegte
geen stootrand voor begrip, begeerte,
noch een grot met ruwe wanden
Zonder randen ligt het zonder
Geen bodem waarop schaduw meevaart.
Onttrekt zich in de verte aan verte
luistert niet. Likt niets los.
Hoe concreet ook van uitbeelding, verwijst dit vers naar een abstractie die de kern van Herzbergs verbeeldingswereld uitmaakt. Niet zomaar is het zowel openings- als titelgedicht. Het laat op sublieme wijze te raden, maar gaat het verst in de verwoording van het onzegbare en onbenoembare. Men kan het lezen als een pro domo. De lezer die uit andere gedichten zou willen opmaken dat het werk van Judith Herzberg anekdotisch zou zijn, is met dit gedicht voorgoed uit een beperkende droom geholpen.
Het is al gesteld, deze dichteres doseert. De abstracte - want in essentie nooit een naam te geven - kern van Judith Herzbergs werkelijkheid wordt verder nergens in de bundel zo onverhuld aangeduid. De leegte wordt blootgegeven. Rest dus de invulling en aankleding. Dit te constateren impliceert minder de onmacht van een dichterschap dan de kracht van de creatieve mens. Iets meer concreet gesteld: waar leegte wordt ervaren kan de betrokkene zich fatalistisch gaan gedragen en zichzelf het zwijgen opleggen. Onmachtige figuren zullen geen andere uitweg zien dan de toevlucht tot landerigheid. In de poëzie leidt dit al gauw tot flauw anekdotisme. Een sterkere persoonlijkheid zal de leegte zien als een uiterste consequentie van het menselijk bestaan. Het historisch perspectief en daarbij het besef van wat met name in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd, zullen aanzetten tot bevrijding. Schrijvers zullen woorden zoeken voor tegenstrevende krachten en zich aldus verzetten tegen de vernietiging.
Judith Herzberg vindt de direct ‘geëngageerde’ woorden tegen de vernietiging bij de Israëlische dichter Dan Pagis, van wie zij het gedicht
Ontwerp voor een herstelbetalingsregeling (p. 47) in vertaling geeft. Minder direct maar niet minder treffend zijn haar eigen woorden wanneer zij de symboolwaarde van Israëls
Judith Herzberg (o1934)
(foto K.I.P.P.A., Amsterdam).
meest joodse stad laat uitkomen. De slotstrofe van het 2e gedicht over Jerusalem luidt:
Als dit huis weer wordt omgegooid
is de bewoner veel te moe
om opnieuw steen op steen te leggen.
Dergelijke regels tekenen Judith Herzberg ten voeten uit: zij kent een historisch besef dat de vergankelijkheid niet accepteert maar weet heel goed wat vernietiging en leegte hebben aangericht. En nooit geeft zij de menselijke existentie met grote, holle woorden aan. Zij gaat zich evenmin te buiten aan een veelheid van beelden of thema's. In de meeste gedichten is haar thematiek toegespitst op de liefde tussen twee mensen. De aandacht voor het omringende condenseert zich tot de messcherpe waarneming van één enkel voorwerp of levend wezen (Cf. Afscheid van een zevenjarige, p. 17 of Mussen, p. 20), waarbij het haar enkele malen gelukt een nieuw soort ‘Natureingang’ te laten zien. Zo in:
Juli
goud gaf ik voor geritsel
mijn nest zit me te wijd.
De stemming die in de liefdesgedichten wordt opgeroepen, is getemperd. De leegte wordt soms uitgedrukt in botsingen,