Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Culturele kroniek | |
[pagina 262]
| |
LiteratuurVeel hoger dan de leeuwerik...
| |
[pagina 263]
| |
Roger van de Velde (1925-1970).
Zita, Michelangelo en Dimitrios Christos Papathanassiou ... Allen nemen zij deel aan hetzelfde bestaan-voor-ingewijden; in de gevangenis treedt immers een bijnaam in de plaats van het afgelegde verleden, en gezagsverhoudingen en morele categorieën worden er op een geheel eigen, vaak onlogische wijze herzien. Toch werkt deze situatie geenszins de onderlinge solidariteit in de hand: de personages, slachtoffers van het systeem en ten dele ook van hun eigen tekortkomingen, blijven grotendeels op zichzelf aangewezen en pogen vruchteloos in illusorische waanbeelden over erotiek, vrouwen en geluk een stukje paradijs te veroveren.
In de verhalen uit De knetterende schedels (1969) wordt deze existentiële problematiek op een nog schrijnender wijze uitgediept. Het overheersende decor is hier de psychiatrische instelling waar Kafkiaanse vervreemding en groteske vertekening van normale situaties in een nog sterkere mate de absurditeit onderstrepen. De mogelijkheid tot communicatie blijft hier helemaal steken in een onsamenhangend stamelen, en de persoonlijke problemen zijn getransformeerd tot obsessies. Toch voelen de bewoners zich enigszins beveiligd tegen de verraderlijke buitenwereld. Het ontslag uit de instelling biedt immers weinig hoopvolle perspectieven: ‘Door het getraliede raam keek de bewaker hem na, terwijl hij de poort sloot. Die hengsels zouden eindelijk toch eens moeten worden gesmeerd, dacht hij. Hij begon rustig een sigaret te rollen en zag Bossuyt om de hoek van de straat verdwijnen, “Geluk” herhaalde hij zachtjes. Hij stak zijn sigaret op en slenterde lusteloos terug naar de zaal. Veel beter dan de dokters wist hij dat Bossuyt over drie, vier dagen berooid en waarschijnlijk bezopen opnieuw in het asiel opgenomen zou worden. En dat was dan nog altijd beter dan hem te laten kreperen in die verkankerde maatschappij met haar ingeblikte groenten en haar talloze verboden voorwerpen.’Ga naar eind(8) Het intense meeleven met de psychiatrische patienten wordt nog in de hand gewerkt door een evolutie in het vertelperspectief; waar de verteller in Galgenaas nog vrij objectief optrad als een alles registrerend camera-oog, wordt vanaf De knetterende schedels de inbreng van een subjectief ik-personage - dat overigens heelwat biografische gelijkenissen met de auteur vertoont - groter. De overige verhalenbundels van Roger van de Velde - het in 1967 verschenen De slaapkamer en de postuum gepubliceerde bundels Kaas met gaatjes (1970) en De dorpsveroveraar (1973) - concentreren zich hoofdzakelijk op de wereld extra muros, en voeren zowel de zelfkant van de maatschappij als het gezin ten tonele. Ook hier bijt de auteur zich vast in het gedrag van een beperkt aantal personages in een vast omlijnde, kleinschalige omgeving. Representatief voor zijn aanpak is het titelverhaal uit De slaapkamer. In dit verhaal poogt het meisje Lucie de intieme relatie, die sinds het huwelijk van haar zuster Elvire met Hugo verloren ging, te heroveren. Zij dringt heimelijk binnen in de slaapkamer, en ontdekte tot haar vreugde dat de sfeer van voorheen intact bleef. Precies op het ogenblik dat zij zich realiseert dat haar zuster slechts gehuwd is ‘met een schim. Met een kamerjas, een pyama en een asbak’, komt Hugo echter onverwachts binnen: ‘Hij bekeek haar hulpeloos, strekte zich kreunend uit op het bed, en boerde luidruchtig. De kamer was vol van zijn lamlendige aanwezigheid.’Ga naar eind(9) Het stramien dat aan de meeste van deze traditioneel opgebouwde kortverhalen ten grondslag ligt, is in grote lijnen hetzelfde. Nagenoeg elk verhaal start in een toestand van fundamentele ontevredenheid bij het hoofdpersonage, die kan variëren van een zich gefrustreerd of ‘unheimlich’ voelen tot een lichamelijk gebrek of een of ander complex. De aanvankelijk hoopvolle zoektocht van het personage naar de realisatie van zijn geluksdroom loopt evenwel steevast met een sisser af, daar indringende pointe en anti-climax in het verhaal samenvallen: de droom blijft een onbereikbare illusie, en wat achterblijft is een gevoel van leegte, een tam aanvaarden van het tekort. Niet enkel de thematische uitwerking - de mens als een dilettantisch koorddanser tussen ijle geluksdroom en banale realiteit - doet doorlopend aan Willem Elsschot denken. Ook de ongemeen scherpe schrijftechniek met zin voor ironisering, tragikomische effecten en aforistische uitspraken wijst in die richting. Desondanks benadert Roger van de Velde slechts op zeldzame ogenblikken het literair peil van zijn voorbeeld. Vooral de postuum gepubliceerde verhalen zijn van een erg ongelijk gehalte, doordat de uitgever hier het onderste uit de kan heeft willen halen. Dit tot unaniem ongenoegen van een legertje critici, met Fernand Auwera als hun minst genuanceerde woordvoerder: ‘Feit is dat al deze verhalen of banaal zijn, of | |
[pagina 264]
| |
onaf, of leuterig, of melo, of slechts geschreven. Ze werden waarschijnlijk in een vergeelde map gevonden en enkel gepubliceerd omdat de naam Van de Velde het altijd nog wel doet. Wat, in dergelijke gevallen, niet altijd in het voordeel van de auteur uitvalt.’Ga naar eind(10) Ook de onlangs tot televisiespel bewerkte roman Tabula rasa (1970) voldeed niet geheel aan de verwachtingen. In een lang uitgesponnen novelle wordt het relaas geschetst van een kappersjongen met literaire ambities die het na veel omzwervingen brengt tot verantwoordelijke uitgever van een modernistisch blad, maar tengevolge van een futiel censuurincident zijn luchtkasteel ziet vervliegen: ‘Die avond stond ik, zonder geestdrift en zonder spijt, weer kapper uit één stuk te wezen. De cliënten met hun vierkante koppen, mijn vader met zijn houten been, mijn moeder met haar trouwe ogen, Mathilde met haar bloeiend lijf en Willem in zijn wieg, zij mochten voortaan onvoorwaardelijk op mijn kleinburgerlijke toewijding rekenen. De literatuur, die bekoorlijke maar onbetrouwbare hoer, had mij gelukkig niet klein gekregen’Ga naar eind(11). Hoewel men aan deze roman een zekere literaire waarde niet kan ontzeggen, is Tabula rasa vooral interessant als tijdsdocument; Roger van de Velde neemt in deze farce immers het censuurschandaaltje rond het tijdschrift DaeleGa naar eind(12) te baat om op een subtiele wijze de draak te steken met het verbalisme van collega's als Julien Weverbergh, Herman J. Claeys en Jan-Emiel Daele. Uit het voorgaande is voldoende gebleken hoe de eigen belevenissen van Roger van de Velde de impliciete basis vormen van waaruit elke tekst vertrekt: motieven als vereenzaming, de opsluiting in al haar facetten, verslaving en onbekwame psychiaters wijzen op de tragische levensbetrokkenheid van zijn werk. Centraal staat steeds de mens met zijn bovenmenselijke aspiraties en zijn kleinzielige frustraties, de mens ontdaan van alle franjes, in zijn waarachtige naaktheid. Van de Velde was echter relativist genoeg om ook zichzelf niet te willen sparen: in zijn pamflet Recht op antwoord (1970) schetst hij op de hem eigen, ironiserende wijze zijn wedervaren. Toch dient het boek, naast een therapeutische functie, ook een meer algemeen-menselijk doel: zijn beschouwingen over censuur, gevangeniswezen en gerechtigheid pogen telkens weer de vinger op de open wonden van onze maatschappij te leggen. De toon van het werk is echter milder, de bedoeling bescheidener dan die van Multatuli's Max Havelaar: ‘Zijne Majesteit, de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Landsverdediging, de minister van Binnenlandse Zaken en zelfs de Kardinaal kunnen op beide oren slapen. Het ligt niet in mijn bedoeling amok te maken in hun paleizen en kabinetten, die mij grandioos kunnen gestolen worden. Het ligt wél in mijn bedoeling naar beste vermogen, zonder haat en zonder wrok maar ook zonder restricties, getuigenis af te leggen van wat ik in de penitentiaire vergeetputten van dit land gezien, gehoord en ervaren heb. Omdat niemand mij dit recht op antwoord redelijkerwijze kan betwisten. En omdat ik nu eenmaal niet kan weerstaan aan de vermaledijde heerlijkheid waar die Elsschottiaanse gouden vogel jubelt, veel hoger dan de leeuwerik’Ga naar eind(13). Roger van de Velde leeft niet meer, en de overtollige legendevorming rond zijn persoon is langzamerhand uitgedeind. Wat ons rest zijn zeven boeken, met daarin een stem die het waard blijft om beluisterd te worden. De jubel van die Elsschottiaanse gouden vogel: wie de dissonanten niet kan verdragen, stoppe zich de oren. Dirk de Geest, aspirant N.F.W.O., Leuven. | |
Bibliografische gegevens:Roger van de Velde, Galgenaas, Utrecht, 1966, Bruna (2e druk Amsterdam/Brussel, 1972, Paris-Manteau. Grote Marnixpocket 66). Roger van de Velde, De slaapkamer, Brussel/Den Haag, 1967, Manteau, Grote Marnixpocket 32. | |
[pagina 265]
| |
Roger van de Velde, De knetterende schedels, Brussel/Den Haag, 1969, Manteau, Grote Marnixpocket 48. Roger van de Velde, Recht op antwoord. Een pamflet, Brugge, 1969, Sonneville, Sigma-boeken 5. Roger van de Velde, Tabula rasa. Een farce, Brussel/Den Haag, 1970, Manteau, Grote Marnixpocket 58. Roger van de Velde, Kaas met gaatjes, Brussel/Den Haag 1970, Manteau, Marnixpocket 72. Roger van de Velde, De dorpsveroveraar, Amsterdam/Brussel, 1973, Paris-Manteau, Grote Marnixpocket 77. Roger van de Velde, Recht op antwoord en al het andere proza, Antwerpen, 1980, Elsevier-Manteau, 990 BF. |
|