Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
De heilige courtisane van Marcellus Emants
| |
[pagina 246]
| |
Marcellus Emants, 24 mei 1880.
grondslag ligt. Emants zélf merkte immers tegenover D'Oliveira op: ‘In deze twee gedichten (Lilith en Godenschemering) ligt een levensbeschouwing. In mijn andere werk niet rechtstreeks. Ik wil graag aannemen dat de levensbeschouwing, die achter in je hoofd zit, invloed heeft op de dingen die je weergeeft als je in de wereld rondkijkt. Maar voor zover ik weet is al mijn latere werk observatie. Nooit heb ik er meer aan gedacht een persoon te maken tot belichaming van een levensbeschouwing’...Ga naar eind(1).
Lilith, zo mogen wij uit deze woorden afleiden, is in episch-lyrische vorm de belichaming geweest van Emants' levensbeschouwing en het is dan ook op zijn minst merkwaardig dat er tot nog toe zo weinig onderzoek is gedaan naar de gang van deze mythische gestalte in de geografisch verscheiden geschiedenis. Het is naïef om te veronderstellen dat Emants' keuze uit de diversiteit van mythische elementen een toevallige zou zijn geweest.
Een verklaring voor deze lacune zou kunnen liggen in het feit dat Emants in zijn voorwoord bij de uitgave van 1879 met stelligheid opmerkt: ‘Het vermelden der verschillende legenden Lilith betreffende kan voor den lezer van geen enkel belang zijn, daar ik mij alleen aan de hoofdtrekken gehouden heb, welke zij gemeen hebben, en zelfs van dezen een zeer vrij gebruik maakte, ten einde dezelfde levensbeschouwing, waaruit mijn vroegere opstellen voortsproten, nogmaals op eene andere wijze te kunnen belichamen’Ga naar eind(2). In dit ‘zeer vrij gebruik’ is de ontstaansgrond van dit artikel gelegen, dat een nuancering ten aanzien van Emants Lilith beoogt, met alle consequenties voor de interpretatie van dien. | |
Godin in ballingschap.De oudste sporen van de Lilith-legende moeten we zoeken in de scheppingsverhalen van de Soemeriërs (omstreeks 3000 voor Chr.), waarover wij uit bewaard gebleven teksten in spijkerschrift zijn ingelichtGa naar eind(3). Veel elementen uit het Soemerische godendom worden later door de Babyloniërs overgenomen en het is tijdens de Babylonische ballingschap geweest dat de mythe - vermengd met Egyptische motieven - in het Jodendom bekend is geworden en via Joods-becommentariërende geschriften is verspreid. In elk geval laat de legende zich verbinden met die grote, oorspronkelijke mythen over schepping en zondeval, door middel waarvan de primitieve mens probeerde een verklaring te vinden voor mysterieuze krachten in de natuurGa naar eind(4).
Sommige Soemerische liturgieën presenteren ons Lilith als de heilige courtisane van Innini, de grote moedergodin die later Istar van de Babyloniërs werd, de godin van de maan. Ze wordt beschreven als | |
[pagina 247]
| |
een demon die verschijnt in de gedaante van een mooie, verleidelijke vrouw - door Innini gezonden om mannen te verleiden. Door zo aan Lilith deze besmette rol toe te wijzen, probeerden de Soemeriërs de reputatie van hun godin in ere te houden; godin en demon mochten niet met elkaar worden verward. Een andere Soemerische conceptie plaatst Lilith in een groep van drie demonen: Lilû, Lilitû en Ardat Lilî, één mannelijke en twee vrouwelijke demonen die samen een drieëenheid vormen. Zij personifiëren de verstorende krachten in de natuur en doen zich gelden als stormduivels. Door een foute etymologie wordt deze natuurmythe op een gegeven moment vervangen door de opvatting van nachtdemonen. De Babyloniërs hechtten namelijk grote betekenis aan nachtduivels in vrouwengedaante en uit ontdekte inscripties is gebleken dat men over bezweringsformules beschikte om deze kwade geesten op een afstand te houdenGa naar eind(5). Van de verwarring godin/demon is eveneens iets terug te vinden in de Babylonische mythen die rond Istar ontstaan zijn, de meest populaire Babylonische godin van de maan en - terzelfdertijd - de Chaldese Venus, die bemind wordt door Adour-Assur, de Lucifer der Chaldeeën. Opvallend in deze mythe is dat Lilith haar goddelijkheid verliest en zich voegt bij het legioen van gevallen engelen.
Een merkwaardig nevenaspect van de mythe is te vinden in de Griekse Lamieën, waaraan Lilith in een latere fase van de legende haar gedaante van slang-vrouw heeft ontleend - een aspect dat terugkeert in het christelijk paradijsverhaal. Tijdens de periode van hun ballingschap hebben de Joden kennis gemaakt met de bovennatuurlijke elementen uit het Babylonische scheppingsepos. De Talmud, een geschrift van Rabbijnse commentaren op het Oude Testament, bevestigt dat de Joden uit Babylonië metafysische elementen hebben overgenomen, hetgeen het contrast verklaart tussen de literatuur vóór de ballingschap en erna. In de Bijbel komt slechts één allusie op Lilith voor, namelijk daar waar de profeet Jesaja de ruïne van Edom beschrijft en zegt: ‘...en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn, een hof voor de struisvogels. Hyena's treffen daar wilde honden aan, veldgeesten ontmoeten elkander; ja, daar zal het nachtspook verwijlen en een rustplaats voor zich vinden’Ga naar eind(6). De populariteit van Lilith en haar soms duistere invloed is echter niet af te meten aan de frequentie van haar aanwezigheid in het enige orthodox-Joodse geschrift: de Bijbel. Van minstens evenveel betekenis zijn de opvattingen der Rabbijnen geweest, Joodse leermeesters die hun inzichten formuleerden - soms buiten de officiële eredienst om. In het dubbele scheppingsverhaal van Genesis hebben zij kennelijk aanleiding gezien om Lilith binnen te halen als de eerste, merkwaardige gezellin van Adam. | |
Het paradijs ontmaskerd.In Genesis I voert de opeenvolging van scheppingsdaden tot een climax op de zesde dag: ‘En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen’. Het tweede hoofdstuk van Genesis doet in volstrekt andere bewoordingen nogmaals verslag van deze scheppingsdaad van Jahweh: ‘Toen deed de Here God een diepen slaap op den mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de Here bouwde de rib, die Hij uit den mens genomen had, tot een vrouw...’ Op grond van deze tegenstrijdigheid binnen de Genesis-pericoop veronderstelden de bijbelcommentatoren dat Eva niet de enige vrouw was die God voor Adam geschapen had. Voordat God hem een | |
[pagina 248]
| |
Rafaël (1483-1520): ‘De verleiding’, detail van de Stanza della Segnatura (voltooid in 1511).
Lilith staat hier als slang-vrouw afgebeeld. bruid gaf die werkelijk ‘vlees van zijn vlees’ was, had Hij hem - ongelukkigerwijs - een eerste proef gegeven in de gedaante van Lilith, evenals hij geformeerd uit de aarde. Het is déze Lilith die voor de Joden de onbegrijpelijke en moeilijk verteerbare val van Adam verklaren moest.
Langzamerhand duikt er in de Joodse commentaren een ander element op, dat ons doet denken aan de verderfelijke werking van de Griekse Lamieën. Lilith zou zich - volgens deze uitbreiding van de legende - niet meer tevreden hebben gesteld met het zaaien van tweedracht tussen Adam en Eva; zij heeft nu ook de macht om in zonde geboren kinderen te doden. Zij kan plotseling tevoorschijn komen wanneer een vrouw ligt te bevallen en verschijnt dan soms in de gedaante van een kerkuil. In de Kabbalah, een geheime Joods-mystieke leer van omstreeks 1200, wordt melding gemaakt van het feit dat deze kwaadaardige Lilith een verbond aangaat met de duivel, die in de Kabbalah de naam Sammaël draagt. In een variant op deze prins der demonen, die ook wel Leviathan genoemd wordt, schrijft Rabbi Naftali: ‘Zo staat geschreven: Op die dag zal Jehova met zijn verschrikkelijk zwaard de indringerige slang zoeken, dat is Sammaël en Leviathan, de kronkelige slang, dat is Lilith - Zo wordt de duivel die slang is, geincarneerd in Lilith die vrouw is en beiden worden gevangen in één en het zelfde symboolGa naar eind(7). Het is vooral door tussenkomst van twee werken dat Lilith haar werk als mythische gestalte blijft doen en wel via de Sepher Ben Sira, het alfabet van de pseudo Ben Sira (10e eeuw), en de Zohar, een middeleeuws mystiek geschrift dat als hoofdwerk beschouwd kan worden van de kabbalistische wijsbegeerte. Volgens Ben Sira is het bestaan van Lilith in overeenstemming met het eerste scheppingsverhaal van Genesis. Wanneer Lilith de onderworpenheid weigert die Adam van haar vraagt - ‘wij zijn gelijkwaardig, want wij zijn beiden geformeerd uit dezelfde aarde’ -, vlucht zij naar de zee en sinds die tijd heeft zij de macht om kleine kinderen te doden.
In tegenstelling tot Ben Sira wil de Sepher-ha-Zohar, het Boek van de pracht, helemaal niet toegeven dat Lilith de eerste vrouw van Adam was. Volgens de Zohar moet Lilith verbonden worden met de lagere Shekhina, de benaming waarmee God in zijn immanente aspekt wordt aangeduid. Zij staat in oppositie tot de hogere Shekhina, de Matrona, moeder van alle wezens.
Het opvallende van deze conceptie is dat in God zélf het lagere gelegd wordt dat de wereld bedreigt en moeizaam contrasteert met de hogere aspecten van Gods aanwezigheid. | |
[pagina 249]
| |
Hugo van der Goes: ‘Zondeval’
(Kunsthistorisch Museum, Wenen) Lilith heeft hier het gezicht van een vrouw en het lijf van een slang. Ter afwikkeling van de mythe dient nog te worden vermeld dat sommige Duitse Rabbijnen uit de Middeleeuwen, in overeenstemming met de Matrona-gedachte, Lilith beschouwden als de Ur-mutter, een van de grootste creatieve krachten in de natuur, maar deze interpretatie is weinig invloedrijk geweest.
Tot in de 19e eeuw is Lilith als machtige factor in het religieuze Jodendom werkzaam gebleven. Nu wij haar carrière als mythische gestalte kunnen overzien, is het interessant te constateren dat haar loop uit de oude Soemerische verbeelding een verrassend gelijke tred houdt met de Kabbalistische voorstellingen. In beide culturen start Lilith haar loopbaan als een lagere, vrouwelijke demon; in beide religies slaagde zij er ten slotte in zichzelf op te werken tot de onbetwistbare status van godin bij de Soemeriërs, de gemalin van God en zelfs deel van Zijn persoonlijkheid in de Kabbalah.
Sindsdien heeft zij tot de verbeelding van velen gesproken: Milton, Victor Hugo, Rossetti, Goethe en ook tot die van Marcellus Emants. | |
Aan wellust ten prooi.Voordat ik ertoe overga de gegevens uit het voorgaande in verband te brengen met Emants' zangen - eerst een korte samenvatting van zijn versie van de mythe, hoewel een dergelijk excerpt natuurlijk nooit recht doet aan het realiteitsgehalte van de tekst.
Voor de schepping sliep Lilith, ‘de schoonste bloem van Edens dreven’, schuldeloos en onbewust aan Jehova's zijde. Jehova gaf echter zijn heilige eenheid prijs en kuste Lilith uit de slaap, om haar naast zich op de troon te verheffen. In Lilith is dan het verlangen ontwaakt en om ‘die wilde drift’ verstoot Jehova haar. Op aarde baart zij Adam, de eerste mens - zoon van Jehova en Lilith. Adam wordt verliefd op haar, niet wetend dat zij zijn moeder is. Lilith heeft voor zijn hartstocht echter alleen maar minachting; nadat zij verteld heeft wat haar overkomen is, roept zij Adam op zich te wreken: ‘Weerstreef de hand, die Lilith deed ontwaken, / Die uit den slaap het lijden heeft gewekt!’.
Adam echter is aan ‘wellust’ ten prooi en dan gaat Lilith hulp zoeken bij vier demonen, die als namen ‘honger’, ‘dorst’, ‘heerszucht’ en ‘hebzucht’ dragen. Zij zullen Adam ten dode toe moeten voortdrijven over de aarde. Op dit kritieke moment besluit Jehova Adams eenzaamheid te verjagen door hem een levensgezellin te geven. Lilith zal dan weer op de troon worden verheven, maar zij is hiertoe alleen bereid wanneer zij weer terug kan keren tot de vredige toestand van weleer. Wat zij vraagt, is echter onmogelijk: ‘Je- | |
[pagina 250]
| |
hova's kus die uit de slaap u wekte, / wordt op uw lippen nimmer uitgewist!’. In die omstandigheden weigert Lilith een ‘deal’ met Jehova aan te gaan; als zij hem zal helpen de gezellin van Adam te scheppen, dan zal dat een wraakneming zijn, waarin verpletterend van toon het lijden is.
Wanneer Adam uit zijn slaap ontwaakt, vindt hij Eva naast zich die een sprekende gelijkenis met Lilith vertoont, maar blonde haren heeft. Lilith nadert ‘het eerste mensenpaar’ en Adam meent het sissen van een slang te horen. Nu krijgt Lilith medelijden; Eva is immers ook haar dochter! De demonen kunnen deze emoties echter niet toestaan en listig vertelt de heerszucht aan Eva dat Adam niet háár verlangt, maar Lilith. Zij kan de proef nemen door als Lilith vermomd naar hem terug te keren. De misleiding slaagt - de jalouzie is geboren. Adam en Eva hebben elkaar gewantrouwd en bedrogen; nu rest hun niets anders dan ‘een leeg verlangen naar der dingen eind’. Lilith zelf is door het gebeuren verslagen. Zij wil niet heersen over de mensheid, dat mag het ‘voorrecht’ van de heerszucht zijn: ‘Mij blijve alleen de kracht met schoonen waan / Des menschen blik een pooze te begoochlen, / En hem te doen gelooven in 't geluk. -’ Het gedicht eindigt met de herhaalde klacht: ‘Wee, driewerf wee, dat Lilith moest ontwaken!’. | |
Een tragische heldin.Het meest opvallende in Emants' versie van de mythe is dat Lilith er verschijnt als het prototype van de tragische heldin. Zij heeft geen vooropgezette bedoeling, zolang zij ‘schuldeloos slaapt aan Jehova's zij’, om de wereld ten val te brengen. Wanneer ‘'t grootsche werk’ voltooid is en de engelen het scheppingswerk van Jehova overzien, ‘door zonnegoed gedragen’, zingen zij zelfs: ‘Ziet hoe in de aarde een kiem van godlijk leven, / Op zijn gebod, in wondren zonder tal / weldra zijn heerlijkheid zal openbaren!’. Moeten we hierin een versluierde aankondiging zien van Lilith die spoedig hierna, ‘Door d'avondwind met weeke wiek gedragen’, ten tonele verschijnt? In schril contrast met de nachtelijke duisternis ‘ontwaakt de schoonste bloem van Edens dreven’, waarbij ten volle de nadruk op Lilith's schoonheid valt, die weliswaar ‘bedwelmend’ genoemd wordt, maar waaruit nog geen enkel negatief element spreekt. De doodssymboliek van de violieren krijgt een krachtig tegenwicht in de aanwezigheid van de lotusbloem, het (Egyptische) scheppingssymbool bij uitstek, teken van leven dat de dood overwintGa naar eind(8). Wellicht vertoont zij Istar-trekken in deze fase van het verhaal, waar haar aanwezigheid zo nadrukkelijk verbonden wordt met het schijnsel van de maan.
Er komt pas verandering in haar gedrag wanneer zij geconfronteerd wordt met Adam, die zich de pijn van zijn verlangen bewust wordt en streng wordt afgewezen. Eerst nu maakt Lilith haar identiteit tegenover Adam en de lezer bekend: zijn moeder is zij, door Jehova naar de aarde verbannen sinds zijn kus haar wakker wekte. Niet uit zichzelf heeft Lilith ervoor gekozen ‘de hand van Jehova’ te worden, een heilige courtisane die in mensen wellust weet op te wekken. Zij had geen weet van de wereld om haar heen - zij sliep. In dit oerstadium van vrede en harmonie heeft zij een bepaald aspect van Jehova zélf vertegenwoordigd, de wellust, het verlangen. En wanneer zij klagend uitroept: ‘wee, driewerf wee, dat Lilith moest ontwaken!’, is dat vooral te beschouwen als een beschuldigende vingerwijzing in de richting van Jehova, die immers wíst wat hij tot leven riep.
Deze wending in het verhaal sluit voor mijn gevoel nauw aan bij de Kabbalistische versie van de mythe in de Zohar, waar Lilith de lagere Shekhina vertegen- | |
[pagina 251]
| |
woordigt. De Matrona, de hogere Shekhina die Jehova ook is, is als het ware niet opgewassen tegen de lagere krachten in hemzelf, tegen de Lilith die slaapt aan zijn zijde.
Het revolutionaire van de Zohar school in het feit dat men ter verklaring van de menselijke zondeval het ‘hogerop’ zocht en goed en kwaad gelijkelijk verenigd achtte in de schepper zelf. Het revolutionaire van Emants schuilt niet zozeer in het feit dat hij deze conceptie overneemt, als wel in de consequenties die dit voor zijn godsvoorstelling heeft én in de wezenlijk andere functie die hij Lilith daardoor toebedeelt. In het meer en meer ontkerstende karakter van de laat-negentiende-eeuwse samenleving was steeds minder plaats voor een almachtige, autoritaire godsvoorstelling en het is tegen déze vanzelfsprekende religiositeit, waarvan schijnheiligheid veelal het gevolg is, dat Emants zijn aanklacht in Lilith richt. Vandaar de grote nadruk die in het verhaal op de kus van Jehova gelegd wordt; hierom verstoot Jehova Lilith van de troon, een daad die moeilijk van hypocrisie valt vrij te pleiten en zijn kus krijgt in Emants' beschrijving dan ook het karakter van een Judaskus.
Lilith weigert zich voorlopig bij de feiten van onderdrukking neer te leggen, iets wat een blijvende karakteristiek van haar handelen zal blijken te zijn. Het eerste wat zij in de gedwongen confrontatie met Adam doet, is hem wijzen op zijn status van slaaf: ‘Op! zoon des lichts, verbreek uw slaven-boeien! / Werp van zijn hoogen zetel den tiran...’. Wat lag meer voor de hand dan steun zoeken bij iemand die evenzeer slachtoffer is als zijzelf? Maar Adam - heel krachtig komt ook hij er in Emants' verhaal niet af - ‘is doof voor Lilith's klachten, / Zijn oog blijft blind voor 't vlammen van haar blik’. | |
Rebels, en eigenzinnig.Pas nu komt het element van wraak, zo populair in de verschillende voorstellingen van de mythe, ten volle bij Lilith boven; in Adam probeert zij Jehova te treffen en wanneer deze opnieuw haar hulp inroept, Maja noemt hij haar inmiddels (de aan de Oosterse Upanishaden ontleende naam die begoocheling betekent), is zij daartoe slechts bereid op redelijke voorwaarden. Een vrouw van overleg is zij, die haar recht opeist.
De gehanteerde vertellersstrategie maakt duidelijk hoezeer er in de beschrijving nog plaats is voor sympathie, voor 't ‘schuldeloos gefolterd hart’ dat zich haar moederlijke gevoelens bewust wordt. De demonen echter - dus weer een kracht buiten Lilith om - verstaan hun taak en weten Lilith alsnog te bewegen om door middel van de jaloezie Adam en Eva uiteen te drijven.
Wanneer de gebeurtenissen zich in hun tragiek hebben afgewikkeld, eist Lilith niet de functie van heerseres voor zich op; zij distantieert zich liever en neemt van Maja (die ook in de Upanishaden het vrouwelijke principe in God vertegenwoordigt) het vermogen over om het lijden van de mensheid door ‘schone schijn’ te verzachtenGa naar eind(9).
Samenvattend kunnen wij over Emants' bijdrage aan de Lilith-mythe zeggen dat hij inderdaad ‘een zeer vrij gebruik’ van de hoofdlijnen der legende heeft gemaakt. De concepties die hij voor zijn visie gebruiken kon - haar status van gevallen godin, de heilige courtisane met een verblindend schoon uiterlijk, het lagere aspect van Gods innerlijke aanwezigheid - dié elementen heeft hij overgenomen. Eenmaal lijkt er een verbinding gelegd te worden met het paradijsgebeuren uit de christelijke traditie en de legende van Leviathan, namelijk daar waar Adam meent het sissen van een slang te horenGa naar eind(10). Vooral in de introductie van de Lilith-figuur wordt de nadruk gelegd op haar | |
[pagina 252]
| |
aanwezigheid in de nacht, wellicht een reminiscentie aan de Soemerische Ardat Lilî, die de vrouwelijke ontvoerder van het licht wordt bij de Babyloniërs. Geen spoor in Emants' epische zangen van haar beruchte macht om kinderen te doden en zwangere vrouwen te bedreigen. Integendeel, wanneer Lilith zich bewust wordt een moeder te zijn, dreigt het hele plan van Jehova alsnog in het water te vallen.
Volstrekt nieuw in de legendevorming is dat zij - als gezellin van Jehova - ten opzichte van Adam een dubbelrol vervult: moeder en echtgenote beide, waardoor ook haar houding tegenover Eva in tweeërlei opzicht getekend wordt. Centraal in Lilith's persoonlijkheid is haar status van tragische heldin, slachtoffer van een kus die zij niet wenste, gedetermineerd door een daad buiten haar om.
Zo komen wij tot de min of meer paradoxale conclusie dat niet Lilith de eigenlijke hoofdfiguur in dit episch drieluik is, maar dat zij als contrastpersonage dient van Jehova, die een praktijk in gang gezet heeft waarvan hij de afloop wist. Het is tegen hem in het bijzonder en tegen de praktijk van de christelijke godsdienst meer in het algemeen dat Emants zijn aanklacht richt.
Lilith mocht draagster van zijn ideeën zijn. Rebels, en eigenzinnig. | |
Lyrisch verpakte maatschappijkritiek.In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 7 oktober 1879 publiceerde Emants in de rubriek Ingezonden stukken een uitvoerig commentaar, waarin hij van de Lilith-figuur vooral het wellustkarakter benadrukt. Het is merkwaardig dat Emants zich in deze reactie beperkt tot het ‘tweede niveau’ van de tekst; hij geeft er zijn levensbeschouwing in weer en beschouwt als de bepalende krachten in een mensenleven de honger, de dorst en de behoefte aan wellust om vervolgens - in navolging van de filosoof Schopenhauer - te concluderen ‘dat de wil om te leven en leven te geven machtig is in al wat ademt’Ga naar eind(11). Met geen woord rept Emants in dit artikel over het eerste tekstniveau - de laag waarop hij, tegengesteld aan de interpretatie van de Joods-Christelijke traditie, de zondeval laat beginnen bij Jehova. Tijdgenoten en critici hebben de anti-christelijke tendens van dit niveau echter wel degelijk herkend én aan de kaak gesteld. Het lijkt waarschijnlijk om aan te nemen dat Emants zich in zijn ontwikkeling eerst gedistantieerd heeft van de vertrouwde godsvoorstelling der christenen om in wisselwerking met de daaruit voortvloeiende gedachtengang zijn levensvisie gestalte te geven. Een aanwijzing hiervoor meen ik te vinden in het vroege opstel Bergkristal (1872), waarin Emants de rol van kunst en wetenschap nadrukkelijk in plaats van de godsdienst stelt die hij ontmaskert als een ménselijke behoefte: ‘Dat de mensch zich een God denkt, komt uit behoefte voort. Hebt gij die behoefte niet, welnu denkt u er geen’Ga naar eind(12). Nog duidelijker spreekt Emants zich uit in een ander reisverslag dat zoveel meer dan een ‘reportage’ is: Een Sint Jansdag in Lappmarken (1877). Hierin stelt hij zich naar aanleiding van een beluisterde preek de vraag: ‘... maar waarom ben ik liefdeloos, waarom hebzuchtig, waarom onaangenaam, waarom dom, waarom laag, waarom slecht? ... Om mij te beteren? Neen, die mij maakte wist dat ik het niet zou kunnen, wist dat ik sterven zou zooals ik geboren was’Ga naar eind(13). De chronologie van dit ‘reisverslag’ loopt opvallend parallel met de beide tekstniveaus in Lilith: de eerste die ter verantwoording geroepen wordt, is Jehova en pas in tweede instantie vraagt Emants zich af - nu alles in de doem der schepping besloten ligt - wat nog de resterende zingeving van het bestaan zou kunnen | |
[pagina 253]
| |
zijn, een vraagstelling die uitmondt in een uiterst sombere visie.
Op grond van het voorgaande lijkt me niet langer de stelling te verdedigen dat Emants zich in zijn Lilith eerst en vooral zou hebben bezig gehouden met de ‘femme-fatale’-aspecten van de vrouw, die zo favoriete schrijversthematiek aan het eind van de 19de eeuw.
Het zou in dit bestek te ver voeren om aan te tonen dat ook de andere vrouwelijke personages uit Emants' oeuvre zelden een ander doel dienen dan om belichaming van de in Lilith uitgedragen hoofdgedachte te zijn. Doorgaans komen zij er - wanneer wij de vertellersstrategieën nauwkeurig nagaan - zeker niet slechter dan hun mannelijke tegenhangers af. Het is bijvoorbeeld opvallend hoezeer in Emants' laatste roman Liefdeleven (1916) het perspectief zich ten slotte ten gunste van Mina wendt, de aanvankelijk negatief gekarakteriseerde vrouwelijke, overgevoelige hoofdfiguurGa naar eind(14).
Zo vergaat het ons ook in Lilith. Aansluiting zoekend bij de meest onorthodoxe versie van de mythe wordt bij Emants de kus van Jehova het mechanisme dat een noodwendige cyclus in gang zet en Lilith wordt de personificatie van deze fatale cirkelgang. Wie is zij? Het kan geen toeval zijn dat Emants zich een vrouw tot draagster van zijn ideeën koos. In de tot dan toe veilig gecodeerde man-vrouw-verhouding van de Victorian Age beginnen zich bewustwordingsverschuivingen af te tekenen. Het Victoriaanse keurslijf past de vrouw niet meer en ook in maatschappelijk opzicht begint zij zich te ontworstelen aan een strikt vastgelegd complex van omgangsvormen. Het is de periode van geactiveerde vrouwenstrijd voor algemeen kiesrecht en gelijke sociale berechtiging. De tijd wrikt en er is - dankzij het doorwerkend scepticisme van de Verlichting - niet langer een God die beschikt.
Men heeft op dit ‘breukvlak van twee eeuwen’ op verscheiden wijze zijn standpunt bepaald. In de jonge, naturalistische romantraditie kadert men zijn angst voor de op handen zijnde veranderingen veelal in door de creatie van sexueel of anderszins overgeproportioneerde wezens, waarbij al wat vrouw is geïdentificeerd wordt met de meest duistere uitvalswegen van 's mensen bewustzijn.
Marcellus Emants heeft als kritische geest de woelingen voorvoeld van een komende tijd om voor geen misvatting vatbaar zijn denkbeelden neer te leggen in de lyrische camouflage van Lilith. Zijn kritiek geldt een verstarde, burgerlijke maatschappij die de veranderingen in maatschappelijk en sociaal opzicht tegen denkt te kunnen houden. Daarom werd zijn Lilith-personage een anti-heldin die met onmiskenbare allure wordt afgezet tegen de zwak-lafhartige praktijken van Jehova. Slachtoffer die buiten eigen keuze om verzeild raakt in de zelfkant van een samenleving, waar deze zich niet ten goede keert.
Zo wordt zij, in dubbele zin, Emants' courtisane: zij is de heilige handlangster die slaapt aan Jehova's zijde, die ongewild een cyclus van bedwelming in gang zet; maar zij is ook degene die Emants ‘terzijde’ staat in het tot uiting brengen van zijn levensbeschouwing. Daartoe trekt hij de onbruikbare aspecten van haar mythische carrière af, om datgene in zijn verbeelding naar voren te halen wat hij van de ‘courtisane’ nodig heeft: de verblindende aspecten van de slapende godheid zelve.
Zij die geboren werd om te leven, wordt uiteindelijk het eigenzinnige verzet tegen de noodwendige vormgeving van dat leven. In het lyrische jasje van haar zangen wordt zij een ‘groot-inquisiteur’, die aan haar bedenkingen de nodige consequen- | |
[pagina 254]
| |
ties verbindt. Elke corruptie slaat zij ons als mogelijkheid uit handen, van compromissen wil zij niet weten. Aan de gevestigde orde levert zij zich niet uit. Wie is zij? Iemand in wie tijdgenoten een geduchte bedreiging zagen van hun religieus en maatschappelijk verankerde werkelijkheid. Het provocerende alter-ego van Marcellus Emants, met wiens kritische vragen wij nog steeds ons voordeel kunnen doen. |
|