Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||
Frank Martinus Arion als Caraïbisch auteur
| |||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||
Frank Martinus Arion (o1936)
(Foto J. van der Weerd, Amsterdam). afstammelingen van de vroegere negerslaven uit Afrika, waartoe de overgrote meerderheid van de bevolking behoort.
Het Caraïbisch gebied en daarmee de Nederlandse Antillen, vormt een smeltkroes van culturen. Van de oorspronkelijke Indiaanse bevolking is weinig meer over, al zijn op Aruba de resten nog duidelijk aanwezig in de uiterlijke kenmerken van veel bewoners. Met de kolonisatie komt de Europese invloed via landen als Spanje, Engeland, Frankrijk en Nederland. Door de slavenhandel, de ‘middle passage’, waarbij de Nederlanders een belangrijke plaats innemen, komen de negerslaven uit Afrika. Op Curaçao vestigen zich na het verlies van Brazilië in 1654 veel sefardische joden, die daar via Amsterdam naartoe trekken en al gauw een sterke plaats in de handel veroveren. Zo valt de traditionele Antilliaanse maatschappij in drie belangrijke segmenten uiteen: de blanke protestantse groep die politiek en economisch leiding geeft; de joodse groep die de handel beheerst; en de ‘have-nots’, het negride volksdeel dat ook na de afschaffing van de slavernij in 1863 een positie van uitgebuit worden blijft innemenGa naar eind(9).
De Caraïbische zwarte mens die zich bewust wordt van zijn identiteit, die wil weten wie hij is, die de wortels die hem voeden, wil zoeken, moet op zijn minst met twee culturen rekening houden: de Europese cultuur van de heersers die hem op school en daarna is ingeprent, én zijn | |||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||
Afrikaans verleden, waarbij hem niet veel liefde voor het laatste, noch voor zijn eigen land is bijgebracht in de Europese schoolgerichtheidGa naar eind(10). Ook in het werk van Frank Martinus moeten we met deze invloeden rekening houden. Ik zal daarom achtereenvolgens behandelen:
| |||||||||||||||
I. Nederland.De criticus Gerrit Komrij zegt aan het eind van zijn bespreking van Dubbelspel, de eerste grote roman van Frank Martinus: ‘... het lijkt of het door een goeie, maar niet eigenwijze vertaler (adequaat dus) is vertaald’Ga naar eind(11). Dit is een opmerking die we goed in de gaten moeten houden, willen we de Nederlandstalige Antilliaanse (en Surinaamse) literatuur niet gedachteloos vereenzelvigen met de Nederlandse. Voor de Antilliaanse schrijver die thuis en in zijn omgeving uitsluitend Papiamento hoorde en gebruikte in zijn jeugd, is het Nederlands een aangeleerde, tweede taal, waarbij interferenties met de moedertaal altijd zullen blijven opduikenGa naar eind(12). Dat geldt zelfs voor iemand als Frank Martinus die een doctoraal Nederlands behaalde in Leiden. Het gebruik van de Nederlandse taal is niet vanzelfsprekend, het is een bewuste keuze, waarbij de schrijver aan het thuisfront gevaar loopt voor ‘verrader’ uitgemaakt te worden. De houding t.o.v. het medium is daarom vaak dualistischGa naar eind(13), wat eveneens voor het lezerspubliek geldt. Met het Nederlands bereikt een schrijver een groot aantal landgenoten niet, maar de Nederlanders wel. Behalve taalpolitiek is een dergelijke keuze natuurlijk vaak economisch gefundeerd, omdat elke schrijver een zo groot mogelijke markt wil aanborenGa naar eind(14). Dit wat andersoortige taalgebruik, dat dan bovendien een exotische, tropische omgeving verwoordt, geeft de Nederlandse lezer al gauw vertederd de kwalificatie ‘streekroman’ in de mond, en het is een vloek voor de schrijver zich aan deze denigrerende bepaling te ontworstelen, omdat hij anders zo gauw gevaar loopt ook in zijn thematiek niet serieus genomen te worden, omdat men het algemeen menselijk karakter van zijn werk niet doorziet. Zonder exegeet te worden, heeft de schrijver de handicap heel wat in het verhaal te moeten verklaren voor die lezers die niet op de hoogte zijn van de gebruiken en omstandigheden in de omgeving waarin de roman speelt. Wijdlopigheid is daarom een begrijpelijk, maar niet geheel terecht verwijt, waaraan ook Frank Martinus niet ontsnapt is. Het is bekend dat Caraïbische auteurs er genoegen in vinden hun tegenstanders juist door middel van redeneringen schaakmat te zettenGa naar eind(15). Naast de dualistische houding ten aanzien van de taal is een nog sterkere dubbelslachtigheid aanwezig ten opzichte van het moederland zelf, wat vaak te verklaren is uit de vroegere schoolopvoeding die een kritiekloze verering van alles wat uit Europa komt, aankweekte. Een fel verzet daartegen is daarom heel goed te begrijpen, zowel ten opzichte van het Nederlandse lezerspubliek, als het thuisfront dat wakker geschud moet worden.
Frank Martinus richt in 1969, enkele jaren nadat hij zijn studie in Nederland onderbroken heeft, een eigen Antilliaans tijdschrift op: Ruku. De naam is een programma. Hij ontleent die aan J.H. Hering: Beschrijving van het eiland Curacao (1779), waarin deze schrijft over de Caraïben, de Indianen die zich iedere dag met een ‘rode verwe, Rocou, aartig bestrijken’. Ruku is de naam van een kleine, rode vrucht waarvan het aftreksel gebruikt wordt om het eten kleur te geven. | |||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||
Zo wil Frank Martinus met zijn tijdschrift ‘het strijdvaardige (...) van de Indiaan die zich beschildert, zijn tomahawk opgraaft en ten strijde trekt (...)’ uitdragen. ‘Wij gaan ermee kleur geven aan het Antilliaanse culturele eten, dat nog geen voldoende kleur (identiteit) heeft.’ Hij opent met een felle aanval op Nederland: ‘Wanneer het ooit zover zou komen, dat de kunsten zouden ophouden te bestaan, zou daarvoor op de Antillen waarschijnlijk niet veel tranen gelaten worden.’ Maar Nederland is in deze de schuldige: ‘Ik wil opzettelijk naar zijn en opmerken, dat in de driehonderd jaren dat er op de Antillen Nederlanders zijn geweest, toch wel bitter weinig door Nederlanders kunst is voortgebracht.’ Daarom wil hij: ‘een daad van vrijmaking, vrijmaking van het Nederlandse, steriele, onproductieve, oncreatieve barbarisme’ en ‘aansluiting zoeken bij de slavenhutten daar beneden in het dal.’ Met deze citaten uit de introductie is de grondtoon van het tijdschrift weergegeven: het is anti-Nederlands, anti-blank; het is pro-Antilliaans, wat voor Frank Martinus pro-neger en pro-Afrikaans betekent. In een brief aan de Nederlandse schrijfster Miep Diekmann schrijft Frank Martinus over ‘klappen die we driehonderd jaren lang van je voorouders hebben gekregen en waar we ons nu met moeite voorgoed van trachten te genezen (...). Want er komt een tijd dat er heel veel van wat er van, in, op en over de Antillen is geschreven verbrand zal worden. Geestelijk gezien natuurlijk.’ (Ruku, jrg. 1, nr. 6). Het dualisme ten aanzien van het moederland is duidelijk: aan de ene kant klinkt het verwijt dat er te weinig gedaan is aan cultuurverspreiding, aan de andere kant is er het besef dat alles wat tot het Nederlandse culturele erfgoed behoort, voorzover dat een eigen identiteit in de weg staat, verwijderd moet worden. De Nederlandse cultuur wordt alleen geaccepteerd, als ze een eigen Antilliaanse ontwikkeling niet verdringt, wat een niet onredelijk, hoewel niet helemaal consequent, standpunt lijktGa naar eind(16). Behalve dat Frank Martinus wil aansluiten bij de ‘slavenhutten daar beneden in het dal’, bij het Afrikaanse verleden dus in plaats van de Nederlandse cultuur, zoekt hij ook contact met de regio, vooral Suriname, en de negerbewegingen in de Verenigde Staten. Een streven dat de laatste jaren opnieuw sterk benadrukt wordt door de Antilliaanse jongeren. Ruku heeft het twaalf nummers en twee jaargangen volgehouden. Daarna vertrok Frank Martinus naar Nederland en hield het op te verschijnen, een lot dat zoveel bladen hier beschoren is geweestGa naar eind(17). Wat de invloed is geweest, is achteraf moeilijk te meten; waarschijnlijk was die niet groot, maar Frank Martinus heeft geprobeerd uit de impasse na 30 mei 1969, toen in de politieke anti-Nederlandse rellen grote gedeelten van Willemstad in brand werden gestoken, te geraken. De onzekerheid van het culturele klimaat in deze jaren wordt misschien nog wel het beste onder woorden gebracht in het gedicht van Colá Debrot, die na de rellen aftrad als gouverneur van de Antillen in Ruku, jrg. 2, nr. 1:
‘Droevig eiland, droevig volk.
Droevig eiland in de kolk
van de maalstroom, van de maalstroom.
Droevig eiland zonder tolk.’
Frank Martinus heeft geprobeerd als tolk en wegwijzer voor het volk te fungeren. In zijn ‘Antilliaanse jaren’ heeft Martinus zich sterk beziggehouden met het Papiamento, de taal die op de Benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire, de algemene omgangstaal is in alle sectoren van het dagelijkse leven, behalve het onderwijs. Hij publiceert een bibliografie en schrijft poëzie in deze taal. In 1968 schrijft hij Ilusion di un anochi; | |||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||
16 sonet di amor, waarbij opvalt dat een zo traditionele Europese versvorm als het sonnet gehanteerd wordt. Om te bewijzen dat zelfs de ingewikkeldste versvorm mogelijk is voor het Papiamento? Frank Martinus sluit aan bij de Nederlandse literaire traditie in zijn bewerking van de middeleeuwse Marialegende Beatrijs, Ser Betris. In mooi rijmende kwatrijnen wordt de legende geantillianiseerd; een daad van culturele betekenis. In zijn toevoeging onder de titel ‘obra original’ met welke kwalificatie Willem Frederik Hermans in De laatste resten tropisch Nederland de draak steekt, is weer de dualiteit in de houding tegenover het moederland weergegeven: aansluiten bij de Europese traditie, maar anderzijds als eigen claimen.
In deze Papiamentse poëzie staat de liefde centraal. Dat is ook het geval met het lange gedicht In de wolken. Het vliegtuig, dat ogenschijnlijk ver verheven is boven de aarde, is daarmee toch via zijn schaduw en de koptelefoons verbonden. Het valt niet, omdat er op aarde aan gedacht wordt: ‘Het is de liefde (De liefde beschermt het leven)’.
In de latere gedichten spreekt een veel sterkere politieke toon, die aansluit bij de politieke inzichten in zijn romans. ‘Oorlog aan edelstenen; Aan de 12 mijnwerkers van Carletonville’ is een protest tegen de westerse uitbuiting; het laatste couplet luidt:
(Maar het gaat het meest
om de beroemde diamantslijperijen
in goedmoedig Amsterdam
die de status quo in Zuid-Afrika
sinds eeuwen handhaven.)Ga naar eind(18)
Frank Martinus verzet zich tegen de kritiekloze verering die altijd Nederland en het Westen is ten deel gevallen, en wil daartegenover de liefde voor het eigene aankweken. Ditzelfde thema zal in zijn eerste roman Dubbelspel opnieuw centraal staan, waarover later, bij ‘Curaçao’. Frank Martinus is in de eerste plaats bekend als romanschrijver. Waar hij in Ruku en zijn poëzie cultureel afrekent met Nederland, doet hij dat in zijn tweede grote roman, Afscheid van de koningin, politiek. En via Nederland rekent hij af met geheel het Westerse kapitalisme.
Het verhaal opent met het bezoek van de Nederlandse koningin aan het gefingeerde Westafrikaanse land Songo, waarmee handelsbetrekkingen worden aangeknoopt. De Europees georiënteerde president Gaston Senyo Wawili heeft niet door hoe hij bedrogen wordt in de handelsdans met de blanke koningin: ‘Dat is de meest verschrikkelijke ziekte van het kolonialisme: het geloof dat je niets bent, totdat je de blanke hebt mogen omhelzen of hij jou toestaat hem te tutoyeren.’ (blz. 23). Vanaf het begin van de roman is de toon fel anti-Nederlands: ‘De europese kapitalisten van de 17e eeuw gingen namelijk recht door zee. Zonder schijnheilige flauwekul van ontwikkelingshulp en dergelijke, deelden ze meteen de hele westkust van Afrika in volgens de produkten die ze er rijkelijk konden halen: Gomkust en Greinkust (Senegal en Guinea); Houtkust, Palmkust en Peperkust (Songo, Sierra Leone, Liberia); Ivoorkust (Ivoorkust); Goudkust (Ghana) en Slavenkust (Togo, Dahomey en Nigeria). Tussen haakjes, niet voor niets heet de wijk in Amsterdam-Zuid waar vanouds de welgestelden wonen ook Goudkust. Amsterdam is en was altijd een nest van kapitalisten!’ (blz. 11). Met dit lange citaat is zowel de kracht als de zwakte van deze roman aangeduid: breedvoerigheid en breedsprakigheid, die steeds weer getemperd wordt door ironie en humor.
De uit Curaçao afkomstige journalist Sesa Lopes die voor het Nederlandse ochtendblad Nieuw Nederland schrijft, rekent af met verschillende vormen van een koloniale, afhankelijke, niet op zelfstandigheid gerichte mentaliteit: | |||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||
Behalve de kritiek op de Nederlandse handelsexpansie via zijn multinationals, uit Frank Martinus via James Dadson kritiek op de discriminatie van Surinamers en Antillianen door Nederlanders in bars en door de politie. Hij wijst op provo, de metro van Amsterdam en vele andere ‘misstanden’. De teneur is steeds dat Nederland onverdraagzaam is geworden, de vroegere tolerantie is er volledig zoek. In de persoon van de ‘orchideeënkoningin’ Mevrouw Prior, tekent Frank Martinus de tegenovergestelde houding, namelijk die van solidariteit die tot een oplossing uit de uitzichtloze armoede van de Derde Wereld leidt. Zij geeft de bevolking van Songo economische mogelijkheden om zichzelf te redden en niet afhankelijk te zijn. De liefde tot een land en een medemens maakt de vooruitgang mogelijk en opent de ogen voor een zuiver leven. Opvallend is dat een Nederlandse vrouw de heldenrol vervult, zoals in Dubbelspel Solema die in Europa gestudeerd heeft de draagster van de ideeën van Frank Martinus is. In een interview zegt de schrijver: ‘Die zwarte jongen blijft steken in het negatieve. Mevrouw Prior neemt het over, die stelt de daad, de scheiding loopt dwars door de rassen en de leeftijden’Ga naar eind(20). Een laatste aspect van de houding t.o.v. Nederland wil ik nog noemen in de Nederlandse paters die op de Curaçaose scholen les gaven (en geven). Zij krijgen het verwijt de geschiedenis vervalst te hebben ten gunste van de Nederlandse ‘helden’. Op Koninginnedag moesten de kinderen in de brandende zon staan en met veel te grote vlaggen tegen de harde passaatwind optornen: ‘De liefde tot de koningin werd je ingestampt door de fraters...’ In Dubbelspel zegt een van de hoofdfiguren, Manchi, dat de godsdienst van de fraters een godsdienst van slaven is. De R.K.-kerk heeft altijd het kolonialisme gesteund, wat in de laatste roman Nobele wilden als volgt wordt samengevat: ‘Weet je wat Jomo Kenyatta eens zei: “Toen de priesters in mijn land kwamen, hadden zij de bijbel en wij het land, daarna, in de loop der tijd, behielden wij Negers de bijbel en hadden de priesters het land.”’ (blz. 472). | |||||||||||||||
II. Afrika.Het thema Afrika vinden we het uitvoerigst in het debuut van Frank Martinus in 1957, de poëziebundel Stemmen uit Afrika, waarin een negergids een aantal blanke toeristen begeleidt door dit zwarte werelddeel. De bundel is anti-blank en pro-zwart: de Europeanen zijn de uitbuiters die altijd maar meer macht willen hebben, de neger is eenvoudig en tevreden:
VIII
‘Het negerhart begeert,
gelijk het hart van alle
primitieven die op hem gelijken
geen grens te overschrijden.
het negerhart verlangt alleen
het donker licht van eenvoud,
de morgen en de avond,
op de paden van zijn woud.
de neger zoekt geen goud;
enkel spiegels, enkel kralen
voor zijn korven en zijn hut.
is de wereld niet zo groot,
is er van alles niet zo veel?
waarom geen goud en zilver
aan de een en kraal en spiegel
aan de ander man gelaten?
waarom zowel het goud, alsook
het zilver, de spiegel
en de kraal, voor een alleen?’
| |||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||
Hiermee sluit Frank Martinus aan bij de négritude-gedachte die door Aimé Césaire voor het eerst onder woorden gebracht is in zijn Cahier d'un retour au pays natal. Het streven om Afrika en het Afrikaanse verleden van de Caraïbische mens te rehabiliteren, als reactie op de dominerende positie van de Europese cultuur, komt op de verschillende Caraïbische eilanden onder wisselende namen en met inhoudelijke verschillen steeds weer voor. Zo spreken de Spaanse eilanden van Afro-Cubanisme of Afro-Antillianisme, de Engelse van Pan-Afrikanisme met de ‘Back to Africa’-beweging en de Rastafarian's van Marcus Garvey, en de Franse eilanden van de Négritude. De négritude-beweging is ontstaan tussen de twee wereldoorlogen onder de Afrikaanse en Antilliaanse studenten in Parijs, en wilde zich te weer stellen tegen de sterke westerse beïnvloeding en hun zwart-zijn en neger-zijn op de voorgrond plaatsen. Bekend zijn namen als Césaire, Damés en Senghor. In feite is de beweging een uitvloeisel van de dan heersende Europese anti-intellectualistische stromingen als surrealisme en primitivisme, die in de negerkunst en andere ‘primitieve’ vormen haar niet-rationele basisinspiratie vond. Kenneth Ramchand noemt in The West Indian Novel and its Background, blz. 133, de kenmerken van het Pan-Afrikanisme: ‘a celebration of Africa as a cultural matrix; a favourable interpretation of the African past; a pride in Blackness; a contrast between a harmonious way of life and a decadent White civilization lost in materialism; and a joyful proclamation of the sensuous and integrated African or Negro personality.’ Al deze vijf kenmerken vinden we bij Frank Martinus terug in zijn Stemmen uit Afrika.
Als illustratie nog één voorbeeld: XXIX
‘Misschien zullen de kinderen
van dit volk eens hun hoofden
buigen over de legendes van hun stam,
zoals de Amerikaanse kinderen doen.
Om zo als gij Kaukasisch heet
en Uw afkomst fier gedenkt,
hun Neger-zijn met trots te dragen.
Hun verwantschap aan de Nubiërs,
van wie Egypte de kunst van
tempelbouw en pyramiden erfde,
zal Amerika doen blozen.
En ook de landen zullen blozen
die op alles wat een druppel
bloed van Africa bezit,
in minachting etikettes plakken.
Dan zullen de negers niet meer
verslagen honden zijn,
wentelend in witte straten.
geen “underdog”, geen “seamy side”,
maar de herauten van het bloed
dat druppelt in hun aders.’
Frank Martinus is de enige, late Nederlandstalige echo op dit internationale gebeuren, dat momenteel in het Caraïbisch gebied via de Rastafarian's en hun Reggae-muziek weer zo in de belangstelling staat. In Dubbelspel plaatst de vrouwelijke hoofdfiguur, Solema, de Antilliaans-Afrikaanse mens tegenover de Europeaan, ten voordele van de eerste. ‘Ze toonde aan, dat er in gedeelten van Afrika, in Oost- zowel als West-Afrika, eenzelfde gereserveerdheid in de omgang bestaat tussen de mensen onderling; een grotere zin voor gemeenschap, die ze scherp stelde en verdedigde tegenover de geprononceerde individualiteit van de Europeaan, die volgens haar tot niets anders leiden kon dan tot barbarisme en exploitatie, zoals bijvoorbeeld de geschiedenis van de slavernij aantoont.’ (blz. 62). De Antilliaan is in zijn omgang eerder Afrikaans dan Europees, wat in zijn voordeel is! In Afscheid van de koningin worden de oude cultuur en de politieke macht van het zwarte continent benadrukt: ‘Een groot deel van Europa is gedurende 750 jaren door Afrikanen overheerst en dat is tweemaal de periode dat de europese overheersing van Afrika (die trouwens nooit zo volledig is geweest als de over- | |||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||
heersing van Afrikanen over Europeanen!) geduurd heeft. En dan zou Afrika geen geschiedenis hebben?! Het is toch belachelijk!’ (blz. 84). Het Christendom is eigenlijk ook een Afrikaanse erfenis. De Mariafiguur met haar attributen als de blauwe mantel, maan met sterren en onbevlekte ontvangenis zijn van de zwarte Isis-dienst afkomstig. ‘O, o, o, een gave van Egypte, van Ethiopië, waar wij blanken soms de neiging hebben op neer te kijken, ondanks hun grote culturen’, roept de Franse Varin uit in de laatste roman Nobele wilden. (blz. 346). Het Hooglied van Salomo met het ‘Negra sum sed pulchra’ is de oude vorm voor het moderne ‘Black is beautiful’. In Nobele wilden zweert Frank Martinus de négritude af, omdat ze te exclusief zwart is en geen politieke resultaten voor de massa heeft gebracht: ‘... nadat ik Césaire al had afgezworen omdat hij alleen maar “zwart” denkt en niet echt Martiniquaans...’ (blz. 110) zegt de Hindoestaanse activiste Mabille. De hoofdfiguur zelf komt tot de conclusie dat de woorden van Césaire ‘die de revolutie heeft gepredikt, maar niet heeft kunnen maken’ machteloos zijn. (blz. 335). De houding van de Antilliaan tegenover Afrika wordt, nadat Frank Martinus in dat werelddeel geweest is, in zijn werk geheel anders dan alleen een vage verering. In Afscheid van de koningin laat Sesa Lopes zich ontvallen, dat hij vroeger dacht: ‘als ik ooit Afrika bereik ben ik eindelijk thuis. Daar is iedereen zwart als ik; val ik dus ook nooit meer op. En nu val ik hier toch op ondanks mijn kleur! Het hoopgevende is wél dat zij dus duidelijk minder dan Europeanen, Amerikanen enzovoort, in kleuren denken.’ (blz. 77). Een Antilliaan is hoewel zwart, geen Afrikaan, al kan hij wel solidair zijn met dit werelddeel. Maar Sesa wordt voortdurend herinnerd aan zijn vreemdeling zijn. De soldaten wantrouwen hem, de taxichauffeur probeert hem zijn bandrecorder af te troggelen, de vreemdelingenpolitie geeft hem een lesje in Afrikaanse machtsuitoefening en bureaucratie. Het moderne Afrika is voor Antillianen geen reëel thuis. In zijn tweede roman neemt Frank Martinus behalve afscheid van de koningin ook afscheid van het moderne Afrika. Meer dan een mythe kan het voor hem niet meer zijn. | |||||||||||||||
III. Curaçao.De houding ten opzichte van het geboorte-eiland Curaçao komt vooral aan de orde in de eerste roman: Dubbelspel. Dubbelspel is een term uit het in het Caraïbisch gebied zeer geliefde dominospel. Het ontstaat als de laatste steen aan weerszijden aangeschoven kan worden. Elke zondagmiddag wordt het spel gespeeld in het dorpje Wakota door vier mannen, die in het eerste deel uitvoerig aan de lezer worden voorgesteld. Alles in het boek duidt erop dat het deze keer een bijzonder spel zal worden. Dat is dan ook het geval doordat één paar, gevormd door de twee ‘echte’ Curaçaoenaars Manchi en Boeboe Fiel, op een vreselijke manier verliest van de mulat Janchi en zijn teamgenoot Chamon Nicolas, de Bovenwinder. De twee vrouwen van het verliezende team houden het met de mannen, die winnen en niet getrouwd zijn. Het spel eindigt fataal, niet omdat de Curaçaoenaars het spel verliezen, maar omdat ze hun vrouw, hun goede naam en hun leven verliezen. Behalve het spel dat uitvoerig beschreven wordt, zijn de gesprekken die de mannen over allerlei onderwerpen op touw zetten van groot belang in dit boek. Zo vindt Frank Martinus de gelegenheid zijn politieke zegje, mooi verpakt, te doen. Janchi herinnert zich de woorden van Solema: ‘Produktie Janchi, produktie, dát hebben we nodig. Daarom moeten we de sociale structuur van dit land veranderen. Ik weet dat je een hekel hebt aan de | |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
vreemdelingen hier en aan het feit dat ze al de winst die ze hier maken het land uitbrengen. Maar ze produceren tenminste. Je ziet het te persoonlijk. We hebben er niets aan als we ze van het eiland wegjagen. Onze eigen mensen verbouwen niets, ze maken niets, en ze hebben niet eens winkels. Dat moeten we ze eerst leren voor we de vreemdelingen wegjagen.’ (blz. 69). De Curaçaoenaar verliest in zijn dominospel en in het maatschappelijk leven, doordat hij niets van zichzelf heeft en het eigene met zijn specifieke mogeliikheden niet waardeert. Manchi, de trotse, zwarte man, heeft zijn grote huis zelf gebouwd, maar verliest zich daarna in opschepperij en grootheidswaan. Hij is deurwaarder, maar denkt voortdurend dat hij rechter is. ‘Een zwarte man kan in het leven even ver komen als een blanke. Als hij maar wil en zijn hersens gebruikt’, zegt hij, maar vergeet dat hij zijn baan aan protectie van politieke vrienden te danken heeft. Hij vereert kritiekloos alles wat uit het buitenland komt. Hij bouwt zijn huis via een prentbriefkaart van een huis uit Napels en hij meubileert het, niet met Curaçaose meubels, maar met Deense. Maar zijn ernstigste tekortkoming is, dat hij zijn vrouw iedere dag opnieuw vernedert. Hij is egocentrisch en machtswellustig, wat ook blijkt uit de straffen die hij zou uitdelen als hij rechter was!
De andere Curaçaoenaar Boeboe Fiel, de taxichauffeur, heeft maar een eenvoudig huisje. Zijn vermaardheid heeft hij te danken aan het feit dat hij niet bang is, want hij is degene die het heeft durven opnemen tegen de bussen die de touristen naar hun hotels vervoeren. Daarom zal hij vanavond tot voorzitter van de Bond van Taxichauffeurs benoemd worden. Maar zijn zwakte zit in zijn machismo; hij zal nooit vooruitkomen omdat hij steeds weer zijn geld in Campo Alegre, het vrolijke prostitutieterrein, zal kwijtraken. Dat is de avond tevoren nog weer eens duidelijk gebleken. Hij laat voor zich beslissen, hij laat zich beïnvloeden en zit daarna met de kater. Chamon Nicolas, de man die van de Bovenwindse eilanden afkomstig is, heeft enkele huizen die hij verhuurt, maar dat bezit is hoofdzakelijk door diefstal verkregen. Doordat hij materiaal stal bij de Shell, is hij veroordeeld en heeft hij in de gevangenis gezeten. Toen hij later ontslagen werd, kreeg hij een klein kapitaaltje als afkoopsom. Hij is ongetrouwd, maar gaat nu en dan met Boeboes vrouw ‘liggen’, als deze weer eens geld nodig heeft, omdat haar man alles in Campo kwijt geraakt is.
Janchi Pau, de mulat, is arbeider bij de Shell. Hij vat een werkelijke liefde op voor de door haar man vernederde Solema. Zij tweeën dragen de ideeën in dit boek: de liefde inspireert tot de juiste houding. Hij vernedert Manchi aan de dominotafel en in zijn mannelijke trots als wraak op wat deze zijn vrouw, en dus dé vrouw, aandoet. Solema is een zelfstandige vrouw, die niet alleen uiterlijk knap is, maar ook precies weet wat ze wil en wat goed is voor het eiland. Zij is de draagster van kennis (ze heeft in Europa gestudeerd) en cultuur (ze speelt piano en kerkorgel). In dit boek gaan de onderdrukking van de vrouw en economische onderdrukking hand in hand. Ze moeten overwonnen worden door de liefde voor het eigene. Er moet een produktie op gang komen op coöperatief-socialistische grondslag, die zich verzet tegen kapitalistisch egoïsme. ‘Het is van de bestaande ideologieën, de ideologie, die onze mensen (die wél van hun persoonlijke vrijheid houden, maar niet zo individualistisch denken, of beter voelen, als de meeste blanke volkeren), volgens mij het beste ligt. Democratie en het coöperatieve organisatiepatroon vinden we trouwens in Afrika en ook vroeger bij de slaven. Het is dus ook iets van ons- | |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
zelf!’ zegt Solema aan het eind van het boek. (blz. 365). Het is dus niet de schuld van de Hollanders dat er op Curaçao niets bereikt wordt; we moeten als Curaçaoenaars zorgen dat de Hollanders overbodig worden. We moeten de moed hebben het zélf te doen. ‘We hebben liefde nodig. We moeten meer van dit land gaan houden en meer van onze vrouwen.’ (blz. 178). Voor Curaçao zijn de gebeurtenissen op 30 mei 1969 met hun nasleep bijzonder belangrijk geworden. Wat aanvankelijk alleen een staking leek, liep uit op een totale protestactie van onvrede tegen het beleid van de Antilliaanse regering en tegen Nederland. Toen dat laatste land zijn mariniers inzette, liep dat uit op een felle anti-macamba-stemming. In de literatuur komen verschillende reminiscenties aan dit gebeuren voor, ook bij Frank Martinus. In Dubbelspel concludeert Boeboe Fiel: ‘O, na 30 mei was dit eiland misschien nog triester geworden, omdat er wel nieuwe politieke partijen bijkwamen maar alles bij het oude bleef.’ (blz. 136). Janchi brengt het gebeuren binnen de filosofie van Solema: ‘Hij keurde het af, dat men op 30 mei 1969 een groot gedeelte van de stad had vernield en vond bovendien dat het hele volksoproer niet veel voorstelde... De enige waarde ervan vond hij, was dat de vreemdelingen hadden gezien, dat de Curaçaoenaars niet álles van hen zouden nemen. Alleen in dat opzicht waren ze met 30 mei volgens hem een stap verder gekomen.’ (blz. 171). In Afscheid van de koningin is de toon veel feller. Sesa Lopes vertelt James Dadson over ‘de uitbarsting van mei 1969, toen een groot deel van de arbeidende en niet-arbeidende bevolking daar met een soort van bijbelse verontwaardiging wegens al te rechtstreekse onderdrukking, een groot gedeelte van Willemstad in brand stak. (...) De mensen werden zelfbewust. Je kon met ze over Black Power en Black Panther praten zonder dat ze je meteen voor communist uitscholden en hard wegliepen zoals daarvóór. De brainwash die de fraters en priesters hun gedurende eeuwen hadden toegediend begon uit te werken. Ze begonnen in zichzelf en in hun eigen macht te geloven.’ (blz. 101-102). Dit verharde standpunt is in Nobele wilden tot een veel groter afstandelijkheid afgezwakt: ‘... in de zestiger jaren, toen zelfs op het traditioneel kalme, Hollandse Curaçao, het vuur letterlijk de pan uitsloeg en de hele hoofdstad plat legde.’ (blz. 58). Uit dit citaat blijkt wel hoe groot de afstand tot het geboorte-eiland is gewordenGa naar eind(21). In 1971 verlaat Frank Martinus Curaçao en vertrekt hij naar Nederland, waar hij zijn studie afmaakt en later medewerker wordt op de Amsterdamse Universiteit. Vanaf 1975 woont hij in Suriname waar hij Nederlands doceert aan de lerarenopleiding.
Met de afrekening met Nederland, Afrika en Curaçao zijn we aan het laatste boek gekomen.
In de laatste roman, Nobele wilden, kiest Frank Martinus een andere entourage dan in zijn vorige werk. De hoofdpersoon Julien Bizet Constant is afkomstig van Martinique. Hij verlaat zijn eiland en het armoedige milieu van thuis door priesterstudies te volgen. Met een aantal vrienden en vriendinnen raakt hij betrokken bij de rellen van Parijs 1968, na ‘het massacre van Guadeloupe’. Als De Gaulle de touwtjes weer stevig in handen heeft, wijkt iedereen uit. Via Spanje komt Julien in Lourdes terecht, waar hij het seizoen als tolk werkt. Zo komt hij opnieuw in aanraking met Bernadettes geschiedenis, met wie hij zich vroeger reeds solidair voelde, wegens de gemeenschappelijke armoede, en slaagt erin voor de wonder- | |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
lijke verschijning van de Maagd een natuurlijke verklaring te vinden. De held Julien heeft in de roman een aantal tegenspelers als repoussoir:
Tegenover al deze mensen in hun grote verscheidenheid is Julien de onbaatzuchtige gever, die zijn levenservaring en wijsheid gebruikt om te helpen. Hij keert hiermee de koloniale situatie om, waarbij de blanke missionarissen altijd de gevers waren, de gekleurden de dankbare ontvangers. Nu is hij in zijn geven superieur aan de ontvanger, zoals in Dubbelspel de gever van schoenen de overwinnaar was, de verliezer kreeg de schoen. Het decor van Martinique, Parijs, Lourdes is hier gebruikt om aan te tonen dat armoede internationaal is en de grenzen van ras en kleur doorbreekt. Martinique en Zuid-Frankrijk, Julien en het meisje Bernadette worden beide uitgebuit door de metropool, omdat ze arm zijn. De superioriteit van de neger, zoals die in de négritude-gedachte van Aimé Césaire naar voren gebracht wordt, maakt plaats voor de internationale solidariteit van de armoede, waarop Franz Fanon, ook afkomstig van Martinique, in zijn De verworpenen der aardeGa naar eind(22), zo sterk de nadruk legt. In Nobele wilden zijn de sleutelwoorden belangeloosheid en arrogantie, die telkens weer opduiken en tegenover elkaar staan. Julien, de neger, is belangeloos. Hij gaat, evenals de ‘historische’ nobele wilde, dan ook niet gebukt onder de geldeconomie van het kapitalisme. De ontwikkeling van Frank Martinus in zijn werk is na het drievoudige ‘afscheid’ in zijn vorige boeken, dat hij niet meer eenzijdig Afrika verheerlijkt, Nederland als koloniale mogendheid de schuld geeft van elke misstand, of zijn geboorte-eiland Curaçao beschuldigt van gebrek aan liefde, maar de algemene onbaatzuchtigheid plaatst tegenover het egoïsme.
‘Naast politiek behelst literatuur ook vermaak’, zei Frank Martinus in een interview met het dagblad AmigoeGa naar eind(23). Nu we de politieke aspecten gevolgd hebben, willen we tot slot onze aandacht bepalen bij de literaire waarde van zijn werk. De négritude-schrijvers hebben in het verleden pogingen gedaan om bepaalde stijlkenmerken te claimen, die on-Europees en Afrikaans, dus niet-Westers zouden zijn. Coulthard zegt hierover dat het onmogelijk is bijzondere stijlkenmerken aan te geven voor deze schrijvers, anders dan in termen die ook voor Europese auteurs geldenGa naar eind(24). Ramchand legt veel nadruk op de ruime taalverscheidenheid die de Engelstalige Westindische schrijvers hebben in hun keuzemogelijkheden die gaan van dialect, via West Indian Standard naar het algemene Standard EnglishGa naar eind(25). Hij toont met een aantal citaten de voordelen daarvan overtuigend aan. Binnen het Nederlands verkent eigenlijk alleen de Surinamer Edgar Caïro de expressiemogelijkheden van de Surinaams-Ne- | |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
derlandse taalvariantGa naar eind(26). De overige schrijvers gebruiken soms wat taalvarianten om op oppervlakkige wijze wat couleur locale aan te brengen. Frank Martinus sluit in zijn taalgebruik zeer dicht bij het Nederlands aan. Misschien dat een ‘breedsprakerigheid’, het iets willen vertellen met een omhaal van woorden, waaraan een zekere retoriek niet vreemd is, een aspect is dat in Europa minder voorkomt dan in het Caraïbisch gebied. Een gezegde als zou elke derde Haïtiaan een dichter zijn duidt hier ook op. En Colá Debrot wijst op de ‘dichterlijke naturen’ waaraan de Nederlandse Antillen zo rijk zijnGa naar eind(27). Een dichter als Yerba Seku (ps. van Richard Hooi) gebruikt drums als begeleiding als hij zijn poëzie, die sterk ritmisch is, voordraagt. Een dergelijk on-Europees arrangement ontbreekt bij Frank Martinus. Hij sluit aan bij de Europese traditie. Het werk van Frank Martinus is in Nederland nogal verschillend beoordeeld. Stemmen uit Afrika werd bij zijn verschijnen zo verschrikkelijk bejubeld, dat de schrik mij om het hart sloeg; dat ik eigenlijk de bundel een hele tijdlang een beetje ben gaan wantrouwen. Zozeer, dat ik sindsdien geen bundel gedichten in Nederland heb uitgegeven’, zegt Frank Martinus zelf over zijn debuutGa naar eind(28). Voorzover ik heb kunnen achterhalen hebben vijf dagbladen in Nederland de bundel indertijd besproken. Autonoom beoordeelt ze als ‘typische jeugdgedichten’ en noemt ze ‘ongecompliceerd, optimistisch en naïef’, en concludeert ‘de poëtische waarde is niet zo groot’ (blz. 57), een oordeel waartegen Jos de Roo zich sterk verzet in Antilliaans Literair Logboek: ‘Stemmen uit Afrika is veel belangwekkender dan Smit en Heuvel dachten. Alle hoofdgedachten uit zijn latere werken, zijn er al in te vinden.’ (blz. 75). Terwijl men het hier dus niet eens is, was de lof over Dubbelspel unaniem. Het boek kreeg in 1974 de Van der Hoogt-prijs. De kritiek op Afscheid van de koningin was in het algemeen negatief. Kees Fens schreef over Tante Nel, die in ontwikkelingshulp gaatGa naar eind(29). De laatste roman is over het algemeen, met uitzondering van Jacques Kruithof in Vrij Nederland van 29-3-1980, gunstig ontvangen. De romans van Frank Martinus zijn qua opzet nogal traditioneel. Vernieuwing in verteltechniek en experimenten met perspectief, tijd en ruimte komen niet voor. Dubbelspel is een auctoriële roman, die negentiende-eeuws begint met een uitvoerig exposé, waarin de hoofdfiguren aan de lezer worden voorgesteld. In deel 2 en 3 volgt het dominospel, terwijl daarna in het korte ‘Naspelen’ op de 19de-eeuwse wijze nog even verteld wordt hoe het verder gaat met de figuren. Ook komt hier nog de authenticiteitsfictie even ter sprake, als we vernemen dat de verteller is opgedragen een soort psychiatrisch rapport op te stellen. Als in een klassiek drama voltrekt het gebeuren zich binnen de eenheid van tijd, plaats en handeling. Wat deze roman interessant maakt is de humor, waarbij Frank Martinus de veelvuldige dubbele bodems volledig (of misschien zelfs overdadig) benut. Eén voorbeeld uit de vele die gegeven zouden kunnen worden: de twee vrouwen zijn volgens hun mannen beiden in de kerk, maar plegen in werkelijkheid overspel, de een om geld, en daarom op de harde, steenachtige grond van het kerkhof, de ander voor haar plezier in het bed bij de minnaar thuis.
Ook in de openings-scène is Frank Martinus bijzonder sterk: ‘Tussen Blenheim, het zeventiende-eeuwse joodse kerkhof, en Campo Alegre ligt Wakota, een buitenwijk van Willemstad. Ze ligt dus “entre medio”, zoals de Curaçaoenaar antwoordt wanneer men hem vraagt hoe het met hem gaat. “Och, entre medio”, “tussen beide”, | |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
dat meestal betekent: tussen hangen en wurgen’. Zo is in de eerste scene reeds de hele romansituatie van een spel op leven en dood gegeven. Afscheid van de koningin begint met de kostelijk-ironische zin: ‘De koningin was er ook de laatste keer dat ik in Songo was.’ Over het algemeen is dit boek toch wat minder afstandelijk, wat nodig is om te kunnen relativeren. Ook de ruimte - het grootste deel speelt zich af in een vliegtuig - en de eindeloze gesprekken maken het boek minder spanningwekkend. Bovendien overweegt het politieke karakter zo sterk dat het verhaal eronder lijdt. Nobele wilden is een experiment met een nieuwe verteltechniek. Het boek begint met een aantal brieven, daarna wordt verteld vanuit Julien, maar komen ook ‘authentieke’ verslagen van studies, enz. voor. De tot nu toe gebruikte chronologische tijdsorde maakt plaats voor een doorbreking daarvan: het boek begint in 1976, terwijl later verteld wordt wat er in 1968 gebeurde. De conclusie dat Frank Martinus niet in de eerste plaats gelezen moet worden wegens een aantal literaire hoogstandjes, maar vanwege zijn thematiek moge hiermee duidelijk zijn.
Frans Fanon geeft in het vierde hoofdstuk, ‘De nationale cultuur’, van zijn studie De verworpenen der aarde een indeling in drie fasen die de literatuur in de Derde Wereld in zijn ontwikkeling heeft te doorlopen. De eerste is het navolgen van het Europese voorbeeld en een assimilatie van de blanke cultuur; daarna volgt een bezinning op het eigene, tot slot roept de schrijver op tot strijd, waarbij hij een ‘wekker’ voor het volk moet worden. De Surinaamse schrijver Albert Helman heeft een iets gedifferentieerder indeling in vijf fasen gegevenGa naar eind(30). Na de navolging van het Europees voorbeeld komt een groep die imiteert maar met veel couleur locale probeert vooral het eigen publiek te bereiken; daarna komt een zich ernstig bezig houden met de eigen problematiek, die zich uit in populaire slogans en protest; in de vierde fase breekt de humor door en is men in staat de eigen problematiek te relativeren; ten slotte wordt de ‘eigen’ ontwikkeling opgenomen in de mondiale literaire evolutie. Ik geef zijn interessante beschouwing zeer verkort en globaal weer, maar ik hoop dat de lezer uit het bovenstaande toch kan opmaken hoe Frank Martinus in de loop van zijn literaire werkzaamheid een aantal van deze fasen doorlopen heeft. Daarmee is hij een auteur die, ondanks zijn gebruik van het ‘normale’ Nederlands en zijn staan in de Europese verteltraditie, in zijn thematiek als een auteur van de Derde Wereld, i.c. het Caraïbisch gebied, beschouwd en begrepen moet worden. | |||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||
Bibliografie van afzonderlijk verschenen werken:
|
|