Het 38e Algemeen-Nederlands Congres.
Op zaterdag 8 november 1980 werd te Brussel de openingszitting van het 38e Algemeen-Nederlands Congres gehouden. Op de naoorlogse congressen werd gepleit voor een vast institutioneel kader voor de Noord-Zuid-samenwerking. De tijd was er toen niet rijp voor en nieuwe congressen werden voorlopig niet meer opgezet. Sinds de totstandkoming van de culturele autonomie in België begon die idee van culturele integratie evenwel in politieke milieus veld te winnen. Dat bewijst de Nederlandse Taalunie die op dit 38e congres dan ook centraal stond. Het Congres begon in de voormiddag met elf sectievergaderingen waarop een zelfde aantal werkgroepen van gedachten wisselden over het werkprogramma en de prioriteiten vastlegden. Een wat vreemd begin. De deelnemers aan het Congres werden, zonder dat de doelstellingen of zelfs maar het korte manifest werd voorgesteld, onmiddellijk het veld in gestuurd. Tijdens de plenaire namiddagzitting werden de programma's van alle werkgroepen in extenso voorgelezen. Dat had de congressisten bespaard kunnen blijven, want deze teksten zaten in de congresmap die elke deelnemer 's morgens had gekregen. Als die programma's vooraf toch al vastlagen, kan men de zin van die sectievergaderingen ter discussie stellen.
Zo kwam het dat het interessante luik van dit openingscongres pas in de late namiddag zijn beslag kreeg. Prof. Dr. Karel de Clerck gaf een historisch overzicht van de Nederlandse Congressen. Hun betekenis zag hij in de bevordering in Noord en Zuid van het besef van culturele verwantschap. De concrete resultaten noemde hij niet verrassend groot. Terecht riep hij dan ook de woordvoerders van de diverse secties tot de realiteit terug. Vele van de ideeën die zij voordien hadden verwoord, zo zei de spreker, waren vroeger ook al gehoord, gewogen en met stille trom ten grave gedragen.
Dr. Remi Piryns, de Vlaamse voorzitter van het Congres, had het over de doelstellingen en de betekenis van dit congres voor de culturele integratie anno 1980. Hij stelde dat het Congres vorm en inhoud moet geven aan de Nederlandse Taalunie. Toch moet het Congres ook zijn activiteiten uitbreiden tot die aspecten van het gemeenschapsleven waarop de Nederlandse Taalunie (voorlopig?) niet van toepassing is. Op gezette tijden moet dan een balans worden opgemaakt en standpunten worden ingenomen die, in de openbaarheid gebracht, een richtsnoer zijn voor het overheidsbeleid. Piryns eindigde zijn betoog met een oproep voor de oprichting van een vast secretariaat, dat de continuïteit van de integratiebeweging moet verzekeren en ervoor moet zorgen dat de integratie niet beperkt wordt tot plechtige referaten op de congressen, maar tussentijds de congressen ook verder vorm geeft aan de nieuwe plannen.
Dr. Arie W. Willemsen ging in zijn referaat De Nederlandse Taalunie: een bekroning en een nieuw begin dieper in op het Taalunieverdrag. Veel zal volgens hem afhangen van een juiste samenstelling van de Raad voor de Nederlandse Taal, het belangrijkste adviesorgaan van de Unie én van een goede stoffering van het Algemeen-Secretariaat. Vervolgens moeten de regeringen in beide landen bereid zijn alle competenties die betrekking hebben op de Taalunie uit de nationale administratie te lichten en over de dragen aan het Algemeen-Secretariaat. Dit zal ongetwijfeld op weerstanden stuiten, maar is absoluut noodzakelijk wil de beoogde supranationale constructie wat om het lijf hebben. Tot slot wees de spreker erop dat, nu de Taalunie in haar startfase is, niet geprobeerd moet worden de gekozen opzet onmiddellijk te verruimen. Voor men aan een uitbreiding van de competenties mag denken, moet de Taalunie eerst haar eigen dynamiek krijgen en de deugdelijkheid van de door haar gevolgde methodes bewijzen. Het onderwijs in zijn geheel, radio en tv en het vormingswerk, om slechts de grootste pakketten te vernoemen, moeten voorlopig, via andere kanalen, zoals het bestaand Cultureel Verdrag, worden geregeld. Na enkele jaren kan dan nagegaan worden of de Taalunie uitgebreid, gewijzigd of geamendeerd dient te worden.