deren, en niet in Tokio uitgegeven, en het is echt westers-religieus van geest, wat een nog veel grotere afstand schept tot een oosters publiek. Het verdient echter een beter lot dan een ongelezen pronkstuk te blijven, omdat het een van die publikaties is die hun bestaansrecht putten uit hun dieptewerking. Zoals (op een geheel verschillende manier) ook tal van universitaire uitgaven, die zich richten tot een kring van ingewijden.
Dat is bijvoorbeeld het geval met een overdrukje uit Kwartalnik Neofilologiczny XXVII, 1/1980, dat ons vanwege de auteur, Norbert Morciniec, bereikte. Deze professor van de Universiteit van Wroclaw, Polen, ontleedt hierin de manier waarop Duitse germanisten naar het Nederlands kijken en hoe zij (in Duitse taalgeschiedenissen, verschenen van 1963 tot 1972) ten onrechte onze taal zien als ontstaan uit het Duits. De naamverwarring met Diets/Duuts is nog altijd de wereld niet uit, ondanks Morciniec' ondubbelzinnige conclusie: ‘Das Niederländische und das Deutsche sind zwei Sprachen, die sich innerhalb des Kontinental-westgermanischen nebeneinander als zwei selbständige moderne Kultursprachen entwickelt haben’. Wij zouden Duitsland met zijn bijdrage moeten overspoelen, evenals met het cahier Was ist Deutsch - und wie verhält es sich zum Niederländischen?, dat Jan Goossens in 1971 liet verschijnen in de Nachbarn-reeks van de Nederlandse ambassade te Bonn, en dat reeds aan zijn vierde druk toe is. Die reeks cahiers van de ‘Presse- und Kulturabteilung’ van de voornoemde ambassade is een belangrijk instrument bij de bekendmaking van het Nederlands cultuurgoed in het Duitse taalgebied. Ons Erfdeel heeft er vroeger reeds over bericht (1974, XVII-1, p. 156-157). Intussen zijn er nog een vijftal afleveringen bijverschenen, zodat de reeks, met haar 24 nummers, een onvervangbare bron van informatie is geworden. In de tot nu toe laatste aflevering stelt dr. phil. Elisabeth Rücker haar landgenote Maria Sibylla Merian voor, 1647 in Frankfort/Main geboren en 1717 in Amsterdam gestorven, een opmerkelijke vrouw wier levenswerk uit de kunstgeschiedenis niet meer weg is te denken, evenmin trouwens als uit de geschiedenis van zoölogie en botanica. Het cahier is fraai verlucht en beantwoordt volledig aan de doelstelling van de reeks: aanzetten tot
verder en méér lezen.
Soberder uitgegeven en vooral voor Britse studenten in de neerlandistiek ontworpen is Dutch Crossing, waarvan het nummer 12 verscheen in december 1980 (Bedford College, Department of Dutch, University of London, Regent's Park, N.W. 1-4 N.S.). Het zal wel een kwestie van financiering zijn, maar een blik op de inhoud is voldoende om me te doen betreuren dat dit tijdschrift in een wat studentikoze vormgeving moet uitkomen. In de laatste drie afleveringen vindt men namelijk een schat aan bijdragen: een vergelijking van de houding der Nederlandse en Belgische bevolking in de twee wereldoorlogen (E.H. Kossmann, Groningen), de aan Vondel toegedichte satire Mundus vult decipl (W.J. Woods, Londen), Nederlandse experimentele poëzie in vertaling (Yann Lovelock, Birmingham), literatuur en geschiedenis bij Conscience (R. Brockschmidt, Berlijn), vier spelen van Vondel (Peter King, Hull), Max Havelaar en Achterberg in het Engels (resp. Ria Vanderauwera, Antwerpen, en James Brockway, Dorridge), zeer interessante beschouwingen over haar eigen vertaling van Boon door Adrienne Dixon (Colchester), en heel wat meer...
Dutch Crossing was voor mij een aangename verrassing. Het zou niet goed zijn als de Nachbarn-reeks om een of andere reden zou ophouden te verschijnen; het zou even erg zijn als Dutch-Crossing, - zelfs in zijn huidig, wat te sober kleedje -, om welke reden ook de geest zou geven.
●
Uit Luxemburg bereikt ons een even bescheiden uitgegeven tijdschrift, 't Leeuwke, dat wordt verspreid door de Vlaamse Club aldaar. Links en rechts geeft een vriendenkring van emigranten een dergelijk blad uit, vaak alleen mogelijk gemaakt door de ongelooflijke inzet van enkele doordrijvers, met wie de vriendenkring en het blad staan of vallen. Ze verrichten uitstekend werk bij de opvang en integratie van nieuwelingen, en houden bij velen het vlammetje van de eigen cultuur en taal brandend. 't Leeuwke beantwoordt helemaal aan dit signalement, en bevat naast clubnieuws ook geregeld bijdragen over Vlaamse of Luxemburgse schrijvers. De aanwezigheid van W.E. Hegman is daar niet vreemd aan. Dat deze welp moge overleven in het Luxemburgse oerwoud! (20, rue de Syren, 5316 Contern, Groothertogdom Luxemburg).
Jan Deloof.