Toneel
Clowns en acrobaten op het toneelpodium.
/ Clowns van de Italiaanse film-regisseur Federico Fellini is één grote metafoor om de ondergang van de clown te tonen: oude meesters op het gebied van de clownerie blijken mensenschuw, ruziën over een niet meer te achterhalen verleden of dwalen eindeloos af in hun verhalen over vroeger, oude filmopnamen verbranden in de projector op het ogenblik dat ze vereeuwigd zullen worden in Fellini's kunstwerk of blijken slechts in een flits een grootmeester van de clownerie te tonen en de directeur van één van de laatste vaste circusgebouwen ter wereld, het Cirque d'Hiver te Parijs, heeft geen tijd. Fellini is op jacht naar een jeugdherinnering, waarin clowns helemaal niet leuk waren en alleen maar ontzettend veel herrie maakten, en bij gebrek aan buit creëert hij zelf als finale voor zijn film een schitterende ‘begrafenis van de clown’.
Ondanks het feit dat, de hierboven geschetste strekking ten spijt, / Clowns een fraai scala toont van clownerie; is de film juist wat betreft die strekking achterhaald. De clown is niet dood, maar leeft als bijna nooit te voren.
In mijn vorige stuk, Festivalpraat (Ons Erfdeel, 23 (1980) nr. 4, september-oktober, p. 599-602) wees ik reeds op de opkomst van de fool in de jaren zeventig. Nu is het begrip ‘fool’ weliswaar een ruimer jasje dan de clown - die term liikt bij uitstek voorbehouden voor de traditionele circusclown; de domme August, de witte clown of de Amerikaanse tramp. Fools maken wel gebruik van heel traditionele clownstechnieken en -aankleding en kan men dan ook zien als de moderne voortzetting van het traditionele clownstype.
Maar naast de opkomst van de fool, valt ook een toenemende belangstelling waar te nemen voor de traditionele clown, voor circus in het algemeen en voor andere vooral in het circus getoonde vaardigheden en technieken. Bij Unieboek Bussum verscheen in 1977 R. Croft-Cooke & P. Cotes, Braaf! Bravo! Bravour! Het circus door de eeuwen heen (Bewerkt door F. van Dixhoorn), dat tenslotte bij De Slegte gedumpt werd, maar dat zegt nog niet zoveel. Een boek als Clowns van J.H. Towsen (New York, 1976, onlangs herdrukt) belandde ook bij die firma, maar was daar binnen de kortste keren uitverkocht. Iets dergelijks gebeurde met E. Dietl, Clowns München, 1967). Stans Lutz schreef een scriptie over De Circusclown en maakte daarvan een boekje (Nieuwkoop, 1979). Van 14 april tot 24 september 1978 organiseerde het Toneelmuseum in Amsterdam een tentoonstelling Hooggeëerd publiek, Circus in Nederland, waarvan ook een uitgebreide catalogus verscheen. In Amsterdam zit aan de Universiteitsbibliotheek Marja Keyzer, die volgens diezelfde catalogus een ‘bijna encyclopedische kennis van de circusgeschiedenis’ heeft. En aan de vakgroep Theaterwetenschap in Leiden doet Coby Bordewijk al enige jaren onderzoek naar clowns en met name naar patronen die ten grondslag liggen aan niet alleen specifieke clowns-acts, maar ook aan iedere humoristische theatersituatie. In het kader van dat onderzoek heeft ze al een uitgebreid archief met video-opnamen aangelegd.
Parallel aan de groeiende aandacht voor fool en clown, zien we een vergrote interesse voor allerhande circus-, kermis- en varieté-technieken als grondacrobatiek, jongleren, vuurvreten en berijden van éénwielers.
De belangstelling voor grondacrobatiek in Nederland is zo'n tien jaar geleden indirect door Het Werktheater gestimuleerd. Sinds die tijd zijn er velen gevolgd (Carrousel, Centrum, Penta, Diskus, Baal, De Nieuwe Komedie, Wederzijds, De Appel) en met name de lessen die op de Utrechtse Academie voor Expressie door Woord en Gebaar aan toekomstige leraren dramatische expressie worden gegeven, garanderen, denk ik, de verdere verspreiding van grondacrobatiek in Nederland.
Grondacrobatiek, de naam zegt het al, speelt zich af bij de grond; er worden dus geen springplanken gebruikt en derhalve ook geen grote sprongen gemaakt. Van groot belang is de onderlinge samenwerking en het steeds weer zoeken naar het evenwichtspunt. Vandaar dat juist opbouw en afbraak van nummers de cruciale momenten inhouden. De acrobatiek ziet er het best uit als hij schijnbaar de minste inspanning kost. Afgelopen september waren er in Nederland twee buitenlandse groepen aan het werk, die beide een avondvullend programma hadden gecreëerd bestaande uit louter circustechnieken gegroepeerd rondom grondacrobatiek: het Australische Circus Oz en een Chinese acrobatengroep uit Taiwan. Van beide gezelschappen zou men grofweg kunnen zeggen dat zij circus brachten zonder beestenspul. Vandaar ook dat zij hun voorstellingen in gewone theaters konden geven.
De Chinezen waren perfecte vaklui die nauwelijks show of presentatie nodig hadden. Met een haast Oosterse bescheidenheid volvoerden zij de moeilijkste toeren, die meestal op acrobatiek gebaseerd waren. In het openingsnummer van heel de groep maakten acrobaten salto's, hand-stand-overslagen en flik-flaks in een duizelingwekkend tempo en opeenvolging. In het slotnummer bouwden diezelfde acrobaten, zo'n stuk of vijftien, met zijn allen enorme piramides. Tussen het eind- en het slotnummer zagen we dan nummers, waarin acrobaten door brandende hoepels sprongen waarin messen waren gemonteerd, nummers met perfect werk à trois, nummers waarin acrobaten met hun hoofd op