van bloemen, wolken en landschappen. Gaandeweg trouwens zou hij zijn bloemstukken, figuren en stillevens steeds verder stileren en ‘bouwen’. Twee maanden verblijf in Italië beïnvloeden zijn koloriet, dat plots alle grijze tonen verloor, hedendaags en direct ging aanspreken. Toen hij in 1957 uitverkoren werd om aan de internationale academie te Salzburg onder Kokoschka lessen te volgen, schreef deze grootmeester onder zijn certificaat: ‘frappant koloristisch talent’. Het aanvankelijke post-expressionisme vergleed in een meditatief symbolisme, waarbij de interpretatie van de afbeeldinig centraal ging staan. Nog even, rond de jaren 1958 tot 1960, vertaalt hij in een reeks werken psalmen en kyries tot picturale gestalten. Dan ligt de weg open voor zijn definitieve richting...
Het Limburgse landschap is er aanleiding toe geweest dat menig beloftevol talent in voze heimatkunst doodbloedde. Bij Van den Meersch zijn de weidse vlakten van de Kempen, de strakke horizontlijnen en de naaktheid der vennen de katalysator geweest, die er hem toe bracht ruimten open te gooien en, los van alle franje, de muziek der vormen te beluisteren.
In deze soms architectonisch aandoende kunst verdwijnen alle verwijzingen naar af te beelden onderwerpen. Elk schilderij lijkt, in een vormlogische immanentie, uit zichzelf te ontstaan en zich weer op zichzelf terug te plooien. Alles, in deze geometrisch stugge eenvoud en strakke zelfbeteugeling, staat in functie van evenwicht, onderlinge verhoudingen en spanningsvelden. De kleur kan nu eens fel en scherp zijn, dan weer eens wijkend introvert; door haar bewust gewilde eenvoud zonder modulaties is zij altijd expressief. In een gelukkige paradox slaagt Van den Meersch erin de kilte tot leven te wekken.
De schilderijen ontstaan uit meetkundige figuren, in hun ontledingen of hun opposities, die alleen nog kleur en vorm schijnen. Plots ontdekt het oog hoe geraffineerd de perspektiefdimensies aangebracht zijn. Statische oervormen verwerven een dynamische ritmiek door het voortdurend verspringen van de optische indruk.
Van den Meersch is blijkbaar zelf voortdurend verwonderd over die spannings- en verrassingsmogelijkheden, die in zijn spelen met meetkundige figuren schuilen. Iets van die verbazing deelt zich, via de schilderijen, mede aan de kijker. Neem bijvoorbeeld zo'n wit vlak met drie lijnen diagonaal er doorheen en met twee kleine trapeziums en een geel kader. Wanneer je daar van op afstand naar kijkt, springt dat vlak plots vol dimensie. Twee driehoeken krijgen ruimtelijkheid. En dan ineens zijn die driehoeken verdwenen en is er een nieuwe figuur voor in de plaats gekomen. Elders is er het ruimtescheppende effect van een cirkel met versnijdingen: die cirkel zie je eerst ruimtelijk, ineens is hij gewoon een plat vlak en dan doemt hij weer driedimensioneel op.
Elk werk wordt eerst in het klein uitgevoerd. Vanaf de eerste lijnzetting is Van den Meersch zonder mededogen in het weren en wegsnoeien van het alleen maar ornamentele en het formeel overbodige. Hij vat een grondvorm aan, een ‘thema’: driehoek, ruit, trapezium, cirkel... Hij put daarbij alle varianten en variaties uit tot hij het moment bereikt, waarop hij voelt dat het nodig is ermee op te houden. De ene keer levert deze ‘research’ een reeks van vijf schilderijen op, een andere keer worden er dat wat meer, één keer is het ooit tot een serie van dertig schilderijen rond eenzelfde thema gekomen.
Voor Van den Meersch, die er openlijk voor uitkomt dat hij gevoelsmatig dichter bij de expressionisten dan bij Mondriaan
Vincent van den Meersch.
leeft, is schilderen niet los te denken van de eigen sensibiliteit, is schilderen de tot vorm en kleur verstolde vorm der poëzie. Ook het spelelement maaki integrerend deel uit van zijn picturale ars poetica. Zijn schilderijen zijn dus nooit vooraf geconcipieerd, ze worden uit intuïtie en onderbewustzijn geboren.
Voortdurend begeeft Van den Meersch zich hierbij op de ragdunne scheidingslijn tussen enerzijds het toevalsproduct en anderzijds het mathematisch verschralende. Dit langs beide zijden dreigende gevaar kon maar overwonnen worden door een voortdurend streven naar de volmaakte vorm, door een niet cerebraal maar levensnabij ingrijpen van de geest in het wordingsproces. Door deze gedenudeerde en daardoor uitgepuurde kleur, door deze in zijn strakheid meest geladen spanning, belandt het modernisme van Van den Meersch bij de oerprincipes van de kunst zelf.
Luc Clerinx