Dit opent de weg naar experimenteel onderzoek van het lezersgedrag (d.m.v. enquetering, laboratoriumonderzoek e.d.) en we zien inderdaad dit soort publikaties verschijnen. Segers heeft er ook één in zijn bundel opgenomen. Of we er zoveel mee opschieten te weten hoe b.v. een groep huisvrouwen, studenten of arbeiders een tekst lezen, is nog de vraag, maar het kan ons wel meer inzicht geven in het leesproces in het algemeen. Daar weten we nog betrekkelijk weinig van. Zo heeft men wel eens geprobeerd het verschil tussen triviale teksten en literatuur te beschrijven in termen van leesprocessen: literatuur vereist van de lezer een grotere uitdaging, het is een soort tocht naar iets nieuws en onbekends, bij triviale ‘literatuur’ leest men in wezen steeds ‘hetzelfde’. Er zal veel waars in deze intuïtieve onderscheiding liggen, maar pas op grond van experimenteel onderzoek kan men meer zekerheid krijgen.
De receptie-esthetica pretendeert een nieuwe benadering te zijn. Voor het onderzoek van historische teksten kan men beter van een nieuwe impuls spreken. Helemaal nieuw zijn de volgende vragen immers niet: hoe lezen wij een tekst die 200 jaar oud is, hoe de lezers van toen, is daar verschil tussen, hoe is dat ontstaan, welke factoren zijn verantwoordelijk voor dat verschil en welke voor ‘literair succes’ nu en in het verleden? Dit zijn vragen die al lang in de zgn. Wirkungsgeschichte aan de orde kwamen. Vandaar dat sommige wetenschapsmensen over ‘oude wijn in nieuwe zakken’ spreken.
Bij het onderzoek van oudere teksten doen zich overigens zeer grote problemen voor. De bijdrage van Anbeek aan Segers' bundel bevat er een aantal. Hij zegt o.m. ‘Hoe meer je je in deze problemen verdiept hoe duidelijker wordt dat je als receptie-historicus zwemt in een zee van onwetendheid’ (79). Als je de ontvangst en waardering wilt vaststellen van oude teksten blijkt er ontzettend weinig bruikbaar materiaal te zijn. En als dat in geringe mate voorhanden is, dan is het nog zeer de vraag in hoeverre uitspraken van beroepslezers (recensenten) representatief zijn voor ‘het’ lezersoordeel. Anbeek meent na onderzoek dat dit meestal niet het geval is. Kloek is in zijn artikel weinig optimistischer. Hij beantwoordt weliswaar de vraag of receptie-esthetica mogelijk is bevestigend, maar voegt daar een scala van voorwaarden aan toe. Volgens hem zijn er alleen mogelijkheden de echte receptie te achterhalen bij ‘epochemachende’ werken ‘en dan nog alleen voor betrekkelijk recente tijden’ (105). ‘Voor het overige kunnen we alleen proberen een ontwerp van de hypothetische receptie zo wetenschappelijk mogelijk te funderen’ (105). Zo'n hypothese blijft wel een uiterst minimaal resultaat en kan leiden tot grote subjectiviteit aangezien er geen reële lezersreacties zijn, waaraan die te toetsen is.
Hoe moeilijk ook op theoretisch vlak deze materie is, mag blijken uit de discussie rond de term ‘Erwartungshorizont’ (Verwachtings- of ervaringshorizon), één van de centrale theoretische begrippen in de receptie-esthetica. Men bedoelt hiermee het geheel van vooronderstellingen bij de lezer (gevormd door maatschappelijke, sociale, politieke en culturele ervaringen en lezing van teksten) op grond waarvan hij een tekst recipieert, op een tekst reageert. Jauss meende oorspronkelijk dat naarmate de tekst sterker afweek van wat de lezer als vertrouwd voorkwam (zijn verwachtingshorizon), deze meer ervaren werd als een literair nieuwtje, als een literaire gebeurtenis. Zulke vernieuwende teksten veroorzaken zelfs een verandering in het verwachtingspatroon bij de lezer en worden door hem als literair belangrijk beoordeeld. Dit blijkt bij nader onderzoek onjuist: als het nieuwe werk te sterk vernieuwend is, als de lezer weinig of geen aanknopingspunten heeft vanuit zijn bestaande leeservaring, kan hij er niets mee aanvangen. Hij wijst deze vernieuwing dan af. Maar... dit geldt niet voor alle lezers. Vernieuwende teksten kunnen bij een kleine groep lezers wel aanslaan en langzamerhand hun weg naar het grotere publiek vinden.
Niet alleen bij het onderzoek van oude teksten doen zich problemen voor, ook de implicaties voor contemporain tekstonderzoek zijn allerminst duidelijk. In sommige praktische toepassingen van de principes van de receptie-esthetica zien we dat de onderzoeker in feite niet veel anders bestudeert dan de structurele analyse, nl. de ideale lezing van een tekst. Hij laat zien hoe de tekst in elkaar zit. Het vleugje vernieuwing zit 'm dan meestal in de grotere aandacht voor de ‘geïmpliceerde lezer’, d.w.z. het geheel van middelen waarmee de lezer gestuurd wordt.
Het is hier niet de plaats de grondbeginselen van de receptie-esthetica volledig uit de doeken te doen en alle problemen te behandelen. In het bovenstaande heb ik slechts enkele lijnen vluchtig geschetst. De bundel die Segers heeft samengesteld geeft een uitvoerig overzicht, waarin ook de laatste ontwikkelingen besproken worden.
Kort voor Segers' verzameling verscheen De wetenschap van het lezen. Theorie der literaire receptie. Hierin treffen we uitsluitend theoretische bijdragen aan over de ontwikkeling van de receptie-esthetica. Het boek opent met de bijdragen van Jauss en Iser waarin zij de nieuwe richting ‘proclameren’, daarna volgen de reacties en langzamerhand ziet men de receptie-esthetica in de discussies vorm krijgen. De afsluitende beschouwingen van H. Link zijn bijzonder