Ons Erfdeel. Jaargang 24
(1981)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Nederlandse Calvinistische theologie
| |
[pagina 58]
| |
ne indrukken bevestigen (of eventueel ontkrachten) maar waarvan de resultaten geenszins verabsoluteerd mogen worden. De keuze van de gebieden waar gesondeerd wordt, is onvermijdelijk goeddeels subjectief bepaald en dus vatbaar voor kritiek. Verder is er voor mij persoonlijk een extra moeilijkheid. Als theoloog van Vlaamse en katholieke huize ben ik onvoldoende vertrouwd met de Noordnederlandse kerksituaties en theologische tradities. Wie het onderscheid tussen de verschillende confessies en gezindten slechts via geschriften kan leren, blijft vreemd aan geest en sfeer. Maar het standpunt van de vreemde kan ook voordelen bieden. Niet alleen is er minder gevaar voor chauvinisme, er is ook ‘het gewicht van de buitenstaander’ (Corn. Verhoeven), die hoezeer geboeid toch kritisch afstandelijk toekijkt. Geboeid ben ik in ieder geval en gaandeweg is mijn indruk versterkt dat sommige Nederlandse protestantse theologen een eigen, waardevolle inbreng hebben gehad in de theologische stromingen van deze eeuw, ook buiten de nationale grenzen. Daarom waag ik het toch de resultaten van enkele peilingen (voorlopig) in kaart te brengen, met alle nodige reserves, hierboven vermeld, en in het grondige besef zeer onvolledig te zijn. Het gaat tenslotte slechts om een schets, om het trekken van enkele lijnen, om een fragmentarische en voorlopige balans. Trouwens, een meer diepgaand onderzoek en meer technische behandeling van het thema hoort eerder thuis in een vakkundige theologische publikatie dan in een algemeen cultureel tijdschrift als Ons Erfdeel. Hoe te werk te gaan? - Allereerst is er de invloed van afzonderlijke theologen: de vertalingen van hun eigen werken, hun bijdragen in anderstalige tijdschriften, verzamelwerken, bundels, encyclopedieen, hun gastcolleges aan vreemde universiteiten, hun deelname aan buitenlandse congressen en colloquia, hun activiteiten en referaten in het raam van de Wereldraad van Kerken. Men kan ook nagaan in welke mate zij (expliciet of impliciet) geciteerd worden door buitenlandse auteurs. Soms bekennen deze laatste zelf hun afhankelijkheid ten opzichte van een Nederlandse theoloog (bijv. J. Moltmann tegenover A.A. van Ruler). Soms wordt de weerklank overduidelijk, wanneer bijvoorbeeld doctorale proefschriften aan buitenlandse universiteiten gewijd zijn aan Nederlandse calvinisten (zoals in de gevallen van G. van der Leeuw, H. Kraemer, J.C. Hoekendijk). - Vervolgens is er de verspreiding ‘over de wereld’ van de theologische tijdschriften. Hierbij kan vooral gedacht worden aan het Nederlands Theologisch Tijdschrift (vanaf 1946, uitgegeven door de theologische faculteiten van Leiden, Groningen, Utrecht en Amsterdam). Het is de voortzetting van Nieuwe Theologische Studiën. Bedoeld als onafhankelijk periodiek, aan geen enkele school of richting gebonden. Als wetenschappelijke publikatie geniet het algemene waardering. Verder zijn er: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift (sinds 1901, uitgegeven te Kampen); Theologia Reformata (sinds 1957, tijdschrift van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk). Tenslotte de minder vakkundige: Kerk en Theologie (sinds 1950, voortzetting van Onder eigen Vaandel), Ter herkenning (sinds 1973, tijdschrift voor christenen en joden). - Er is ook de invloed van de theologische instituten: de faculteiten van de R.U. Leiden, Groningen en Utrecht, van de Gemeentelijke Universiteit Amsterdam en van de Vrije Universiteit Amsterdam; de theologische hogescholen te Kampen (Gereformeerde Kerken) en te Apeldoorn (Christelijke Gereformeerde Kerken); het Hendrik Kraemer Instituut voor zendings- en werelddiakonaatsopleiding te Oegstgeest. | |
[pagina 59]
| |
Zowel het aantal buitenlandse abonnees op tijdschriften als het aantal vreemde studenten aan theologische instituten kan een aanduiding zijn van internationale uitstraling. Ondanks herhaalde pogingen beschik ik jammer genoeg over slechts schaarse gegevens. Mijn onderzoek is dus beperkt tot de invloed van afzonderlijke theologen. In die zin zou de titel van deze bijdrage ook gecorrigeerd moeten worden. En dan is er nog een andere belangrijke beperking. Het gaat er slechts om enkele takken van de theologie, nl. deze waar ik persoonlijk en ambtshalve het meest bij betrokken ben: de dogmatiek of systematische theologie, en verder de godsdienstwetenschap en zendingswetenschap. Dus bijbelwetenschap, patristiek, kerkgeschiedenis en ethiek, vallen volkomen buiten dit bestek, ook al zijn er markante figuren met wereldfaam te vermelden (denk maar aan Th.C. Vriezen, H. Ridderbos, W.C. van Unnik op het gebied van de bijbelwetenschap). Ook de tijdspanne waarop het onderzoek betrekking heeft is begrensd: vanaf wereldoorlog II tot heden. Ik wil alleen een bondig overzicht geven van enkele Nederlandse theologen die in het buitenland naam hebben; tevens probeer ik hun eigen inbreng op internationaal niveau te situeren en te tekenen. Zoals gezegd, zeer schetsmatig. Eerst komen de ‘dogmatici’ aan de beurt, vervolgens de beoefenaars van de godsdienstwetenschap en zendingswetenschap. | |
1. De ‘dogmatici’.Historische demarkatielijnen doen steeds wat kunstmatig aan. De afbakening van perioden heeft iets willekeurig. Vandaar de moeilijkheid om de grensfiguren juist te situeren: zij behoren tot verschillende tijden tegelijk. Daarom wil ik niet nalaten vooraf drie theologen te vermelden die tot de vroegere periode behoren: Gerrit Jan Heering (1879-1955), hoogleraar aan de R.U. Leiden, vrijzinnig dogmaticus, behorend tot de Remonstrantse Broederschap, zeer vruchtbaar auteur - een deel van zijn werk werd vertaald -, en afgevaardigde op de oecumenische conferentie ‘Faith and Order’ te Edinburg in 1937; en Theod. Lambertus Haitjema (1888-1972), professor aan de R.U. Groningen, hoofdredacteur Onder eigen Vaandel, later Kerk en Theologie, die o.m. historische studies publiceerde over het Nederlandse calvinisme. Daarnaast moet ook Willem Banning (1888-1971) genoemd worden, theoloog en socioloog, de voornaamste ideoloog van de Nederlandse arbeidersbeweging. Hij opende de stichtingsvergadering op 9 februari 1946 van de PvdA, was directeur van de Vereniging Woodbrookers, hoofdredacteur van Socialisme en Democratie, doceerde wijsgerige sociologie te Leiden en publiceerde heel wat over marxisme, maatschappijleer en politiek. Een ‘frontier man’ (H. Kraemer). Zijn werk ‘speelde zich af aan de rand van de officiële theologie en de officiële kerken. In Genève kende en waardeerde men zijn bekwaamheden eerder dan in Nederland’Ga naar eind(1).
Tot de meest prominente theologen in de periode 1950-1980 dient te worden gerekend: Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976), de kritische vertolker van Karl Barth. Zijn correctie op Barth vond ook in Duitsland weerklank. Na zijn promotie te Groningen met het proefschrift Het wezen van de Joodse religie, werd hij dominee te Amsterdam. Als predikant kreeg hij grote naam. ‘Als auteur van een reeks prekenbundels heeft hij meer invloed uitgeoefend dan door al zijn andere werk’ (H. Berkhof)Ga naar eind(2). Met J.J. Buskes behoorde hij tot de groep van zeven predikanten uit Amsterdam die in 1945 ostentatief toetraden tot de S.D.A.P. Hij was de opsteller van de brochure Wat bezielt ze? waar- | |
[pagina 60]
| |
in de overgang naar het socialisme van deze dominees werd verklaardGa naar eind(3). In 1945 werd Miskotte professor te Leiden en hoofdredacteur van het weekblad In de Waagschaal (1945-1970). De lijst van publikaties van deze zeer vruchtbare auteur is zeer gevarieerd: prekenbundels, meditatieboeken, vulgariserende geschriften, vakkundige monografieën en artikelen. Een oeuvre dat goeddeels vertaald werd, vooral in het Duits.
De publikaties van deze originele Barthiaan bewegen zich hoofdzakelijk rond twee polen: de hermeneutiek en de theologie van het Oude Testament. Bekend zijn de studies over bijbelverklaring. Bijbels ABC (1941), Om het levende Woord (1948), Zur biblischen Hermeneutik (1959). Miskotte schijnt goed te hebben aangevoeld dat Karl Barth te weinig ‘actualiserend’ Gods woord vertaalde. Aan dit ‘hermeneutische manco’ heeft hij aandacht besteed. Overigens is zijn hermeneutiek beïnvloed door Martin Buber en Franz Rosenzweig. Vandaar ook zijn interesse voor het Oude Testament. Zijn hoofdwerk Als de goden zwijgen. Over de zin van het O.T. (1956), vaak vertaald o.m. in het Engels en het Duits, had een enorm succes. De herhaalde herdrukken van de Duitse editie in de jaren zestig waren welkom in deze ‘God-is-dood’ periode. In zijn Uitdaging aan kerk en maatschappij bekent de Amerikaanse bevrijdingstheoloog Richard Shaull veel verschuldigd te zijn aan Miskotte's Als de goden zwijgenGa naar eind(4). En de bloemlezing als feestbundel uitgegeven n.a.v. zijn tachtigste verjaardag Der Gott Israels und die Theologie werd begroet als ‘ein offenes und tiefgreifendes Gespräch mit der Gegenwart’. Zoals hij zich destijds inzette tegen het nationaal-socialisme, achtte Miskotte het tijdens zijn laatste levensjaren zijn plicht de uitdaging van de secularisatie te beantwoorden. Niet door een onvertaald herhalen van Gods woord, maar in creatieve trouw. Minder creatief, hoewel ook veel-schrijvend, is Gerrit Cornelis van Niftrik geweest (1904-1972): de eerste titularis van de nieuwe kerkelijke leerstoel te Amsterdam (gem. Univ. 1947), de regelmatige kroniekschrijver van Kerk en Theologie. Hij was een trouwe Barthiaan. Zijn Kleine Dogmatiek beleefde vele herdrukken. Bekend is zijn studie over K. Barth: Een beroerder Israëls (1948). Latere werken waren De vooruitgang der mensheid (1966), De Hemel. Over de ruimtelijkheid van God (1968), Waar zijn onze doden? (1970). Enkele van zijn werken werden vertaald in het Duits. Van Niftrik was nogal behoudsgezind, niet alleen inzake theologie, maar ook wat de organisatie van universiteit en kerk betrof. De democratisering van de eigen faculteit en de vernieuwing binnen de Nederlands Hervormde Kerk waren hem een steen des aanstoots. Hij die eens was geweest ‘de meest geïnterviewde protestantse theoloog van Nederland’ (O.J. de Jong) voelde zich de laatste jaren vereenzaamd en onbegrepenGa naar eind(5). Een van de meest invloedrijke Nederlandse theologen in de na-oorlogse periode is Albert Arnold van Ruler (1908-1970). Deze Utrechtse hoogleraar, leerling van Haitjema (Groningen), was een ‘oorspronkelijk, geniaal denker, een sprankelende geest’ (H. Jonker). Predestinatie, geschiedenis, voltooiing, zending van de kerk en Gods heerschappij in deze wereld: deze grondthema's van zijn theologie worden reeds aangetroffen in zijn oudere werken Religie en Politiek (1945), Droom en gestalte (1947), De vervulling van de wet (1947) en in de inaugurale rede Het koninkrijk Gods en de Geschiedenis (1947). Alles draait rond eschatologie en zending. De kerk moet de verwachting levendig houden en waar maken in deze aardse geschiedenis via de theocratische | |
[pagina 61]
| |
Prof. A.A. van Ruler
(Foto Uitgeverij Callenbach, Nijkerk). ordening van cultuur, maatschappij en politiek. Voor deze profetische verdediger van de theocratieleer was politiek een heilige zaak en theologie mocht niet anders dan missionair zijn. Groot is zijn invloed geweest in Duitsland niet alleen door zijn Duitse publikaties en de vertalingen maar ook door de lezingen die hij er vaak hield. Hij is een van de voornaamste inspirators geweest van Jürgen Moltmann (geb. 1926). In de jaren vijftig leek het er op, dat er na Barth's monumentale Kirchliche Dogmatik niet veel nieuws meer te vertellen viel. ‘Von diesem Irrtum hat micht erst 1957 der holländische Theologe Arnold van Ruler befreit. Durch ihn lernte ich die Theologie des Apostolats, das brachliegende Feld der Eschatologie und den Mut zur Phantasie in der Dogmatiek kennen’, aldus J. MoltmannGa naar eind(6). Van Rulers Theologie van het Apostolaat was verschenen in 1954. Via Moltmann, - een van de allergrootste theologen van de tijd na Barth, Tillich en Bultmann -, hebben Van Rulers ideeën over eschatologie en apostolaat een nauwelijks te overschatten weerklank gehad op wereldschaal. De invloed is merkbaar in Moltmanns magistrale trilogie Theologie der Hoffnung (1964), Der Gekreuzigte Gott (1972), Kirche in der Kraft des Geistes (1975). Ook al zal hij er zich van distanciëren, toch komt Moltmann herhaaldelijk terug op Van Rulers grondvisie: het doel van Christus' zending is het herstel van de oorspronkelijke orde; de eschatologie vervoegt tenslotte de scheppingsleer. ‘Van Ruler radikalisiert Calvin’Ga naar eind(7). Maar Van als ‘messiaans intermezzo’ (Moltmann goeddeels onderschreven: de kerk is wezenlijk zendingsgemeenschap; apostolaat is haar historische verschijningsvorm. In deze kerk is er ook plaats voor eredienst als ‘messiaans intermezzo’ (Moltmann ontleent deze term aan Van Ruler). In zijn gastcollege voor Moltmanns studenten (Bonn 1966) De Kerk is ook doel in zichzelf (de titel is goed gekozen) heeft Van Ruler gepleit voor een ‘lofprijzende liturgie’: kerkdienst is meer dan alleen predikingGa naar eind(8). Van Ruler was sterk oecumenisch geboeid, vooral ten aanzien van Rome, zoals blijkt uit zijn Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome (1965). Maar ook het leven van de eigen Nederlands Hervormde Kerk kreeg zijn volle aandacht; groot was zijn invloed op de nieuwe kerkorde van 1951. En naast zijn wetenschappelijke publikaties zoals zijn Theologisch Werk, was er de vulgarisatie. Hij hield veel morgenwijdingen voor de AVRO (zelfs nog op de dag van zijn overlijden, 15 december 1970). Vele ervan zijn gepubliceerd, o.a. Het Onze Vader (1953), Dwaasheden in het leven (2 dln., 1966).
Was hij conservatief? Is zijn reactie tegen het opkomende horizontalisme, tegen D. Sölle en tegen het ‘misbruik’ van Bonhoeffer hiervan geen bewijs?Ga naar eind(9). Allereerst is er het feit dat hij de confrontatie met de secularisatie niet schuwde. Strookte die niet met de eigen weg die | |
[pagina 62]
| |
Prof. Dr. G.C. Berkhouwer
(Foto Uitgeverij Kok, Kampen). hij sinds lang bewandelde, die hem verwijderde van Barth, de weg die hem de juiste verhouding geschiedenis-voltooiing deed ontdekken? ‘Want hoezeer het koninkrijk Gods eschatologisch van aard is, het is niet minder soteriologisch en dààrop gericht, dat de mens, in zijn historische existentie, gerèd wordt’Ga naar eind(10). ‘Hij maakt zelfs bezwaar tegen de titel van Berkhofs boek: Christus de zin der geschiedenis, en stelde daartegenover de mèns als zin der geschiedenis’Ga naar eind(11). Van Rulers voorkeur ging wel naar meer traditionele formuleringen, maar belangrijker dan de belijdenistaal achtte hij de apostolische bewogenheid van de kerk die de verwachting van het rijk Gods in deze wereld aanwakkert. Zeer geïnteresseerd in de nieuwe wegen van kerk en theologie was de produktieve auteur Arie F.N. Lekkerkerker (1913-1972), opvolger van Haitjema te Groningen en kroniekschrijver in Kerk en Theologie. Van strekking Barthiaan en behoudsgezind. In 1965 publiceerde hij een interessante schets van de eigentijdse theologische situatie onder de titel Nieuwe Theologie. De leider van de gereformeerde theologie is Gerrit Cornelis Berkouwer (1903). Hij promoveerde met het proefschrift Geloof en openbaring in de nieuwere Duitsche Theologie (1932). Door de vele vertalingen is hij internationaal bekend (Engels, Duits, Spaans, zelfs Koreaans). Tot 1973 doceerde hij aan de V.U. Amsterdam. ‘De teologische ontwikkeling in de Gereformeerde kerken loopt van Kuyper via Bavinck naar Berkouwer’ (W.H. van de Pol). De Engelse vertaling van Berkouwers Dogmatische Studiën (18 dln) had een overweldigend succes. De auteur werd geroemd als ‘one of the genuinely significant leaders of the Christian thought in our days’ (E.T. Ramsdell). Zijn Triomf der genade in de theologie van Karl Barth (1954) kreeg in Duitse kringen een goede pers. Berkouwer is sterk geboeid door Rome. Hij was observator op Vaticanum II en publiceerde Vatikaans concilie en nieuwe theologie (1964). Bij zijn emeritaat werden zijn laatste colleges gepubliceerd onder de titel Een halve eeuw theologie. Motieven en stromingen van 1920 tot heden.
Volgens velen is Hendrik Berkhof (1914) de meest gezaghebbende hervormde theoloog van het ogenblik. Van 1950 tot 1960 was hij (de eerste) rector van het theologisch seminarium van de Nederlands Hervormde Kerk te Driebergen. Sindsdien doceert hij dogmatiek en bijbelse theologie te Leiden. In 1954 werd hij lid van het centraal comité van de Wereldraad van Kerken. Tot zijn voornaamste werken worden gerekend Christus en de zin der geschiedenis (1958), De mens onderweg (1960), Gegronde verwachting (1967), Christelijk geloof. Een inleiding tot de geloofsleer (1973). Dit laatste werk, lijvig, rijk gedocumenteerd, sterk gestructureerd, met de allures van een summa (hoewel niet zo bedoeld), heeft heel wat deining veroorzaakt. Getuige hiervan Weerwoord. Reacties op dr. H. Berkhof's | |
[pagina 63]
| |
Prof. Dr. Berkhof
(Foto Uitgeverij Kok, Kampen). Christelijk Geloof (1974), aangeboden als feestgave bij de zestigste verjaardag van BerkhofGa naar eind(12). Hoewel op menig punt nog Barthiaans beïnvloed, toch is hij mettertijd merkbaar geëvolueerd. ‘Het is karakteristiek voor Berkhof's geloofsleer, dat hij overal de mens, in zijn verantwoordelijkheid en vrijheid, in zijn ontwikkeling en geschiedenis, volledig serieus wil nemen, en hiermee opent hij herhaaldelijk verrassend nieuwe perspektieven’Ga naar eind(13). Berkhofs werken worden vaak heruitgegeven en vertaald; dikwijls wordt hij geciteerd door theologen als H. Küng, J. Moltmann, W. Kreck, E. Schillebeeckx, R. Shaull e.a., Grote bekendheid heeft ook Harminus Martinus Kuitert (1924), sinds 1967 hoogleraar ethiek en inleiding in de dogmatiek aan de V.U. Amsterdam. Vooral op het gebied van de fundamentele theologie maakt hij zich verdienstelijk (bezinning op de fundamentele thema's als openbaring, geloof, taal, methode, enz.). Naast zijn proefschrift De mensvormigheid Gods (1962) publiceerde hij: De spelers en het spel (1964); De realiteit van het geloof (1966) - over de anti-metafysische tendens
Prof. Dr. H.M. Kuitert
(Foto Uitgeverij Kok, Kampen). in de huidige theologische ontwikkeling, waarin Kuitert zich afzet tegen de existentialistische theologie; Om en om (1972) - een bundel theologie en geloofsbezinning; Zonder geloof vaart niemand wel (1974) - een plaatsbepaling van christendom en kerk; Wat heet geloven? (1977) - over de structuur en de herkomst van de christelijke geloofsuitspraken. In dit laatste boek over de is-zinnen van het Credo toont Kuitert zich anti-Barthiaan. Toch acht hij de kerkelijke geloofsformule waardevol als een samentreffen van persoonlijke ervaring en van traditie. Kuitert ‘wil verhelderen, de ingewikkelde theologische discussie terugkoppelen naar de vanzelfsprekendheden die ieder kan meemaken, om zo de mensen te laten komen tot hun eigen beslissing aangaande wel of niet geloven’Ga naar eind(14). Door zijn openheid voor de nieuwe situatie, door zijn herwaardering én van religie én van natuurlijke theologie, door zijn respect voor al het humane, neemt deze van huize gereformeerde wel een heel eigen positie in. Samen met E. Schillebeeckx schreef hij Jezus van Nazareth en het heil van de | |
[pagina 64]
| |
wereld. En met A. Fiolet publiceerde hij Uit tweeën één (1966) - een tussentijdse balans van het gesprek Rome-Reformatie. Zijn oecumenische gerichtheid wordt algemeen, ook door Roomsen op prijs gesteld. De vele herdrukken en vertalingen van zijn geschriften leveren het bewijs van zijn succes. Hij luistert naar de reële vragen van zijn tijd en durft de oude categoriën te doorbreken. Deze eerlijkheid en dynamische denkkracht wordt door velen in dank aanvaard. Door anderen echter kritisch benaderd. | |
2. Godsdienstwetenschapsmensen en missiologen.De eigen inbreng van de ‘dogmatici’ heeft vooral plaats (hoewel lang niet uitsluitend) op het gebied van de apostolaatstheologie (o.a. A.A. van Ruler). Heeft dit iets te maken met het feit dat bijna al deze theologen jarenlang werkzaam waren als gemeentepredikant voordat ze gingen doceren aan universitaire faculteiten? Hoe dan ook, voor de missiologen is het verband tussen de apostolische bedrijvigheid en de theologische reflectie onloochenbaar. De ‘Sitz im Leben’ van de zendingswetenschap is de zending. En op het gebied van de godsdienstwetenschap en missiologie is de internationale weerklank van het Nederlandse calvinisme m.i. sterker dan op dat van de dogmatiek.
Allereerst komt de naam van Gerardus van der Leeuw (1890-1950), alhoewel hij strikt genomen niet behoort tot de periode 1950-'80. Hij heeft baanbrekend werk verricht. Samen met Rudolf Otto is hij de grondlegger van de fenomenologische methode in de godsdienstwetenschap (hij benadert de religies niet allereerst vanuit hun historische achtergronden, maar zoals ze zich nu vertonen). In 1916 promoveerde G. van der Leeuw met Godsvoorstellingen in de oud-egyptische pyramideteksten. In 1918 werd hij hoogleraar te Groningen (godsdienstgeschiedenis, egyptische taal en letterkunde). In 1933 verscheen zijn hoofdwerk Phänomenologie der Religion, nadien vertaald in het Nederlands, Engels, Frans, Italiaans, enz. Een standaardwerk. Ook op liturgisch gebied heeft Van der Leeuw zich zeer verdienstelijk gemaakt. Hij publiceerde Liturgiek (1940) en Sacramenttheologie (1949) en was voorzitter van de commissie eredienst in de ‘Faith and Order’-conferentie te Lund (1952). De verhouding kunst-religie boeide deze theoloogdichter-musicus ten zeerste. Hij publiceerde zelfs een beknopte geschiedenis van het kerklied en een werk over Bachs Matthaeuspassion. Groot was zijn invloed op de liturgische beweging in de Nederlands Hervormde Kerk. Na de bevrijding werd hij minister van opvoeding, kunsten en wetenschappen in het kabinet Schermerhorn (1945-1946).
Dat Van der Leeuws godsdienstfenomenologie vandaag de dag achterhaald is, pleit niet tegen hem. Ook hij was tijdgebonden. Zijn methode en opvattingen zijn sinds geruime tijd goeddeels verouderd. Maar in zijn tijd was hij een algemeen erkende autoriteit. Verschillende dissertaties en monografiën zijn aan zijn persoon en werk gewijd (bijv. F. Sierksma, Prof. Dr. G. van der Leeuw, Dienaar van God en hoogleraar te Groningen, 1951).
Een grote naam in binnen- en buitenland is Hendrik Kraemer (1888-1965). Hij had talen gestudeerd te Leiden van 1911 tot 1921 (met een dissertatie over de Mohamedaanse mystiek op Java). Hij was achtereenvolgens: zendeling in Indonesië (1922-1935), professor te Leiden (1937-1948, met een onderbreking door een twee-jarige gevangenschap onder de oorlog), directeur van het oecumenisch instituut Bossey te Genève (Wereldraad van Kerken) (1948-1955). Nadien doceerde hij nog gedurende enkele jaren aan het Union Theological Seminary te New-York. | |
[pagina 65]
| |
Prof. Dr. Kraemer
(Foto Uitgeverij Callenbach, Nijkerk). Hij overleed te Driebergen op 11 november 1965. Met zijn opvatting van ‘bijbels realisme’ doet Kraemer sterk denken aan K. Barth: tussen rede en geloof, geschiedenis en openbaring, natuur en genade gaapt een afgrond. Tussen de openbaring Gods in Christus, die volkomen sui generis is, en alle andere religies die cultuurprodukten zijn is geen vergelijking mogelijk. Wil men Christus toch de vervulling van de andere religies noemen, dan hooguit een ‘widersprechende oder umstürzende Erfüllung’. Dergelijke ideeën, ontwikkeld in zijn hoofdwerk The Christian Message in a Non-Christian World (1938), zijn Religion and the Christian Faith (1956) en Why Christianity of All Religions? (1960) zijn vandaag de dag slechts moeilijk te aanvaarden. Maar zijn absoluut christocentrisme maakt hem niet afkerig van de niet-christelijke wereld. Christus is wel de ‘caller in question of all religion and philosophy’, maar deze norm heeft zowel positieve als negatieve gevolgen voor de andere religies. Als christen interesseerde Kraemer zich voor andere religies. Hij was trouwens een eminent kenner van de Indonesische cultuur (Soekarno citeerde hem als een ‘advokaat van de emancipatie’ tijdens zijn proces in 1930). Ook als theoloog van kerk en apostolaat heeft Kraemer groot gezag gehad. ‘Als zendingstheoloog betoogde hij reeds voor de Tweede Wereldoorlog, dat de kerk een apostolisch lichaam is. Zij bestaat vanwege de nood van de wereld. De God en Vader van Jezus Kristus is niet een aristotelische God verloren in de zelfbeschouwing, maar een handelende God. Wanneer deze een nooit rustende God is, kan het apostolisch karakter van de kerk ook niet bestaan in een rusten op het fundament van de apostelen, maar is zij kerk-in-beweging. Richtingenstrijd in de kerk en een verouderde kerkorde zijn hindernissen, die uit de weg geruimd moeten worden’Ga naar eind(15). Kerkvernieuwing zag Kraemer niet zozeer als een reorganisatie aan de top maar veeleer als een herbezieling van de basis: dus een zaak van leken (hijzelf was leek). De invloed van Kraemer, op vele domeinen, is ongemeen groot geweest. Terecht getuigt A. van den Heuvel: ‘Die Theologie H. Kraemers ist sein Leben. Als ein Laie unter den Führern der Weltkirche, ein Sprachgelehrter unter den Theologen, ein Encyklopädist unter den Experten entzieht er sich immer den Bezeichnungen, die man ihm geben möchte’Ga naar eind(16). Terloops noem ik een paar belangrijke namen: Claus Jouco Bleeker (1898-) die godsdienstgeschiedenis doceerde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, veel publiceerde over godsdienstfenomenologie en egyptiologie en in samenwerking met G. Widengren het verzamelwerk uitgaf Historia Religionum. Handbook for History of Religions; Klaas A.H. Hidding (1902-) die oosterse literatuur studeerde en na een jarenlang verblijf in Indonesië in 1948 hoogleraar in de godsdienstgeschiedenis en -fenomenologie werd te Leiden (na H. Kraemer, zelf | |
[pagina 66]
| |
Prof. Dr. J. Verkuyl
(Foto Uitgeverij Kok, Kampen). opvolger van de Noor W.B. Kristensen 1867-1953). Hidding publiceerde o.m. Godsdienst en gebruiken der Soendanezen, Ethiek en Mystiek in Schweitzers geest, Mens en Godsdienst, De evolutie van het godsdienstig bewustzijn. Uitvoeriger wil ik handelen over Verkuyl, Hoekendijk en Van Leeuwen.
Johannes Verkuyl (1908) was eerst predikant te Laren, daarna predikant en hoogleraar te Djakarta (1939-1963), algemeen secretaris van de Nederlandse Zendingsraad en hoogleraar in de missiologie en evangelistiek aan de V.U. Amsterdam (1965-1978). Deze ‘dwangarbeider van het schrijven’ (J.M. van der Linde) heeft op zijn naam een dertigtal Nederlandse werken en een vijfendertigtal Indonesische. Vijftien van zijn werken werden vertaald in het Engels, drie in het Duits. Ik citeer slechts zijn Inleiding in de nieuwere zendingswetenschap (1975) en zijn Inleiding in de evangelistiek (1978). Zijn hoofdwerken: twee degelijke handboeken. Naast zijn vele gewaardeerde publikaties mogen zijn oecumenische contacten en zijn inzet voor actieve ontwikkelingssamenwerking en tegen de apartheid vermeld worden. In Zending op weg naar de toekomst, de feestbundel aangeboden bij zijn emeritaat (1978), schrijft J.M. van der Linde: ‘In Nederland is Verkuyl een fenomeen geworden. Zijn stellige en blijmoedige bijbels-orthodoxe positie-keuze verbindt hij met een profetisch-ongeduldige, sociaal-politieke progressiviteit’ (p. 14). En P.D. Latuihamallo getuigt: ‘De Indonesische kerken zijn Verkuyl veel dank verschuldigd voor de wijze waarop hij het kritisch teologisch denken heeft gestimuleerd’ (ibid. p. 22). Het was nooit zijn bedoeling een systematische afgewerkte teologie voor Indonesië te ontwerpen. Dat is niet de taak van westerse theologen. Theologisch staat Verkuyl onder invloed van J.H. Bavinck (zijn promotor), O. Noordmans, K. Barth, H. Kraemer, G. van der Leeuw en A.A. van Ruler.
Als er in de laatste twintig jaren een Nederlandse protestantse theoloog met wereldwijde invloed is geweest, dan is het, naar mijn gevoel, Johannes Christiaan Hoekendijk (1912-1975). ‘Hij kwam in alle zes werelddelen, en wat hij in twee ervan schreef, vond in alle zes lezers’ (J.M. van der Linde). Op Java geboren en getogen als missionariszoon, kreeg hij zijn opleiding in de zendingsschool van Oegstgeest en aan de R.U. Utrecht. Tijdens de oorlog stond hij in het verzet en was studentenpastor en secretaris van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging, ‘radiatiecentrum van evangeliserende invloed, kweekplaats van oecumenische verbondenheid, dynamo van zendingsaktiviteit in Azië’ (J. Verkuyl). In 1944 verbleef hij in Indonesië, in 1946 werd hij rector van het Bossey-instituut te Genève, vanaf 1947 secretaris van de Nederlandse Zendingsraad, van 1949 tot 1952 secretaris voor evangelisatie van de Wereldraad van Kerken. Ondertussen was hij in 1948 gepromoveerd met zijn studie Kerk en volk in de Duitse zendingswetenschap; | |
[pagina 67]
| |
zijn promotor was A.A. van Ruler. Een Duitse vertaling verscheen nadien. Van 1953 tot 1965 doceerde Hoekendijk te Utrecht, eerst praktische theologie, daarna kerkgeschiedenis. Vanaf 1965 tot aan zijn dood was hij professor aan het Union Theological Seminary te New York. Hoekendijk heeft veel gereisd, veel gesproken (150 artikelen en enkele boeken), veel contacten gehad, veel ‘gedaan’. Veel van zijn oeuvre is vertaald (Duits, Engels, enz.); een deel ervan verscheen oorspronkelijk in het Engels (zijn Amerikaanse periode). Over hem verschenen monografiën en dissertatiesGa naar eind(17).
Hij was de mede-oprichter van het ‘Interuniversitair Instituut voor Missiologie en Oecumenica’ en van de ‘Oecumenische Leergang’ (voorloper van de Sjaloombeweging). Maar zijn naam blijft vooral verbonden aan de apostolaatstheologie (zoals ook de naam van zijn promotor A.A. van Ruler). Theologie en kerk zijn er voor het apostolaat, niet omgekeerd. ‘Wanneer de kerk er op uit is haar eigen bestaan te handhaven in een getto, verdient zij te verdwijnen... de gehele dogmatiek zou moeten herschreven worden als leer van het apostolaat’Ga naar eind(18). Bonhoeffers visie ‘kerk-voor-anderen’, in de lijn van Jezus' pro-existentie, heeft diepe indruk gemaakt op Hoekendijk. Kerk is zending. Geen verovering, geen propaganda, maar dienst. De hele theologie moet geïnfecteerd worden met zendingsspiritualiteit. Omdat de kerk middel is en geen doel, omdat zij excentrisch en oecumenisch gezien moet worden, moet de kerkleer inductief en contextueel zijn. Vandaar het pleidooi voor kleine groepen en ad-hoc-structuren. Op sjaloom en gerechtigheid Gods komt het aan. Deze zijn het doel van de verkondiging (kerygma; woorden), de dienst (diakonia; daden) en de gemeenschap (koinonia; voorbeeld). Deze drieslag is beroemd geworden. Theologie gebeurt in het waagstuk van het diaconale leven (het zwaartepunt in de drieslag valt op de diakonia) ‘In onze tijd verricht de zending alleen dan haar dienst, wanneer zij de mensen infecteert met hoop’. Deze visies vindt men in zijn proefschrift en in zijn latere publikaties: Kerk binnenste buiten (1964), Getemperd ongeduld (inauguratie, Utrecht 1953), Wereld als horizon (afscheid, Utrecht 1965), Horizons of Hope (1970), e.a. De na-oorlogse apostolaatstheologie in Nederland (Kraemer, Bavinck, Van Ruler, e.a.) is niet los te denken van de vernieuwingsbeweging en de discussies hierover binnen de Nederlandse Hervormde Kerk omstreeks 1950. Hoekendijk heeft deze apostolaatstheologie bevrijd uit haar historische begrenzing. Hij werkte ‘vanuit een specifiek eigen invalshoek’, aldus L.A. Hoedemaker. Zelf noemt Hoekendijk zijn verwantschap met de piëtistische zendingsspiritualiteit van L. von Zinzendorf, J. Wesley en J. Edwards (uit de 18e eeuw). L.A. Hoedemaker ontdekt in Hoekendijks specifieke zienswijze vooral deze drie elementen: 1. opening naar de sociologie (verzet tegen begrip volkskerk); 2. apostolaatstheologie is theologie van de wereld (‘God invites us to share world with him’); 3. kerk is functie van het apostolaat (‘to sit where people sit and let God happen’)Ga naar eind(19). Vandaar: ‘Hoekendijk ist ein Theologe des Missionsfeldes’ (L.A. Hoedemaker), ‘ein ökumenischer Souffleur’ (W.J. Hollenweger).
Talrijk zijn de symptomen van zijn wereldwijde invloed. ‘Mijn huidige denken over de kerk steunt voor een belangrijk deel op de uitzonderlijke frisse ideeën van J.C. Hoekendijk’, schreef H. Cox in zijn The Secular City (1965) en zijn hoofdstuk over de kerk als Gods avant-garde is gebouwd op de bekende trits ‘kerygma, diakonia, koinonia’ (ook door J. Moltmann in dank overgenomen). J.M. van der Linde overdrijft geenszins in zijn ‘In Me- | |
[pagina 68]
| |
moriam’. ‘Er is reden hem een kerkvisitator en kerkleraar te noemen in een trant, snit en kracht zoals nog weinigen in het veld van wereld en zending optraden: God in Kristus voor de wereld, en de kerk Gods instrument. Dat betuigende diende hij 35 jaar binnen een wereldwijde horizon van hoop’Ga naar eind(20). Zeer bekend in het buitenland is ook Arend Theodoor van Leeuwen (1918) sinds 1971 lector in de theologie van het maatschappelijk handelen aan de K.U. Nijmegen. Hij studeerde te Leiden theologie en oosterse talen en doctoreerde bij H. Kraemer (diss. Ghazâli als apologeet van de Islam, 1947). Hij was daarna predikant voor Indonesische studenten in Nederland, en van 1950 tot 1955 verbleef hij op Java (docent te Malang). In 1960 werd hij directeur van het hervormde centrum ‘Kerk en Wereld’ te Driebergen en docent aan de zendingshogeschool te Oegstgeest. Zijn hoofdwerk Het christendom in de wereldgeschiedenis (1966) verscheen oorspronkelijk in het Engels: Christianity in World History, 1964, en kende vele herdrukken. R. Shaull noemde dit boek ‘de meest belangrijke bijdrage tot nog toe geboden t.a.v. het meest urgente vraagstuk van onze tijd: de dialoog tussen ons bijbels en theologisch erfgoed en de huidige situatie van de mensheid’. En in zijn voorwoord op deze prachtige studie schrijft H. Kraemer: ‘Vele passages mogen de indruk wekken dat zij door een cultureel antropoloog met briljante gaven geschreven zijn; in werkelijkheid is het boek echter geboren uit een hartstochtelijke toewijding aan de missionaire opdracht van de kerk’. De twee sleutelwoorden zijn: ontokratie en theokratie. Alle grote culturen waren ontokratisch (ervaren van een kosmische totaliteit: zijnsmacht). In de bijbel wordt deze visie vervangen door een theokratische: God is de Heer, de Almacht die alle natuurkrachten onttovert en alle afgoden onttroont. Van Leeuwens aanzet voor een gezonde secularisatie heeft veel weerklank gevonden (o.a. bij R. Shaull, L. Newbigin). Verder schreef hij o.m. Hendrik Kraemer, dienaar der wereldkerk (1959), Development through Revolution (1970), Kritiek van hemel en aarde, 2 dln. (1972) en bijdragen over communisme en over economische theologie. Omwille van de verwantschap met de missiologie past het enkele namen te noemen op het terrein van het oecumenisme, ook al valt dit eigenlijk buiten onze opzet. Het blijft evenwel bij eenvoudige vermeldingen. Allereerst: Willem A. Visser 't Hooft (1900). De Wereldraad van Kerken is goeddeels zijn levenswerk. Wie zijn Memoirs (Engels, 1973) leest, ontdekt dat zijn levensbaan een goed stuk is van de lange weg naar de eenheid. Hij is vooral ‘un théologien en actes’ zoals ik hem noemde in mijn bijdrage Portrait de W.A. Visser 't Hooft in Septentrion, 8 (1979), nr. 2, pp. 43-49. Vervolgens drie namen: Alexander Joh. Bronkhorst (1914), die eerst doceerde aan de protestantse theologische faculteit te Brussel van 1954 tot 1966 en sindsdien hoogleraar is te Utrecht en zeer veel heeft gepubliceerd over oecumenisme; - Albert H. van den Heuvel (1932) die een zeer actieve rol heeft gespeeld in de Wereldraad van Kerken; - L.A. Hoedemaker (1935), eveneens actief in de Wereldraad, hoogleraar in missiologie en oecumenica te Groningen. Tenslotte wil ik deze lange lijst van Nederlandse theologen met wereldfaam afsluiten met Jan Sperna Weiland (1925), vooral omwille van het succes van zijn Oriëntatie. Nieuwe wegen in de theologie (1966). Een bestseller die vele herdrukken en wel zeven vertalingen haalde (met een vervolg ‘Voortgezette Oriëntatie’, 1971). Verder vertaalde hij Kierkegaard uit het Deens, schreef werken over | |
[pagina 69]
| |
M. Buber en D. Bonhoeffer en Philosophy of Existence and Christianity (1951). Nogmaals de lijst blijft onvolledig. De bekende Leidse professor in de vergelijkende godsdienstwetenschap F. Sierksma (overleden in 1977), Dr. O. Noordmans (1871-1956) e.a. zijn niet opgenomen. De keuze was vooral ingegeven door de zichtbare (en gevonden) sporen van buitenlandse invloed. Ook de vulgarisatie, hoe belangrijk ook, bleef buiten het vizier. Daarom zijn belangrijke publicisten als J.J. Buskes (1899-1980) en O. Jager (1928) niet vermeld, ondanks hun invloed en populariteit. | |
Enkele voorlopige conclusies.In de afgelopen decennia hebben sommige Nederlandse theologen van protestantse huize een bepaalde invloed gehad op de theologische evolutie buiten de grenzen. In welke mate valt echter moeilijk te zeggen. Rekening houdend met de beperktheid van het Nederlandse taalgebied kan men stellen dat de invloed niet zo gering is. Vooral met betrekking tot de theologie van kerk en apostolaat (de andere deelvakken als leer over Drieëenheid, Christus, schepping, eschatologie komen wel voldoende aan bod, maar de specifieke inbreng is niet zo groot). De invloed van de missiologen en godsdienstwetenschappers is blijkbaar groter dan die van de dogmatici. Neem bijv. de Nederlandse aanwezigheid in de Wereldraad van Kerken: behalve Berkhof, zijn het meestal missiologen en oecumenici: Visser 't Hooft, Kraemer, Hoekendijk, Van den Heuvel, Hoedemaker. In Tendenzen der Theologie im 20. Jahrhundert van H.J. Schultz komen drie Nederlanders voor (naast de r.k. prof. Schillebeeckx): Kraemer, Visser 't Hooft, Hoekendijk: geen enkele dogmaticus. De dogmatici zijn minder vertaald, worden in andere literaturen minder geciteerd. Is het omdat hun aandacht te veel is gegaan naar belijdeniskwesties en naar de discussie rond Barth? - Miskotte, Van Niftrik, Lekkerkerker: pro Barth, en vrij conservatief; Van Ruler, Kuitert: contra Barth. Met de polemieken rond de nieuwe kerkorde van 1951 over de voorrang van apostolaat of belijdenis, kreeg de kerk als zendingsgemeenschap meer reliëf. Van Rulers waardevolle apostolaatstheologie, in deze context ontstaan, heeft weerklank gekregen in Duitsland. Geradicaliseerd en geuniversaliseerd door Hoekendijk tot zendingstheologie, heeft zij internationaal echo gevonden. Hoe is de Nederlandse invloed geografisch gesitueerd? Voor de dogmatiek is er vooral doorstroming naar het Duitse taalgebied (al zijn Berkhof en Berkouwer ook bekenden voor de Engelstalige theologen). Voor de missiologie is het impact groter in Indonesië en de Angelsaksische wereld. De existentiële betrokkenheid en het hoge aanzien van de Nederlandse zendingswetenschap is enigszins verklaarbaar door het feit dat vele missiologen geruime tijd vertoefden in Indonesië (Kraemer, Hidding, Verkuyl, Hoekendijk, Van Leeuwen). In de Franstalige theologie heb ik relatief weinig sporen van de Nederlandse reformatorische theologie ontdekt (met uitzondering van Kraemer, Van der Leeuw en Hoekendijk). In Zuid-Afrika is de Nederlandse weerklank begrijpelijkerwijze meer hoorbaar. Maar wat Vlaanderen betreft is de invloed nogal gering, al is er de jongste tijd wel een groeiende belangstelling voor Berkhof, Kuitert en Hoekendijk. Jammer genoeg was de theologie in Vlaanderen tot ongeveer 1960 te uitsluitend op Frankrijk gericht (de meer conservatieve strekkingen waren nog sterk ‘romeins’). Alleen de namen van Barth en Bultmann, naast deze van Guardini, Rahner en enkele andere katholieke Duitsers waren bekend. Sinds een vijftiental jaren is de horizon aanzienlijk verruimd en is de in- | |
[pagina 70]
| |
vloed groeiend van Bonhoeffer, Moltmann, Pannenberg, Ebeling, om de Duits-Amerikaan Tillich niet te vergeten. Ook de Angelsaksische invloed is toegenomen (het Robinson-fenomeen, de Taalanalyse, de Process). Men kan het alleen maar betreuren dat er in het verleden zo weinig contact geweest is tussen de katholieke theologie in Vlaanderen en de protestantse van boven de Moerdijk. Beide hadden er nochtans baat bij gevonden, vooral wanneer men bedenkt dat theologie wezenlijk een ‘taal-gebeuren’ is. |
|