Een ander hoogtepunt uit het Antwerpse festivalpakket was het concert dat de Londense groep ‘Pro Cantione Antiqua’ in de Rubenszaal van het Paleis voor Schone Kunsten verzorgde. Een subliem zangfestijn. Deze zeven mannenstemmen (2 contratenoren, 2 tenoren en 3 bassen) o.l.v. Mark Brown zijn stuk voor stuk kwaliteitssolisten die op een ongeëvenaarde wijze hun stemmen op elkaar hebben afgestemd, en ze tot een ongelooflijke homogeniteit laten samensmelten. Zingen ze unisono dan hoort men slechts één klank, zuiver en veredeld; zingen ze meerstemmig dan is het of een briljant begint te schitteren! En denk nu niet dat ongeveer twee uur zang van dit ensemble op de duur monotoon gaat klinken. Steeds opnieuw weet de groep te verrassen door wisselende bezetting, door verrassende interpretatie, door dynamische voordracht. Let wel, er is hier geen sprake van uiterlijk effect of verwerpelijke bombast. Alle nuances groeien vanuit de muziek zelf; en elke frase, ja elke noot krijgt de juiste geladen spanning mee. Kortom een prachtvoorbeeld van zangtechniek en vocale samenklank: een ideaal waar wij met onze ensembles mijlen ver achter staan. Het programma van die avond was niet minder revelerend: Engelse en Nederlandse polyfonie van de dertiende tot de zestiende eeuw. Daaronder een groot aantal werken die wij hier voor het eerst hoorden: o.a. het Lament on the death of Josquin Desprez van Hieronymus Vinders. Naast zuiver polyfone werken van O. di Lasso, P. de la Rue, J. Obrecht, J. Desprez waren er ook luchtige tot humoristische bladzijden van Henry VIII, W. Cornyshe en anonieme Engelse componisten. Het was zonder meer superieur hoe ‘Pro Cantione Antiqua’ in elk van die nummers de polyfone structuur doorzichtig hield en terzelfdertijd de sfeer en de gevoelsinhoud adequaat verklankte. Het London Symphony Orchestra
zorgde voor een concertavond die we ons, ter wille van de kwaliteit en een spijtig incident,
lang zullen blijven herinneren. Van het eerste werk op het programma, de Sinfonia Concertante in Bes van Joseph Haydn hebben we weinig of niets kunnen meedragen. Twintig minuten lang werd de Elizabethzaal gestoord door telaatkomers, vooral genodigden. Het is onbegrijpelijk hoe de zaaldirectie dergelijke onbeleefdheid tegenover uitvoerders en publiek heeft geduld. Bij andere concerten blijven de deuren tijdens de uitvoering potdicht. Waarom dan nu een uitzondering gemaakt voor die ‘hoge omes’? Na de pauze dirigeerde Claudio Abbado de Vijfde symfonie van Gustav Mahler. Een meesterlijke interpretatie! Niet omdat de dirigent die ingewikkelde partituur gedurende een heel uur van buiten dirigeerde, al is dat op zichzelf reeds een hele prestatie. Wij hadden, eerlijk gezegd, niet verwacht dat deze Italiaanse musicus de muziek van G. Mahler zo intens, zo juist en zo diep had kunnen aanvoelen. Abbado laat geen noten spelen maar roept een hele wereld op, legt de ziel van het werk én van de toondichter bloot. Op een onvergetelijke wijze heeft hij de verscheurde wereld in en rond G. Mahler gesuggereerd, en het voortdurend balanceren tussen klacht, weemoed en opstandigheid met tussenin nog flitsen van spot en sarcasme bijna ideaal weergegeven. Geen enkel detail van zuiver muzikale of dynamische aard gaat verloren, en toch weet hij in deze schijnbaar hybridische inhoud één boeiende en ononderbroken lijn te spannen. Dat alles veronderstelt een enorme orkestdiscipline bij de Londense musici; iets wat we bij onze orkesten tevergeefs zoeken.
Liep de Kon. Elizabethzaal stampvol voor het Londens Symfonieorkest, enkele dagen later bleef zij halfleeg voor het BBC-Symfonieorkest. De reden van die geringe belangstelling? Op het programma stond geen enkel populair werk, alleen I. Strawinsky en S. Prokofieff. Onvoorstelbaar hoe het traditionele Antwerpse concertpubliek op een affiche reageert. Voor ons was het programma van die avond des te boeiender, omdat op zijn minst twee minder bekende bladzijden werden uitgevoerd. Het Scherzo Fantastique (opus 3) van I. Strawinsky is een compositie uit 1908, waarin de componist de orkestrale kleurenweelde die hij bij Rimsky-Korsakow leerde ontdekken op een persoonlijke wijze verwerkt. Het tweede pianoconcerto van S. Prokofieff wordt minder gespeeld dan het derde. Toch is dat opus 16 heel en al Prokofieff zowel naar thematiek en ritme als naar sfeer en orkestbehandeling. Vooral het vitalistisch scherzo en het ietwat komische tot burleske intermezzo dragen het stempel van de componist. Na de pauze verklankte het orkest Le Sacre du Printemps. Victoria Postnikova zorgde voor een uitstekende vertolking van het pianoconcerto, waarbij niet alleen de virtuositeit doch evenzeer de bezieling van haar voordracht de toehoorder in de ban hield. Magistraal was de interpretatie van de dirigent Gennadi Rosjdestvenski. In het Scherzo Fantastique haalde hij alle mogelijke tinten en nuances uit de partituur; Le Sacre du Printemps boetseerde hij tot een aangrijpend fresco waarin geen detail ontsnapte. Kort gezegd een concertavond van de allerbeste kwaliteit.
De voornoemde concerten vormden slechts een keuze uit het gehele festivalaanbod. De overige manifestaties waren even interessant en stonden op een gelijkaardig hoog niveau: London Early Music Group, Consortium Antiquum, La petite Bande, Thesaurus Musicus, Antwerps Bachkoor, Deutsche Bachsolisten en verder de solisten J. van Immerseel, Sylvia Traey, Anner Bijlsma.
Hugo Heughebaert.