‘Phaedra’ van Hugo Claus.
Na zijn bewerkingen van Thyestes (1966) en Oedipus (1971) heeft Hugo Claus andermaal naar Seneca gegrepen. Ten behoeve van Europalia 80 leverde hij een hedendaagse versie van Phaedra af, die haar creatie beleefde in een regie van Ton Lutz. Het ligt voor de hand dat Claus zich eerder aangetrokken voelt tot Seneca dan tot de klassieke Griekse tragedies. Seneca schonk meer aandacht aan de uiterlijke actie en schuwde de gruwel en de directe, sterke emoties niet. Hij had nauwelijks oog voor details van karakterisering, maar beeldde op haast barokke wijze de menselijke passies en impulsen uit.
Ook in Claus' Phaedra vindt men geen psychologsiche karakterstudies, maar een poëtische evocatie van elementaire emoties en van de menselijke tragiek die daaruit vaak voortvloeit. In deze zeer vrije bewerking hoort men een hedendaagse, direct aansprekende en toch geladen, natrillende taal. De beeldspraak verklankt de dominerende thema's van de sexuele drift en de daaraan gekoppelde schuld, die door Phaedra belichaamd worden. Terwijl haar echtgenoot Theseus in de onderwereld vertoeft, vat de koningin immers een verscheurende hartstocht op voor haar stiefzoon Hippolytus. Deze is echter onvermurwbaar en wenst alleen een leven van jacht temidden van de natuur te leiden. Wanneer Theseus terugkeert beschuldigt Phaedra er Hippolytus van zich aan haar te hebben vergrepen. In zijn blindheid verzoekt de koning de zeegod Neptunus om zijn eigen zoon te vernietigen. Ook Phaedra ziet dan geen andere uitkomst meer dan de gifbeker te drinken.
De moeder van Phaedra had, als resultaat van de onnatuurlijke vereniging met een stier, ook het monster Minotaur gebaard. Daardoor wordt de koningin gekweld door de smet van het kwaad in haar familie en is zij geobsedeerd door een sterk zondebesef. Van bij de aanvang van het stuk zegt zij: ‘ik ben onrein’. Vanuit haar getormenteerd gemoed ontstaat het hele drama. Dit is geen spel van het lot of van de goden. De menselijke impulsen zelf liggen aan de oorsprong van de tragiek. Ook de dood van Hippolytus door een zeemonster is slechts de uitvoering van de wil van Theseus, van diens ‘stompzinnig haatgebed’ zoals hij het aan het eind zelf noemt.
Tegenover Phaedra staat Hippolytus die de liefde van de vrouw afwijst. Steeds is hij in gezelschap van een drietal jonge jachtgezellen die bij Claus de functie van het koor en van de boodschapper overnemen. In de openingsscène roepen zij de godin Diana aan en brengen een everzwijn op het toneel. Hippolytus doodt het dier met zijn mes en drinkt zijn bloed. Is dit een aanduiding van een homosexuele gerichtheid? Later in het stuk zal Hippolytus zijn mes ook trekken als hij tegenover Phaedra staat, zonder het evenwel te gebruiken. Hij laat het zelfs achter want door haar aanraking alleen al acht hij het besmet. Zo vertegenwoordigt Hippolytus een ongerepte zuiverheid. De liefde van een vrouw ervaart hij als een bezoedeling. In een typische monoloog spreekt hij zijn verlangen naar de natuur en naar het eenvoudige leven op het land uit. Hij spiegelt zich hier een utopia voor waar ‘geen wetten’ en ‘geen wellust’ heersen, waar de mensen leven van de vruchten en geen banketten houden en bovenal waar ze niet wakker worden in ‘schuldige angst’. Maar naar het einde van deze monoloog toe onthult Hippolytus ook de wortels van dit escapisme. Reeds in de eerste scène had hij tegenover zijn eerder liederlijk voorgestelde gezellen te kennen gegeven niet van vrouwen te houden: ‘Venus is mij te klef’. Nu blijkt echter ten volle zijn haat, maar ook - en misschien vooral - zijn angst voor de vrouw die hij als de bron van het kwaad voorstelt. Deze karaktertrek van Hippolytus heeft Claus beslist aangescherpt. Heeft hij daarmee aansluiting gezocht bij een hedendaagse gevoeligheid en Hippolytus - en met hem ook Theseus - als vertegenwoordigers van een mannenmaatschapij willen tekenen? Ik denk het niet. Dergelijke interpretatie lijkt mij tegen de kern van het stuk in te gaan. Wel schenkt deze in afkeer omslaande angst het
personage een grotere menselijkheid.
Het is kenschetsend dat beelden in verband met water vaak en op verschillende wijze met Hippolytus geassocieerd worden. Wanhopig sprekend over haar liefde, zegt Phaedra: ‘Al rende hij in de zee, dan nog zou ik hem volgen’. Daarmee alludeert zij reeds vroeg in het stuk op hun beider dood. Na de scène waarin Hippolytus onvermurwbaar blijkt te zijn en zijn ‘besmet’ mes achterlaat, roept hij uit: ‘Naar de rivier!’ Het water vertegenwoordigt de zuiverheid maar is tevens een typisch vrouwelijk symbool. Het is ook door het water dat Hippolytus zijn dood zal vinden. Overigens identificeert Phaedra zich in haar