‘De overval’ door Pieter Bruegel de Oude.
eeuw. Dit is haast te ruim om nog een samenhangend beeld te kunnen verschaffen of zelfs nog maar het beeld van de overlevingskansen van één stijl die dezelfde beeldenvoorraad blijft hanteren. Er zijn immers ondertussen zoveel andere dingen gebeurd waar men nu niet de aandacht op vestigt. Als men de familiale banden wil vergeten, zijn daar niettemin interessante verrassingen te beleven, niet het minst bij de tekeningen. Bijvoorbeeld deze van Jan Bruegel I uit Italië of gemaakt dichter bij huis, en die van zijn zoon Jan uit Noord-Italië. David Teniers II, de man van Anna, dochter van Jan Bruegel I, kan men natuurlijk ook situeren zonder de grootvader. Maar dan wordt het in de samenhang met de tentoonstelling wat moeilijker want men komt meteen terecht in
De eeuw van Bruegel uit 1963 of althans in een verlengstuk ervan, zodat een uitgebouwde vergelijking met het werk van Adriaan Brouwer meer diepgang zou hebben. Dan zou ook beter te zien zijn welke kant de ene en de andere schilder gekozen heeft. Ofwel moet men, zoals hier gebeurd is, de aanverwantschap versieren met de dynastie-gebonden thema's van deze Teniers. Het is best mogelijk dat zijn
Vlaamse kermis en zijn goed gecomponeerde
Spreekwoorden het bij de grootvader zouden gehaald hebben op de allerkleurigste bloemenstukken van kleinzoon Ambrosius.
Met geheel die ontwikkeling voor ogen rijst uiteindelijk de vraag of de tweede én de derde én de vlerde generatie het peil van de authenticiteit hebben weten te behouden die de stamvader zo groot heeft gemaakt? Is de dynastie erin geslaagd de binding met het leven in al haar waarachtigheid en met al haar transcendente kracht te bestendigen? De vraag stellen is haar ontkennend beantwoorden. Gaandeweg hebben de geestelijke spanning en de intieme relatie tussen inhoud en vorm ingeboet aan kracht, en heeft kopieerlust de bovenhand gehaald. Deze geldt niet noodzakelijk de letterlijke overzetting van het ouder model. Er bestaat ook een kopieerlust naar de geest, moderner uitgedrukt een gebrek aan persoonlijke creativiteit om de risico's te ontwijken en de amateur gerust te stellen met soliede ambachtelijkheid. Naar het einde van de tentoonstelling toe is men haast blij een artiest te ontmoeten als Jan van Kessel de Oude, die weliswaar ook tijdsgebonden allegorieën heeft geschilderd ter verheerlijking van de vier elementen waar men de geeuw van krijgt, maar daarnaast toch zijn vlinders en kevers en schelpen, waar onze hyperrealisten nog wat van kunnen opsteken!
Bruegel: een dynastie van schilders vergt hoe dan ook veel van de bezoeker. Het allemaal te kunnen lezen en kunsthistorisch plaatsen onderstelt een onwaarschijnlijk brede eruditie. De betere van de mindere kwaliteit onderscheiden, en de graad van authenticiteit van elk werk onderkennen, vraagt argusogen. Hoefde het bovendien allemaal zo omvangrijk en zo lijvig te zijn? Kon men de waarheid niet achterhalen met vijftig titels in plaats van met driehonderd, of ging het om de stabilizering van (beurs)waarden? De hele formule lijkt elitair, met als zinnebeeld de vijfhonderd frank voor de catalogus. De begeleiding - orakelende cicerones bij elk tableau - is ook niet meer erg ad rem. Individuele luistertoestelletjes zoals op de Tout-Ank-Amon-tentoonstelling in Keulen deze zomer zouden minder hinderlijk zijn. België staat met de educatieve diensten blijkbaar nog niet ver. Met de zinnige voorbereiding op school trouwens evenmin. Dat kon je in het PvSK goed bemerken aan de uiteengeslagen groepjes die uitgeput met z'n drieën in de luie eenmanszetels waren neergezegen.
Gaby Gyselen.
Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 18 september - 18 november 1980.