Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 725]
| |
Godfried Bomans en Charles Dickens
| |
[pagina 726]
| |
dat ‘geleende vorm’ een goed gekozen typering is, vooral omdat er zoveel geleend is bij Charles Dickens. | |
Sfeer.Het eerste wat opvalt in het boekje Pieter Bas zijn de pogingen die de schrijver heeft aangewend om de lezer de indruk te geven dat het werk aansluit bij een traditie uit de 19de eeuw. Er is de titel: Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas Bijeengezameld door Godfried Bomans, gevolgd door een Bescheiden Inleiding ‘van den verzamelaar dezer memoires om den gepasten toorn des lezers af te wenden en zijne welwillendheid in te roepen.’ De titel en de illustraties van H. Prenen brengen de lezer in een oubollige sfeer. In zijn inleiding stelt Bomans het voor alsof hij slechts de rol speelt van ‘verzamelaar’: Was het wonder dat zij mij, die de gedenkschriften kende - voorzover iemand er wijs uit kan worden - vroegen het tot een volledig boek te rangschikken? Ik had slechts enkele weken tijds, waarin ik die fragmenten, die althans een afgerond geheel vormden, bij elkaar voegde (P.B., p. 11-12) (1). Ook zal Bomans regelmatig zijn vertelling onderbreken om de lezer hieraan te herinneren: Van de jaren, die Zijne Excellentie op het instituut van rector Boddens doorbracht, vond ik, binnen de hier gepubliceerde vrije fragmenten, weinig dat het licht der openbaring kon verdragen. Ik ontdekte twee laden vol korte zinnetjes... (P.B., p. 108-109). Deze quasi-ernstige toespraak tot de lezer is een typisch trucje van de 19de-eeuwse humorist, evenals de voorstelling alsof de schrijver de nagelaten of gevonden papieren moest ordenen. Ook Dickens treedt in The Pickwick Papers op als kroniekschrijver van de belevenissen van Mr Pickwick en zijn volgelingen. Als verzamelaar maakt hij gebruik van de documenten van de ‘Pickwick club’: ...and whatever ambition we might have felt under other circumstances to lay claim to the authorship of these adventures, a regard for truth forbids us to do more than claim the merit of their judicious arrangement and impartial narration (TPP, p. 115-116). In de loop van het verhaal maakt Dickens regelmatig allusies op het bestaan van een genootschap (The Pickwick Club) waarin de gedenkschriften van zijn ‘befaamde’ held bewaard worden. Godfried Bomans gewaagt weliswaar niet van een Pieter-Bas-genootschap, maar in zijn ‘kleine Missive’ deelt H.L. Prenen toch mee dat hij gemachtigde is van de ‘grafische faculteit der Rijnlandsche Academie, en belast met het onderzoek der Basserologische papieren.’ (P.B., p. 191). In de hele mystificatie rond de figuur van ‘Pieter Bas’ kan men een snuifje Pickwick herkennen. Bomans heeft zich trouwens duidelijk ‘verkneuterd’ in allerlei genootschappen; het werden bijeenkomsten waarin de Pickwick-club-geest aanwezig was. Reeds in de 18de eeuw was het oprichten van genootschappen een belangrijk humor-motief; Dickens vervolmaakte het genre met zijn Pickwickianen, maar tot vandaag heeft Dickens zijn navolgers. Het bekende Simplisties Verbond van Koot en Bie is door ‘de oude heer Samuel Pickwick ex-Algemeen President-Lid van de Pickwick Club, in 1974, enkele maanden voor zijn dood op 138-jarige leeftijd te Dulwich nabij Londen, goedgekeurd’. (Aldus Bie in de Bescheurkalender 3 juni 1980). | |
David Copperfield.Zowel in David Copperfield als in Pieter Bas worden met de eerste hoofdstukken de geboorte en de eerste levensjaren van de held behandeld. Het begin van Pieter Bas is sterk satyrisch van toon; het memoire-genre krijgt een veeg uit de pan. Er zijn heel wat autobiografische knipogen te herkennen. Maar toch is er reeds een kleine opmerking die aan Dickens doet denken. De bijzonderheden die Pieter Bas mededeelt over zijn eerste levens- | |
[pagina 727]
| |
jaren zijn hem overgeleverd ‘bij monde van Anna, een grote dikke vrouw, waarvan ik mij alleen haar twee blinkende zwarte ogen herinner’ (P.B., p. 18), en ook zijn eigen herinneringen want: ‘mijn bevattingsvermogen was al vroeg rijp’; (P.B., p. 19). De beginsituatie is in David Copperfield sterk verschillend. Maar toch blijken de herinneringen aan David ook afkomstig van een dikke vrouw met zwarte ogen: ‘... and Peggoty with no shape at all, and eyes so dark that they seemed to darken their whole neighbourhood in her face, and cheeks and arms so hard and red...’ (D.C. p. 61). En ook eigen herinneringen: ‘I may set down in this narrative that I was a child of close observation.’ (D.C, p. 61). In het tweede hoofdstuk van Pieter Bas: Vroegste Herinneringen, is het voor de hand liggend ook te geloven in de autobiografische elementen van het verhaal. Gaan we echter de beschrijving heel precies na, dan wordt de gelijkenis met David Copperfield duidelijk. In I observe (D.C, chapter 2) herinnert Copperfield zich het huis, waarin hij opgegroeid is. Handig gaat Dickens het hele gebouw door in gezelschap van het kleine kind; van de warmte binnen komt hij langzamerhand buiten op het kerkhof en zo in de kerk. De kerk komt Copperfield in gedachten doordat hij op een avond wakker wordt en vanuit zijn slaapkamerraam het vredige kerkhof bekijkt: ‘with the dead all lying in their graves at rest, below the solemn moon’ (D.C. 2, p. 62). Ook de jonge Bas vertoeft aanvankelijk binnen het huis, maar hij herinnert zich dat hij op een morgen door het venster keek ‘... hoe de grijze nevels statig uit de Merwede omhoog rezen en de blanke meeuwen daarboven geluidloos wiekten in de zuivere lucht.’ (P.B., p. 23). Handig is ook Bomans hier van binnen naar buiten gekomen, en komt als Dickens (op dezelfde manier) in de kerk
Dickens, ‘David Copperfield’.
terecht. Merkwaardig is het hier de twee illustraties te vergelijken van H. Prenen en Hablot K. Browne in respectievelijk Pieter Bas (p. 24) en David Copperfield (p. 63). In de kerk overdenkt de jonge Bas zijn liefde voor juffrouw Vriesland. In David Copperfield gaat het verhaal verder, de pleegvader verschijnt ten tonele (in Pieter Bas komt dit niet voor). Slaan we echter 16 hoofdstukken in David Copperfield over, dan komen we opnieuw in een kerk terecht en deze keer doet de situatie wel aan Pieter Bas denken. Dickens en Bomans schrijven, respectievelijk: A moment and I occupy my place in the cathedral (D.C., p. 322). Het blijven voorlopig nog vage gelijkenissen. De verschillen tussen Bomans en Dickens vallen sterk op. Vanuit David | |
[pagina 728]
| |
Bomans, ‘Pieter Bas’.
Copperfield spreekt (naast de humor) een duidelijke sociale verontwaardiging (mensonterende toestanden in scholen en fabrieken worden aan de kaak gesteld). In Pieter Bas speelt zo'n sociale verontwaardiging geen rol. Bomans heeft trouwens dergelijk onrecht niet gekend (het boekje wil duidelijk een autobiografisch karakter krijgen) en hij is vooral geïnteresseerd in Dickens als humorist. De invloed komt terug als de humoristische passages elkaar overlappen: de vriendschap van Copperfield met Steerforth en de kalverliefdes van de jonge Copperfield. | |
Steerforth en Delsing.Over Rob Delsing getuigde Bomans: ‘Ik verteken. Rob Delsing uit Pieter Bas (de vrouwenkenner van de Latijnse school) was Jules Bolle van mijn lagere school; elf jaar, zijn vader was kleermaker. Hij knikkerde niet, hij was vermoeid van weten. (Dickens, waar zijn uw spoken?, p. 132). Dat kan gedeeltelijk waar zijn, maar toch lijkt het even belangrijk dat Bomans ook James Steerforth ontmoette. De figuur van Rob Delsing wordt ten tonele gevoerd op de Latijnse school, waar hij toen in de hoogste klas zat en door iedereen beschouwd werd als de leider. Tevens is hij, Delsing, de vrouwenkenner van de school, de Don Juan van Dordrecht, steeds bereid om een veilige hand te geven aan diegenen die hun eerste schreden doen op het glibberige pad der liefde. In gelijkaardige omstandigheden ontmoet Copperfield, Steerforth; ook Steerforth is ‘the head boy’ van de school, de superieure leider van de leerlingen. Copperfield wordt door Steerforth in bescherming genomen: ‘Good night, Young Copperfield,’ said Steerforth. Ook Delsing buigt zich neer over Pieter Bas; beide passages lijken sterk op elkaar en de situaties zijn bijna identiek. ‘Ik mag je wel. Als iemand je in deze dagen lastig valt, dan zeg ie: Rob Delsing mag mij wel.’ Delsing wordt (net als Steerforth) door de leraren ontzien en als een heer behandeld. De jonge Copperfield voelt zich geborgen in zijn bewondering voor Steerforth: ‘I felt proud to know him’ (D.C, p. 144). Hij voelt het als een eer als Steerforth het woord tot hem richt: ...‘when he was doing me the honour of talking to me...’ (D.C, p. 144). De vriendschapsbanden voelt hij als iets heel intiems ‘in a manner that inspired me with great pride and satisfaction’. (D.C, p. 144). Zo is ook Pieter Bas gelukkig bij het kleinste knikje van Delsing. | |
[pagina 729]
| |
‘Hij knikte mij welwillend toe. Ik huppelde den ingang binnen, alles was opeens zo blij en vreugdevol geworden zo geheel en al vertrouwd. Wat kon mij overkomen? De grote Delsing stond achter mij (P.B., p. 86). Bij Dickens groeit Steerforth uit tot een tragische figuur. Aanvankelijk wordt hij weliswaar met humor getekend, maar langzamerhand verandert Dickens van tactiek en Steerforth zal het negatieve vertegenwoordigen in het leven van Copperfield. Twee scènes met dezelfde geest en in dezelfde situatie tonen duidelijk enerzijds de invloed van Dickens op Bomans aan, maar beklemtonen anderzijds waar juist Bomans niet meer beïnvloed werd. Bomans kiest een gedeelte van de situatie en laat de rest gewoon weg. In de school van Copperfield is de jonge Mr. Mell een vrij zwakke leraar. Op een bepaald moment kan hij het echter niet meer verkroppen en hij zal Steerforth aanpakken. He (Steerforth) was lounging with his back against the wall, and his hands in his pocket, and looked at Mr. Mell with his mouth shut up as if he were whistling, when Mr. Mell looked at him. Rob Delsing is even nonchalant als Steerforth; de gelijkenis met een passage uit Pioter Bas is treffend: Rob Delsing had dien graad van ontzagwekkendheid bereikt waarop men legendarisch wordt. De staaltjes, die hij bijvoorbeeld tegenover de Franse leraar uithaalde! De krachttoer van Delsing was enorm, wereldschokkend binnen de schoolwereld. De reactie van de leraar is onbekend; er is geen mogelijkheid tot conflict. Delsing gebruikt de macht die hij heeft positief. Bomans weet niets dan goeds over Delsing te vertellen. Steerforth is anders; hij zal het kwaad vertegenwoordigen en later door zijn gedrag tragedies veroorzaken. Steerforth vernedert Mr. Mell en het klasincident krijgt daardoor een tragische bijsmaak. Bomans wil echter voornamelijk een humoristisch boekje schrijven. Misschien heeft Bomans wel een soort Delsing gekend maar hij heeft hem dan toch herzien door de ogen van Dickens. En om heel precies te zijn: de ogen van de humorist Dickens. | |
De kalverliefdes.Een ander belangrijk humoristisch moment in David Copperfield is de beschrijving van de kalverliefdes van de jonge Copperfield. In het hoofdstuk A Retrospect krijgen we het relaas van de eerste verliefdheden van de jonge Copperfield. Dickens beschrijft deze ogenblikken met een duidelijke ernst - het onderwerp waardig - maar overdrijft alles zo sterk dat de ironische toon overheerst. Het stijlkenmerk van de overdrijving toont het contrast tussen de realiteit en de romantiek van die malle verliefdheden. Dickens verzamelt de onvermijdelijke clichés die dit onderwerp vergezellen; maar hij past ze op zo'n originele manier toe dat hij met A Retrospect onvergetelijk humoristisch proza schrijft. Het lag dus min of meer voor de hand (gezien de vorige besluiten) dat ook hier gelijkenissen zouden gevonden worden. Laten wij daarom enkele passages vergelijken. Het hoofdstuk A Retrospect eindigt met het zinnetje: ...are the last marks I can discern, now, in my progress to seventeen (D.C, p. 329). Het hoofdstuk Bekentenissen begint met: Langzamerhand bereikte ik mijn 17e jaar (P.B., p. 98). Een van de belangrijkste stijlkenmerken | |
[pagina 730]
| |
die Dickens gebruikt om humoristische effecten te creëren is het samenbrengen van ongelijksoortige dingen; door de tegenstelling beklemtoont hij de komische situatie. Het geschenk dat de jonge Copperfield voor zijn geliefden zal kopen staat in duidelijke tegenstelling tot de grootsheid van zijn liefde. De ernst waarmee zo'n cadeau gewikt en gewogen wordt, doet sterk ironisch aan: Why do I secretely give Miss Shepherd twelve Brazil nuts for a present, I wonder? They are not expressive of affection, they are difficult to pack into a parcel of any regular shape, they are hard to crack; yet I feel that they are appropriate to Miss Shepherd (D.C, p. 323). Bomans maakt gebruik van hetzelfde stijlkenmerk om de komische tegenstelling te accentueren. De geschenken van Pieter Bas zijn: een taart: Het enige waartoe ik mij in mijn ontzaglijke vermetelheid wist op te werken was het sturen van een taart met de letters P.B. in room erop. Zij kostte mij tl. 12,50 en was van gigantische afmetingen (P.B., p. 100). een olie-en-azijnstel: In mijn eerste opwinding wil ik een wit paard huren en haar daarop onmiddellijk ontvoeren, doch later bedenk ik mij en koop bij Bruynings een olieen-azijnstel (P.B., p. 105); of een pannetje, Ik breng hele dagen door voor de étalage van Bruynings' Huishoudelijke Artikelen, en koop tenslotte een pannetje. Ons pannetje. Het is een nederig begin maar je moet ergens mee beginnen... (P.B., p. 104) Bomans werkt dus drie keer de stijltruc uit. Ook bij de clichés die Dickens gebruikt om de kalverliefde te beschrijven, sluit Bomans zich duidelijk aan. Ik zou niet van invloed kunnen spreken indien er slechts enkele gelijke clichés werden gebruikt. Maar het groot aantal pleit voor een heel bewust ondergaan van invloed van Dickens door Bomans. De meisjes waarop zij verliefd worden, zijn geen gewone meisjes. Het was geen gewoon meisje (P.B., p. 100). Zij zijn voor elkaar bestemd. Miss Shepherd and myself live but to be united (D.C, p. 323). Hij is bereid om voor haar te sterven. For I am generally disinterested in my love, and think I could be content to make a figure before Miss Lakins, and expire (D.C, p. 326). En als het niet goed afloopt, dan betekent dat het einde van de wereld. All is over. The devotion of a life - it seems a life, it is all the same - is at an end (D.C, p. 324). De mede-minnaar wordt hooghartig getypeerd: ...and having avowed a preference for Master Jones - for Jones! - a boy of no merit whatsoever! (D.C, p. 324). Nieuwe hoop komt met nieuwe meisjes. But who is this that breaks upon me? This is Miss Shepherd, whom I love (D.C, p. 323). Heel clichématig en ironisch van toon zijn de voorstellingen die Bas en Copperfield zich maken, waarin zij een held zijn in de ogen van hun geliefde. Zo stelt de jonge Bas zich voor dat hij de vader van Anne-Marie van de ballustrade zal werpen. En Copperfield redt in zijn verbeelding zijn geliefde uit een brand en sterft. Een gelijkaardige passage is te vinden bij Bomans in ‘Jou zullen we maar overslaan’ (in: Beminde gelovigen, 1970). Hierin beschrijft Bomans zijn kalverliefde voor de schooljuffrouw; een inhoud die aansluit bij de hierboven beschreven passages. Dickens: ...wishing that a fire would burst out; that the | |
[pagina 731]
| |
assembled crowd would stand apalled; that I, dashing through them with a ladder, might rear it against her window, save her in my arms, go back for something she had left behind, and perish in the flames. For I am generally disinterested in my love, and think I could be content to make a figure betore Miss Larkins, and expire (D.C, p. 327). Bomans: Het onbaatzuchtige van mijn genegenheid vierde ik uit door haar mij voor te stellen in momenten van totale reddeloosheid. Het staan aan een zolderraam; terwijl onder haar het huis in brand stond, was een van mijn geliefde beelden. De hele klas keek omhoog en deed volstrekt niets. Alleen het Hoofd der School klom af en toe een ladder op en keerde dan hoofdschuddend weer terug. Het was geen doen. Het is merkwaardig dat 33 jaar na de publikatie van Pieter Bas nog altijd zo'n sterke invloed van Dickens valt aan te duiden. De gelijkenis tussen Bas en Copperfield gaat op tot wanneer zij de Ware Liefde vinden: She was more than human to me. She was a Fairy, a Sylph, I don't know what she was - anything that no one ever saw, and everything that everybody ever wanted (D.C, p. 450). Onze helden trouwen. Bij Dickens vermindert de ironische toon van de vertelling; het huwelijk eindigt in een tragedie. Bij Bomans blijft de komische, ironische toon overheersen. | |
En verder...De invloed van Dickens wordt steeds duidelijker in het proza van Bomans. Hij vertaalde trouwens The Pickwick Papers voor Spectrum, en uit die vertaling groeit het typische taalgebruik van Bomans. Tot in Erik (dat oppervlakkig gezien weinig met Dickens te maken heeft) zijn hele passages aan te duiden waarin Bomans uit Dickens ‘citeert’. Bomans sluit aan bij de satire die Dickens maakt op het holle taalgebruik der burgers, en tegelijkertijd maakt Bomans gebruik van bijna identieke situaties. Als Pickwick een heer ontmoet die hem attent maakt op zijn huwbare dochters, moet Erik eenzelfde heer tegenkomen. My daughters, gentlemen - my gals these are (...). She's a Miss, she is; and yet she an't a Miss - eh, sir, eh?’ And the stout gentleman playfully inserted his elbow between the ribs of Mr. Pickwick (TPP, P. 123) (3). Schalk, schavuit (en dergelijke synoniemen), typische Bomanswoordjes komen in grote hoeveelheden voor bij Dickens (Bomans kon zich over de synoniemen in het Nederlands bezinnen tijdens zijn vertaling). Voor Dickens is Mr. Pickwick een sprookjesfiguur op aarde nedergedaald; Erik is uit de grote mensenwereld in de sprookjeswereld der insekten terecht gekomen. Voor beiden staat de verwondering centraal. Voor Bomans weer een reden om de humorist Dickens te imiteren. Bij de Pa Pinkelman-serie maakt Bomans het echter toch te bont. Zijn Pa Pinkelman is niet alleen fysiek een imitatie van Mr. Pickwick, maar ook in de manier van vertellen, de woordkeuze imiteert Bomans zijn voorbeeld Dickens. De serie lijkt een vrije vertaling van The Pickwick Papers. Pinkelman ziet er als Pickwick uit; hij denkt en praat als Pickwick; hij beweegt zich zelfs als zijn voorbeeld: With those words, Mr. Pickwick turned slowly on his heel, and rejoined his friends (PP, p. 498). Trouwens Bomans vertaalde: Na deze woorden draaide Pickwick zich statig op zijn hak om en voegde zich bij zijn vrienden (vertaling bij Spectrum, p. 569). | |
[pagina 732]
| |
Van zijn voorbeeld houdt Bomans echter vooral de karikatuur over, zoals hij ook in zijn stukjes vooral karikaturale passages uit Dickens haalde. Bomans was zich sterk bewust van de humormotieven bij Dickens en zijn werk staat dan ook bol van spiegelbeelden die ik in dit artikel evenwel niet behandel. Maar toch hoop ik u ondertussen overtuigd te hebben hoe handig Bomans de onderzoekers op een dwaalspoor brengt: ‘Als schrijver heb ik weinig met Dickens te maken, zoals ieder kan vaststellen die daar maar een bladzij van hem gelezen heeft. Hij staat mij na als contrast.’ (G. Bomans, Op de keper beschouwd, p. 15). Inderdaad ‘contrast’ is juist, in de betekenis dat Bomans onverschillig blijft bij een groot gedeelte van wat Dickens schreef. Maar voor de stilistische trucs om humor te bereiken, heeft Bomans nauwlettend naar de goochelaar Dickens gekeken en helemaal niet gepoogd een ‘contrast’ uit te werken. In het boek waarin ‘Herinneringen’ rond Bomans verzameld werden, valt op hoe graag zijn vrienden hebben dat de lezer op dit dwaalspoor blijft lopen. Willem Brandt (vice-chairman van de Dickens Fellowship) beklemtoont het verschil tussen Bomans en Dickens zo sterk dat er weinig plaats overblijft voor gelijkenissen. Zou een vice-voorzitter dan niet eens Dickens gelezen hebben? En ook Michel van der Plas gunt ons de waarheid niet (of kent Dickens niet): ‘Verwantschap met Dickens had hij minder als schrijver dan als entertainer.’ (in: Dickens waar zijn uw spoken?). Merkwaardig al die pogingen om ons Dickens te doen vergeten als er over Bomans gepraat wordt.
(1) Ik citeer uit: G. Bomans, Pieter Bas, (22e druk, Het Spectrum), Utrecht, 1971. (2) C. Dickens, David Copperfield (Penguin, 1971). (3) C. Dickens, The Pickwick Papers (Pengui.n, 1971). (4) G. Bomans, Erik of het klein insectenboek (33e druk, Het Spectrum). |