Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 703]
| |
Brieven van Panaït Istrati aan A.M. de Jong (1926-1935)Ga naar eind(1)
| |
[pagina 704]
| |
Door George van Raemdonck ontworpen omslag voor Istrati's ‘Het leven en sterven van Oom Anghel’, dat in 1927 door A.M. de Jong werd vertaald.
Panaït Istrati mij te verheffen tot: “l'homme qui n'adhère a rien”’Ga naar eind(4). En het begin van Den Doolaards Het leven van een landloper, waarin hij beschrijft hoe hij na het lezen van Istrati's in 1928 verschenen roman Les chardons du Baragan zijn baan opzegde en de wijde wereld introk, wijst eveneens op het voor hem, als voor Greshoff, aantrekkelijke Tamalone-aspect van Istrati's werk. Van A.M. de Jong mag echter worden aangenomen dat hij voornamelijk getroffen werd door de sociale aspecten ervan. De noodzakelijk summiere behandeling van de vriendschap tussen De Jong en Istrati door Monique Jutrin-Klener in haar boeiende biografie van de laatste, is aan de hand van zijn correspondentie met De Jong uit te diepen tot de geschiedenis van een twintigste eeuwse ‘Wahlverwandschaft’. Want hoewel De Jong uiteraard slechts een geringe, zij het niet onbetekenende rol speelde in het leven van Istrati, is de vriendschap met Istrati voor De Jongs biografie van een niet te onderschatten betekenis: er zijn niet veel schrijvers met wie hij door een zo diepgaande vriendschap verbonden was en wier invloed, bovendien, in zijn eigen werk zo duidelijk naspeurbaar is.
De aanleiding tot hun ternauwernood negen jaar durende vriendschap die door Istrati's dood in 1935 een abrupt einde vond, was uiterst prozaïsch: De Jong schreef Istrati via diens Franse uitgever om inlichtingen ten behoeve van zijn vertaling van Oncle Anghel.
De Jong, vier jaar jonger dan Istrati, had met hem de armoedige jeugd gemeen. Evenals Istrati sloot hij zich aan bij de socialistische partij. Toen hij contact zocht met istrati had hij al een zekere faam als schrijver, ondermeer door de opschudding verwekkende Notities van een landstormman (1918, gepubliceerd onder het pseudoniem Frank Waes) en het eerste deel van zijn Merijntje Gijzencyclus, Het verraad (1925), dat afzonderlijk en in combinatie met de latere delen ontelbare malen in niet onaanzienlijke oplagen is herdrukt. De Jong schreef in die tijd ook kritieken in het socialistische dagblad Het Volk. De literatuurpolitiek die hij in deze krant en later in zijn eigen tijdschrift Nu bedreef wordt anti-intellectualistisch genoemd, maar wint aan kracht en diepte als ze in het kader van De Jongs streven naar gemeenschapskunst bezien wordtGa naar eind(5). Zijn positie in de Nederlandse letterkundige wereld was daardoor echter omstreden. Jan Engelman gaf zelfs de raad: ‘Als de meeningen van den heer De Jong (ach, het zijn geen meningen), als de principieele misverstanden van den heer De Jong tot publiek bezit worden, ga dàn scheep | |
[pagina 705]
| |
Begin van het handschrift van ‘Merijntje Gijzens Jeugd’.
naar de Stille Zuidzee of wordt dranksmokkelaar in Chicago...’Ga naar eind(6). Hoe dan ook, De Jong was dus zeker geen beginnend auteur toen hij Istrati voor het eerst schreef, maar integendeel iemand met een zekere reputatie. Ook als vertaler had hij zijn sporen al verdiend, onder meer door zijn vertalingen van het werk van Andreas Latzko. Vandaar waarschijnlijk dat in 1926 de uitgeverij Kosmos zich tot hem wendde met het verzoek het werk van Istrati voor hen te gaan vertalen. In de eerste aflevering van De Jongs Ontmoetingen met Panaït Istrati herinnert De Jong zich niet zonder pathos: ‘Ik had ervan gehoord, maar kende het niet. Eerlik gezegd: die plotse uitbundige roem, die daverende lofzangen op de wilde, barbaarse schoonheid in de boeken van de pas ontdekte ster hadden mij wat huiverig gemaakt; er was een verdacht geurtje van snobisme rond deze luidruchtige bewondering. Maar toen ik ging lezen, vielen alle bezwaren als onder betovering weg en geboeid las ik voort, dagen achtereen en ik wist: een mens! Geen beroepskunstenaar, geen vak-letterkundige, maar een groot en vurig mens, die vertelde in hartstochtelike hartekreten uit een bont, smartelik, grondeloos bewogen leven, uit de bedwelming van onlesbare levensdorst; een wild, maar groot en goed mens’Ga naar eind(7).
Op zijn brief om inlichtingen aan Istrati's uitgever Rieder, kreeg hij al spoedig antwoord uit een sanatorium in Zwitserland, Curhaus Victoria, vanwaar Istrati hem op 27 december 1926 schreef: ‘(...) je trouve votre aimable lettre, dont je vous remercie, et je m'empresse de vous dire combien je vous suis reconnaissant de constater votre scrupuleuze conscience d'homme de lettres.’
De volgende brief van Istrati is geschreven vanuit het Palace Hotel in Scheveningen, aan welk plaatsje Istrati in de zomer van 1927 een bezoek bracht. Uiteraard wilde hij van die gelegenheid gebruik maken A.M. de Jong te ontmoeten, wiens ‘superbe édition’ van Het leven en sterven van Oom Anghel (1927) hij kort daarvoor ontvangen had en van wiens lovende woord-vooraf hij toch zeker de intentie begrepen zal hebben, ook al was die in het Nederlands gesteld. De brief van 4 augustus 1927 bevatte het verzoek aan De Jong een ontmoeting te arrangeren. Na telefonisch contact vanuit Noordwijk, werd afgesproken dat Istrati per trein naar Roosendaal zou komen, alwaar De Jong hem zou komen ophalen om vervolgens per autobus naar Nieuw Borgvliet, zijn toenmalige woonplaats, door te reizen. ‘Twee correcte heren, die elkaar voor 't eerst ontmoeten, wat onhandig vormelik.’ Maar al vlug breekt het ijs en wisselden zij schrijverservaringen uit: ‘Ik vraag hem, wanneer hij Codine geschreven heeft. In 1924. Hetzelfde jaar waarin ik Het | |
[pagina 706]
| |
Panaït Istrati (links) en A.M. de Jong in Parijs.
Verraad schreef. Waarom ik dat weten wou? Ik vertel hem dat Het Verraad en Codine ongeveer hetzelfde onderwerp behandelen: een kleine, intelligente, levendige jongen in vreemde vriendschapsverhouding met een volwassene, een duistere natuur, die in een liefdesdrama wordt vernietigd door moord op de medeminnaar. Wonderlike coïncidentie! Hij is verbaasd, verheugd. Hij komt los, vertelt iets van Roemenië, zijn geliefde, Braïla. Vraagt weer naar Merijntje en de Kruik, naar het vervolg. ‘Tiens!’ zegt hij eensklaps. ‘Maar dat zijn natuurlik heimelike herinneringen aan uw eigen kinderjaren... precis als in mijn werk.’ Dan: ‘Maar u bent Adriaan Zograffi!’ ‘En bent u soms Flierefluiter?’Ga naar eind(8).
Aan het einde van Istrati's bezoek stelt hij vast dat hij er goed aan gedaan heeft De Jong op te zoeken:‘wij zullen vrienden worden... en dat is goed, want ik heb er niet al te veel meer, en zonder vrienden is het leven duf en smakeloos. Ik weet zeker dat ik in jou een nieuwe, echte vriend gevonden heb... Heb je Mikhail gelezen?’Ga naar eind(9). Ja, Istrati's hooglied op de vriendschap kende De Jong. ‘Ernstig onderzoekend, zit Istrati mij aan te kijken, verontrust. Duidelik vraagt zijn blik: “Waarom antwoord je niet? Ik roep je toch!”. Maar ik weet niet of ik zo maar op deze roep antwoorden kan. “Ik versta het begrip vriendschap op Oosterse wijze”, licht Istrati bedachtzaam toe. Ik knik en glimlach. “Dat is het juist. Ik weet uit Mikhail wat dit beduidt. Ik voel heel goed, wat deze opvatting aan eisen inhoudt. Maar ik ben geen Oosterling en een vriendschap als tussen jou en Mikhail zou ik niet aan kunnen”. Ontstuimig vaart Istrati uit: “Waarom niet? Je hebt een hart, jij, en dat is wat ik zoek (...)”’Ga naar eind(10). Maar De Jong houdt vol dat hij aan Istrati's eisen nooit zou kunnen voldoen. ‘Istrati zucht diep en zwijgt een tijdje. “Het was een zéér Oosterse vriendschap,” zegt hij zacht. “Die ik met mijn Westerse natuur zou afwijzen,”’ antwoordt De Jong. ‘(...) “Jij gelooft niet in de vriendschap,” veronderstelt Istrati. “lk geloof in niets zo hecht als in de vriendschap”. “Ah!... Maar dan zullen wij vrienden zijn!”’Ga naar eind(11).
De dag daarop reizen ze samen met Istrati's vriend, de bankier Tchipruth, die hen in Den Haag opwacht, naar Amsterdam om Is. Querido op te zoeken. Querido, die onder de schuilnamen Theo Reeder en Joost Verbrughe meegewerkt had aan Maurice le Blonds Le Rêve et l'ldée, richtte in 1927 met A.M. de Jong het tijd schrift Nu op; in november 1927 zou De Jong in dit tijdschrift een indringende beschouwing | |
[pagina 707]
| |
Karikatuur door George van Raemdonck van A.M. de Jong.
aan Istrati en zijn werk wijdenGa naar eind(12). Toen Istrati de dag daarop weer naar Parijs terugkeerde, liet hij twee nog ongepubliceerde novellen, ‘autobiografische bladzijden’ zoals hij ze noemde, achter ter publikatie in Nu. In Nu, dat slechts twee jaargangen zou beleven, werden de twee novellen gepubliceerd onder de titel Onsterfelijkheid, gedateerd januari 1927, als openingsartikel na De Jongs Inleiding in het allereerste nummer, en Bakâr, gedateerd februari 1927Ga naar eind(13). De Jong zou kort na Istrati's vertrek eveneens naar Parijs afreizen en daar nog meer novellen ter publikatie in Nu ontvangen. Kort na zijn aankomst in Parijs ontving Istrati echter een uitnodiging om eind oktober naar Rusland te komen om daar deel te nemen aan de viering van de verjaardag van de revolutie, waardoor De Jongs bezoek een onmogelijkheid werd. Het leek vervolgens of er een lichte verwijdering ontstond tussen Istrati en De Jong, een indruk die niet in het minst aangewakkerd werd door De Jongs politieke tegenstanders. In sommige Nederlandse kranten verschenen berichtjes vol leedvermaak waarin werd meegedeeld dat Istrati weigerde nog langer mee te werken aan het ‘kleinburgerlijke’ maandblad Nu. Istrati zou zich zelfs schamen, dat hij zich ooit ingelaten had met ‘zulke minderwaardige bourgeoisscribentjes en hun prullige blaadje’Ga naar eind(14). Toen De Jong daarop aan Istrati opheldering vroeg, schreef Istrati hem vanuit Athene op 20 februari 1928: ‘Je reçois ta lettre au moment même de mon expulsion de Grèce, je la lis, la relis et me réjouis comme un gavroche de ton adorable angoisse, de tes cris de détresse. Béni soit le malandrin qui m'a parlé de toi et t'a parlé mal de moi, car il a réussi à t'arracher ces cris et à me faire t'aimer plus (si cela était possiblel). (...) Oui, cet homme m'avait effrayé! Il m'a dit que ta haine pour la Russie martyre va jusqu'à tourner en rigolade l'exécution de Saco et Vanzetti, uniquement paree que les communistes ont pris la défense de ces malheureux. Ah, je t'assure, cela m'a fait de la peine. Mon Adrien un si ignoble détracteur d'un grand peuple qui souffre et qui lutte, cela m'avait terrassé, et je lui ai dit que s'il dit vrai, je romperai avec toi. Car tu dois savoir, Adrien, que la Russie communiste à l'oeuvre, c'est une, et les malandrins européens, autres. Tu peux ne pas être communiste (je ne sai(s) pas, moi, ce que je suis!) mais tu dois défendre l'Union contre les attaques ignobles de la racaille criminelle qui nous domine, nous exploite, nous assassine. C'est tout ce que je te demande. Liguetoi et tes amis, unissez vos clameurs à celles des hommes qui demandent, comme moi, qu'on laisse la Soviétie tranquille. C'est tout, tout, tout, et tu seras mon frère’. Istrati besluit zijn brief met te zeggen dat hij gedurende twee jaar in de Sovjet-Unie zal blijven wonenGa naar eind(15). Met zijn vriend Nikos Kazantzaki maakt hij vervolgens diverse reizen door heel Rusland, De Jong vragend plaatsruimte voor hem te reserveren. Al gauw echter raakte Istrati in de Sovjet-Unie | |
[pagina 708]
| |
A.M. de Jong (1888-1943).
teleurgesteld. Hij verzocht met zijn brief van 6 februari 1929 dan ook De Jong geen moeite meer te doen zijn artikelen geplaatst te krijgen, omdat hij eerst afstand wilde nemen en zijn indrukken wilde laten bezinken: ‘Je me desinteresse complètement de la parution des articles dans Nieuw Rott. Courant, ou ailleurs. Même, si possible, arrêter toute publication. J'ai besoin d'attendre encore et bien méditer avant de publier quoi que ce soit sur la Russie, car les problèmes qui se posent à mon esprit son(t) bien complexes et bougent sans cesse. Du reste, je me suis séparé de Kazantzaki. Il continue Ie voyage, indifférent à la gravité des questions’Ga naar eind(16). Van de boeken die hij in eerdere brieven aan De Jong in het vooruitzicht stelde ter publikatie in Nederland, is er dan ook geen verschenen. Wél publiceerde hij een trilogie, Vers l'autre flamme, waarin hij zijn Russische ervaringen te boek steldeGa naar eind(17). Na eerst geaarzeld te hebben om het boek te publiceren, omdat Romain Rolland hem dat afriedGa naar eind(18), schreef hij op 15 juli 1929 aan De Jong: ‘(...) Vers l'autre flamme, parait en trois volumes moyens, 15 octobre, 1er novembre et 15 novembre. Ça sera une terrible pétarade dans toute l'Europe, car ces volumes sont comme leur titre l'affirme: feu et flammes! Il suffirait que tu trouves le temps, un seul jour, de donner un coup d'oeil sur les pages qui sortent en ce moment de la machine à écrire, pour que tu t'aperçoives qu'une traduction de toi en hollandais, serait le meilleur service que tu auras jamais rendu à la classe ouvrière’. In juli 1930 zou van het eerste deel, het enige deel dat Istrati ook werkelijk zelf geschreven hadGa naar eind(19), een Nederlandse vertaling van de hand van Marie W. Vos verschijnen bij Em. Querido's Uitgeverij, aan welke uitgeverij Istrati de voorkeur gaf boven Kosmos. De titel van deze Nederlandse vertaling, Het licht aan de kim, weerspiegelt wel degelijk de hoge verwachtingen die Istrati van het Russische experiment had. Dat zijn boek hem door zijn voormalige medestanders hoogst kwalijk werd genomen, is te lezen in zijn brief van 16 oktober 1929: ‘Je n'ai pas le cceur, ni le temps de te raconter ce que j'ai vécu en Roumanie (waar hij voor een kort bezoek was teruggekeerd). Je te dirai seulement que peu d'hommes sont aujourd'hui si affreusement insultés comme je le fus en Grèce, en Roumanie, et le suis en ce moment en France. Dans mes deux patries d'origine, je suis un vendu aux Soviets et a la francmaçonnerie. En France, je ne suis plus pour les communistes qu'un vendu à la bourgeoisie et un agent de la police roumaine. | |
[pagina 709]
| |
Panaït Istrati (links) en A.M. de Jong, juli 1933.
C'est tout ce qu'ils trouvent à me répondre à l'Affaire Roussakov.’ De Jong maakte tijdens een bezoek aan Parijs mee hoe geagiteerd Istrati door deze hele affaire was. ‘“Voor mij is alles voorbij,” zuchtte hij. “Dit is geen gewone, alledaagsche teleurstelling. Ik had alles gebouwd op m'n geloof aan de zuiverheid van het communistiese Rusland. En Rusland heeft dat geloof in me gebroken (...)”'. “lk heb te veel verwacht, te veel als zeker aangenomen...”’Ga naar eind(20). Wie een goed beeld wil krijgen van de teleurstelling van Istrati enerzijds, en de niet stuk te krijgen hoop van zijn vriend Georges lonesco, doet er verstandig aan de moeite te nemen zélf de door De Jong in zijn Ontmoetingen met Panaït IstratiGa naar eind(21) weergegeven discussie tussen die twee na te lezen. De discussie lijkt mij symptomatisch voor de aarzelingen van de gemiddelde intellectueel uit die dagen. In een niet bewaard gebleven, maar door De Jong op 10 november 1933 in De Notenkraker gereleveerd telegram, stelt Istrati enkele weken na De Jongs bezoek aan Parijs voor samen pogingen in het werk te stellen voor de uit Rusland verbannen Trotzki asiel in Nederland te verkrijgen. Jammer genoeg is van deze mislukte poging geen neerslag in de correspondentie bewaard gebleven, omdat Istrati in afwachting van de uitslag uit Den Haag bij De Jong bleef logeren. Wel sprak hij in de tussentijd op een anti-fascistische vergadering te Amsterdam, waarbij Henriette Roland Holst z'n redevoering uit het Frans in het Nederlands vertaalde. Na afloop van de vergadering hadden ze nog een lang gesprek met Angelika BalabanoffGa naar eind(22). Onverrichterzake keert Istrati tenslotte weer naar Parijs terug, door middel van zijn brieven De Jong op de hoogte houdend van zijn reizen naar Egypte en Palestina. Als Istrati op 9 april 1931 De Jong schrijft dat hij moedeloos is en diep in de put zit, antwoordt De Jong in zijn enig bewaarde brief, die ik om die reden tamelijk uitgebreid zal citeren: ‘Je comprends, mon pauvre vieux, que le coup (d.i. het verlies van Istrati's geliefde) a été terrible, que tu te sens brisé, broyé, mis en lambeaux par cette garce, que tu avais mis(e) sur un piëdestal tellement haut au(-)dessus du commun, loin du vulgaire. Pourtant il faut se demander à quoi bon se faire (de) la bile, se manger d'amertume, se ronger le coeur? Tu en as vu d'autres, mon cher! Tu as perdu la Russie, ta croyance à la sainteté de la classe ouvrière revolutionnaire. Tu n'as pas été brisé. Tu t'es relevé, tu as crié, tonné, tu as jeté ton énorme cri de à travers le monde. Tu es quelqu'un, tu es quelque chose, quelque chose qui restera dans l'histoire de la vie spirituelle. Et tu te laisserais flanquer par terre et pour tout de bon par une garce pareille?’. Istrati moet volgens De Jong z'n aandacht op zijn boeken richten, want ‘Tsatsa Minnka à vrai dire ne m'a pas plu. J'en ai trouvé de belles pages, mais comme ensemble c'est fade, c'est trop angélique, trop “chrétien”, c'est en plus forcé, de la littérature, je n'ai pas senti la griffe du lion, ce n'est pas toi enfin. Tu te dois une revanche formidable, mon vieux, et dans ton âme bouleversée il doit mûrir une tonnerre, qui éclatera avec un vacarme à tout briser. Je te l'ai dit l'année dernière: tu as bu de la source empoisonnée, | |
[pagina 710]
| |
Panaït Istrati (links) en A.M. de Jong in de tuin van diens huis, juli 1933.
tu es devenu écrivain, tu le resteras, tu devras écrire jusqu'à ta dernière goutte de sang, ton dernier soupir (...).’ Istrati schrijft als antwoord: ‘Ta grande lettre m'a beaucoup ému. Tu es un vrai ami pour moi. Je te remercie. Et je voudrais mon possible pour me retrouver encore un moment dans ta brave compagnie.’ (25 april 1931). In juni van dat jaar vertrekt Istrati vanuit Roemenië, waar hij al enige tijd verbleef, weer naar Parijs: ‘Je serai à Paris lundi 22 c, pour renflouer mes affaires qui sont au fond de l'océan. Depuis 2 mois je ne reçois plus rien de Rieder (zijn uitgever) et n'ai plus un sou de revenu. Aussi, j'ai emprunté pour vivre et pour venir à Paris (...). Comment nous reverrons-nous? (...) Je ne veux pas faire ce voyage sans te revoir, toi, mon frère si constant.’ (15 juni 1931). En weer een half jaar later maakt Istrati plannen om, in het kader van een lezingentournee, een bezoek te brengen aan De Jong: ‘Le 29 de ce mois je pars pour Vienne et l'Allemagne en tournee de conférences: Vienne, Munich, Berlin, Cologne, Hambourg, Heidelberg, Frankfurt. Je voudrais ne pas manquer de te revoir, chez toi, à cette occasion. Ne pourrais-tu pas organiser la même chose à Amsterdam ou autre ville?’ (13 januari 1932). De Jong reageert gretig op Istrati's voorstel elkaar weer te ontmoeten, zoals blijkt uit de daarop volgende brief: ‘Je suis trés heureux de constater avec quel enthousiasme, - toujours jeune! - tu as recu la nouvelle de ma visite chez toi. Vraiment, l'amitié est le seul sentiment immortel, malgré toutes les vicissitudes de l'existence. Maintenant, écoute: (...) De Cologne, il est possible que j'aille à Stockholm et Göteborg, oü le critique et ami Ernst Bendz, m'appelait, il y a un mois. Je lui ai écrit, en même temps qu'à toi. Mais je n'ai pas avec lui les relations que j'ai avec toi, et s'il n'insiste pas, je n'irai pas chez lui.’ (22 januari 1932). Inderdaad zou Istrati omstreeks 18 februari De Jong bezoeken, ‘mais peutêtre ferais-je mieux de m'en aller au diable à ma Braïla, que je supporte bien plus vaillamment que toutes ces conférences et tout ce monde en smoking qui m'accueille triomphalement et me félicite, quand il devrait me cracher au visage pour toutes les horreurs que je lui dis sans ménagement, ainsi que tu pourras te convaincre en lisant ma conférence.’ (14 februari 1932). De tournee door Europa had hem echter geen goed gedaan, zoals blijkt uit zijn brief van 26 april: ‘Bientôt tu seras donc le bienvenu dans ma chaumière. Hélas! Tu y trouveras un Panagaki (de naam | |
[pagina 711]
| |
A.M. de Jong tijdens een radiolezing.
waarmee Istrati zijn brieven ondertekende) méconnaissable, et, aujourd'hui, je me vois obligé de t'avouer une vérité assez triste. Sache donc que cette tournéelà en Europe m'a été funeste. A mon retour, mon poumon droit a pris feu à son tour. Je suis tombé au lit, où je suis encore. Un moment, les médicins avaient désespéré. On me croyait perdu. Mais, le réservoir de mes âmes paraît être inépuisable. Au bout de deux mois de calme, soins et sagesse, me voilà encore une fois en état de marcher sur mes deux pattes, mais, quelle démarché!! Quand tu me verras, tu en sera(s) navré. Je respire comme un asthmatique et je marche comme un escargot.’ Als Is. Querido in 1932 overlijdt, schrijft Istrati aan De Jong: ‘Il m'est presque impossible de croire que notre bon Is soit mort. J'ai lu, à l'époque, un court télégramme qui parlait de la mort du ‘grand écrivain hollandais I. Querido’, mais comme je ne recevais rien de toi et comme j'ignore si la Hollande n'a peut-être pas un autre I. Querido, grand ou petit, j'ai fini par croire qu'il ne s'agissait de notre ami’, en hij besluit zijn brief met de belofte: ‘Sur Is., si tu veux caractériser brièvement son origine, son mariage dramatique et son oeuvre, j'écrirai un feuilleton pour Curentul’ (9 oktober 1932), een belofte die hij nooit is nagekomen volgens de bibliografie opgenomen in de biografie van Jutrin-Klener. Ook in 1933 zou Istrati een bezoek brengen aan A.M. de Jong, onder meer om een radiorede af te steken: ‘Je n'ai pas le temps de t'écrire une bonne lettre: je cours, je reçois, je grifonne, je m'éreinte. Mais j'espère finir d'ici 8 jours et me trouver chez toi vers le 24 ou 25. Sache que le sujet de ma courte conférence au (à la) radio est: L'Affaire Victor Serge, qui passionne le monde communiste-socialiste français depuis deux mois et dont on me rend responsable’ (19 juli 1933). Tijdens zijn verblijf bij De Jong schreef Istrati zijn ongebundeld gebleven verhaal Te Saint Malo, tien jaar geleden, dat hij ter publikatie afstond aan De Notenkraker, waarin het op 5 en 12 augustus verscheen, met de trotse mededeling: ‘Wij profiteerden van de gelegenheid dat Istrati in het land was, en ontvingen van zijn hand de kleine novelle, die wij hier publiceeren (...). Wij wijzen er even op dat deze vertaling door De Notenkraker het eerste gebracht wordt’. Iets anders zou ook moeilijk te realiseren zijn geweest, want het verhaal draagt als datering: Bilthoven, 1 aug. 1933. Van oktober 1933 tot maart 1934 verbleef Istrati, mede voor zijn gezondheid, aan de Côte d'Azur. Er zijn uit die periode geen brieven bekend, hoewel die er wel geweest moeten zijn. Op 24 oktober 1934 schrijft Istrati namelijk aan De Jong: ‘Non, depuis tes dernières lettres de ce printemps, je n'ai plus rien recu de toi, et je m'en étonnais, surtout que le mois d'août j'ai eu mes 50 ans!’. Het duurt tot 16 februari 1935 tot er weer een brief van Istrati komt, de laatste. In de nacht van 16 april 1935 zou Istrati overlijden. In een rede voor het genootschap Nederland-Roemenië zou De Jong nog diezelf- | |
[pagina 712]
| |
de maand een voordracht over hem houden; het oordeel over Istrati dat hij daarin uitsprak, zou hij in het grote artikel Panaït Istrati, de mens en zijn werkGa naar eind(23), op schrift stellen. Hij kenschetste Istrati daarin als een zoeker naar ‘de mens naar zijn ideaal. En als hij die gevonden had of meende gevonden te hebben, had hij geen rust meer vóór hij hem door en door kende, vóór hij hem, psychologisch gesproken, tot op zijn huid had uitgekleed. Hij doorboorde hem met zijn doordringende blikken, hij snuffelde in zijn verleden, hij keerde hem binnenstebuiten, nerveus beangst, een détail te zullen missen, een verandering in omstandigheden te verwaarlozen; hij wou tot zelfs de kleinste bijgedachten doorgronden en was jaloers bij een onverwachte beweging, die hij niet geheel en al in zijn oorzaken begreep’Ga naar eind(24). Zó was ook zijn vriendschap met A.M. de Jong. |
|