als oudste zoon. De kleine familiegebeurtenissen in Gent en de gedragingen van Karel in het bijzonder worden in het eerste deel verteld, o.a. zijn zondagse gang naar de St.-Baafskerk om daar de jeugdige Mariette van Hende te zien op wie hij verliefd was. ‘Hij was fijn gekleed met zijn glacé handschoenen, zijn hoge zijden hoed en met zijn pince-nez op de neus. Na de mis ging hij wandelen op de Kouter, want daar speelde men muziek op de kiosk en... Mariette wandelde er voorzeker’.
In het tweede Latemse deel, verreweg het uitvoerigste, wordt het leven van de twee broers en hun vrienden en kennissen uit het dorp beschreven. Vrienden en kennissen zoals de graficus Julius de Praetere die bij hen inwoonde en wiens gedrag nogal eens aanstoot gaf; voorvallen rond Hector van Houtte en George Minne en vooral ook kosteijke anekdotes rond de schilderachtige figuur Valeer de Saedeleer en zijn vrouw: ‘Ze had een klein kopke met rode wangen, en een rood neuske en blauwe ogen. Ze was blootsvoets. De Saedeleer was ook blootsvoets, droeg een vuile vloeren broek, een blauw lijnwaden hemd, dat op de rug dicht moest gaan, maar dat niet dicht was, omdat er geen knopen aanstonden. Men zag zijn blote dikke vette rug, die bruin gebrand was door de zon. De Saedeleer was zeer dik. Madame De Saedeleer was ook zeer dik. Ze wogen samen tweehonderddertig kilo’. Aan dergelijke kleurrijke beschrijvingen herkent men de schilder-auteur die zeer scherp opmerkt en weergeeft. Verder is er de gemeentesecretaris Binus van den Abeele die ook aan kunst deed en door de schrijver wordt gekwalificeerd als een zondagsschilder maar wel wat te laag wordt aangeschreven als: ‘een liefhebbers-talent, meer niet...’. Er is het bezoek aan de pastoor en het nonnenklooster en de omgang met de buren en al deze verhalen roepen een levendig beeld op van het dorpsleven en de Latemse groep kunstenaars rond de eeuwwisseling.
Het derde deel verhaalt over de verwijdering tussen de schrijverschilder Gustave en zijn broer Karel na zijn huwelijk met de reeds genoemde Mariette van Hende en de veranderde situatie in Latem: ‘Ik ben veertien maanden te Latem gebleven. Langer zou ik niet gekund hebben, daar het er onverdraaglijk werd. De Gentenaren begonnen er villa's te bouwen, van een kwamen er twee, en stillekensaan was ons lief Leiedorpje gelijk een badstad geworden, gelijk Knokke-De Zoute’. De teleurgang dus van arcadia. De Eerste Wereldoorlog geeft de definitieve scheiding wanneer Gustave uitwijkt naar Engeland. Dit laatste deel is erg summier en verbrokkeld en aangevuld met enkele brieven van Karel uit 1918-1919 en de ontmoeting van de twee broers in oktober 1919: ‘Na vijf jaar gescheiden geweest zijn van elkaar... Voor de oorlog was Karel reeds mager. Maar nu... Ge zoudt hem moeten zien hebben, hij was nog veel meer vermagerd. Kon het anders?’ Daarmee eindigt het boek, dus eindigen de memoires oktober 1919.
En daarmee ben ik aan een aantal kritische opmerkingen t.a.v. deze uitgave toe. Het derde deel vermeldt nl. de jaartallen 1904-1929. Waar dat laatste jaar op slaat is volstrekt onduidelijk. Het is wel het jaar waarin Karel sterft maar daarover wordt in deze herinneringen in het geheel niet gerept. En wat te doen met de mededeling op de achterflap van het boek: ‘Dertig jaar heeft Gustave van de Woestijne gewacht om zijn... herinneringen... op te tekenen’. Dertig jaar na welke datum? Gustave stierf in 1947 en bij het begin van de jaren veertig moet het handschrift voltooid zijn geweest want Dr. P. Minderaa in zijn boek Karel van de Woestijne zijn leven en werken (Arnhem, 1942, 2.) citeert al ruimschoots uit deze door hem genoemde: ‘Memoires, geschreven door des dichters broeder, den schilder Gustaaf van de Woestijne’. Hij heeft het toen ter inzage gekregen en nu is het dan voor het eerst gepubliceerd, maar wie verzorgde deze uitgave, schreef de voetnoten en de dubieuze achterflap-tekst? Wie weet te melden op blz. 45 dat zwager Maurice Roelants twee ontbrekende pagina's heeft meegenomen? En waarom deed hij dat? Zo zijn er bij deze uitgave diverse vragen en onduidelijkheden! Het boek verdient een nadere kritische toelichting en wat dat betreft is deze uitgave een gemiste kans.
Tot slot: het is een interessant boek, zeker voor iemand die van de Latemse school houdt.