Ons Erfdeel. Jaargang 23
(1980)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdD'66 over het bedreigde boek in de samenleving.De handhaving van de vaste boekenprijs (of verticale prijsbinding, om het vakjargon te gebruiken) mag dan al de voornaamste kopzorg van het ogenblik vormen voor het verenigde Nederlandse boekbedrijf, toch maakt zij slechts één facet uit van de veel algemenere crisissituatie waarin het boek als cultuurprodukt in ons taalgebied verkeert. Een beperkt maar goed gericht overheidsingrijpen kan een verdere afbraak van de meest bedreigde segmenten van deze sector onmiskenbaar helpen verhinderen. Dat lijkt wel de teneur van de nota Het (bedreigde) boek in de samenleving die de wetenschappelijke Werkgroep Kunsten en Media van de Nederlandse politieke partij D'66 eind 1979 opgesteld heeft ten behoeve van de afgevaardigden van deze partij in de Nederlandse volksvertegenwoordiging.
Dat een politieke partij zich de moeite getroost zichzelf en de publieke opinie zo gedegen voor te lichten over een zo weinig politiek-courant onderwerp als de problematiek van het literair en wetenschappelijk boek, is op zichzelf al uitzonderlijk en mag de initiatiefnemers ten gunste aangerekend worden.
Dat dit rapport, uitstekend gedocumenteerd en vlot geschreven, bovendien beleidsopties formuleert die door alle beroepsmatige betrokkenen genuanceerd gunstig onthaald wordenGa naar eind(1), maakt het zowat tot verplichte lectuur voor verantwoordelijken inzake cultuurpolitiek. De samenstellers, onder eindredactie van schrijver-vertaler Ernst van Altena en wetenschappelijk uitgever Arie Manten, baseren zich voor wat het referentiekader betreft op de D'66-nota Kunst in de Samenleving van 1977, waarin gepleit werd voor een voorwaardenscheppend kunstenbeleid, waarbij de overheid zich concentreert op het scheppen van de materiële en ideële ruimte voor de ontplooiing van individuen en groepen. Nu vormt de vrijheid van keuze een hoofdbestanddeel van de geestelijke vrijheid. Deze is het best gediend met een veelvuldig en veelvormig cultureel aanbod. In dat cultureel aanbod dient het boek als uiterst democratisch (want handig) transportmiddel van kennis en emoties een be- | |
[pagina 626]
| |
voorrechte plaats in te nemen. Deze prioriteit wordt echter in genen dele weerspiegeld in de nationale cultuursubsidiëring, waarvan bijvoorbeeld jaarlijks 60 miljoen gulden naar het gesubsidieerd toneel gaat, tegenover slechts 6 miljoen gulden (of één tiende) naar de literatuur. Op deze manier, stellen de auteurs, werkt de overheid door royale en nuttige subsidies aan toneel, film, opera, ballet, concertmuziek e.d. zelf concurrentievervalsend in de ‘strijd om de recreatie- en cultuurgulden’, waardoor het zwak gesteunde boek op de duur te prijzig geworden is in het vergelijkend oog van de consument. Uitgevers hebben daar door fusies en concentraties en dus grotere efficiency, door technische innovaties en door een sterker publieksgerichte opstelling op gereageerd en aldus hun marktaandeel min of meer kunnen beschermen, maar konden toch niet verhinderen dat bepaalde categorieën boeken en tijdschriften, namelijk die welke inspelen op de behoeften van minderheden, in de bedreigde hoek terecht kwamen. Op de twee meest bedreigde sectoren van het minderheidsboek, die door de samenstellers aangeduid worden als het literair en het wetenschappelijk boek, gaat nu de D'66-nota dieper in. Oorzaken en oplossingen voor de problemen van deze twee groepen lopen zo ver uiteen, dat zij in het rapport volkomen apart behandeld worden. Om een publikatie als minderheidsboek te kunnen bestempelen, stellen de auteurs dat de startoplage voor bellettristisch werk de 5000 exemplaren, voor essayistisch en specifiek letterkundig werk de 2000 exemplaren, voor poëzie de 500 exemplaren, en voor wetenschappelijk werk de 1000 exemplaren niet mag bereiken of overtreffen. De problematiek van het literaire boek is elders reeds uitgebreid geanalyseerd, en daarom volstaat de nota met een vrij kort maar toch nauwkeurig gestaafd signalement der belangrijkste indicatoren van de zware malaise: relatieve afname van de tijd aan het lezen besteed; sterke stijging der papier-, druk- en aanmaakkosten, zodat de verkoopprijs flink diende verhoogd te worden en de verkoop daalt; toename van het aantal titels, met kleinere gemiddelde oplage, waardoor het rendement per titel daalt; steile opgang van het gratis of bijna gratis ontlenen bij openbare bibliotheken; dalend aandeel van de boekhandel met breed assortiment in de totale boekenverkoop (van 54% in 1977 naar 51% in 1978, tegenover voor de boekenclub met zeer beperkt assortiment 16% in 1978 tegen 13% in 1977), en bovendien een terugloop van het aantal voorradige titels in de boekhandel; toename tenslotte van het percentage verlieslatende debuten (hoewel Ernst van Altena in een toelichting achteraf stelde dat ‘het werkelijk bedreigde boek overigens niet het debuut (is), maar eerder het twééde boek van een auteur die met z'n eerste geen succes heeft gehad’Ga naar eind(2).
De samenstellers wijzen erop dat de prijsverhoging van het literaire boek met het oog op de draagkracht van dit marktsegment door de uitgevers bewust lager gehouden is dan de gemiddelde verhoging der boekprijzen (26 tegenover 36% tussen 1975 en 1978). Door een vorm van interne subsidiëring, waarbij de winsten op goedlopende titels het verlies over riskante minderheidsuitgaven moeten dekken, heeft de uitgeverij bewezen over het algemeen haar culturele taak te verstaan. In de huidige marktevolutie wordt het echter steeds moeilijker deze volstrekt anti-economische procedure te blijven toepassen: ‘voor de kleine en middelgrote, literaire uitgeverijen geldt, dat ze op straffe van bankroet wel gas terug moeten nemen. Een geliquideerde uitgeverij geeft helemaal niets meer uit en daarna is de verschraling compleet’ (p. 11). Geen kwaad woord over de uitgevers dus! Een minder gunstig oordeel over het ongecoördineerd optreden van de nationale overheid, die er via een expansief bibliotheekbeleid het hare toe bijgedragen heeft om de situatie te vertroebelen. ‘Het aantal ontleningen in Openbare Bibliotheken is recht evenredig gestegen met de stijging van de algemene boekprijs, een ontwikkeling die zeer waarschijnlijk mede verantwoordelijk gesteld mag worden voor de stagnatie in de omzetontwikkeling’ (p. 11). Eerste slachtoffers hiervan zijn de uitgevers van het minderheidsboek, zodat zich voor de samenstellers - nogal overhaast - de conclusie opdringt: ‘Een bibliotheekbeleid dat in een loffelijk streven naar spreiding van cultuurgoed, tegelijk dat cultuurgoed vernietigt, vertoont weinig consistentie’ (p. 11). Rechtstreekse financiële steun van de overheid voor de boekensector is uiterst beperkt, doch bestaat niettemin. Van 1976 tot 1978 besteedde het Nederlandse ministerie van CRM jaarlijks ca. 500.000 gulden aan de incidentele subsidiëring van het moeilijk-uitgeefbare boek; hiervan ging bijna 65% naar de heruitgave van klassieke auteurs (vaak met educatieve oogmerken) en slechts 9% (dat is hoop en al jaarlijks 45.200 gulden) naar de uitgave van modern literair werk. De regering faalt dus waar het de directe steun aan deze bedreigde uitgavesoort betreft. Daarentegen gaat jaarlijks 3 miljoen gulden naar het Fonds voor de Letteren, dat steeds meer op basis van sociale en steeds minder op basis van artistieke maatstaven directe uitkeringen aan schrijvers verricht. Een der belangrijkste aanbevelingen nu van de D'66-nota bestaat erin naast dit Fonds voor de Letteren, dat schrijvers een behoorlijk materieel bestaan garandeert, ook een Fonds voor de Lezer op te | |
[pagina 627]
| |
richten, dat publikatie van het werk van deze schrijvers mogelijk zou maken. Geïmpliceerd wordt dat het beleid erop dient gericht het accent op termijn te kunnen verleggen van het bestaande naar het op te richten Fonds, waarvan de installatie reeds in 1972 voorgesteld was in een sindsdien vergeten rapport Integratie van de Literatuur in het cultuurbeleid van een overlegcommissie van de Koninklijke Nederlandse Uitgevers Bond en de Vakbond van Schrijvers / Vereniging van Letterkundigen. Met gelden uit het voorgestelde Fonds voor de Lezer, waarvan de naam ongelukkig gekozen en verwarrend lijkt, zouden literaire en andere cultureel-informatleve publikatie-initiatieven van uitgevers gesteund worden met als enige toetsingsnorm de‘moeilijke uitgeefbaarheid’, los van beoordelingscriteria op het artistieke vlak. Om tegemoet te komen aan het uitgeversbezwaar dat het doen van de aanvragen evenveel aan loon kost als de opbrengst van de garantiesubsidie, zou het fonds de mogelijkheid moeten openen produktieplannen voor meerdere jaren (minderheidsboekenserie in één vormgeving en onder één vast imprint) in zijn geheel voor subsidie in aanmerking te laten komen. Naast ondermeer (door het rapport aanbevolen maar hoogst onwaarschijnlijke) bijdragen van buitenlandse overheden voor de vertaling van hun literatuur in het Nederlands, en gelden over te hevelen van het Fonds voor de Letteren, zou het vooral rechtstreekse overheidssubsidie zijn waaruit het nieuw op te richten Fonds voor de lezer zou putten (‘door toekenning van een budget dat de vergelijking kan doorstaan met voor toneel, ballet, muziek en opera uitgetrokken bedragen’ - p. 16). Dit laatste verleent het voorstel in de huidige stand der overheidsfinanciën meteen een wel erg hypothetisch karakter, doch kan men het een beleidsnota van een politieke partij verwijten accentverschuivingen in de staatsuitgaven voor te staan? De samenstellers zien in dat ook de ontoereikendheid van het distributiesysteem, die de toch al kleine markt nog verder verkleint, ruim bijdraagt tot de probleemsituatie voor het literaire minderheidsboek. Toch zijn de twee maatregelen die zij in dit verband voorstellen slechts fragmentair. Enerzijds pleiten zij ervoor de openbare bibliotheek en met name de bibliobussen in te schakelen voor de verkoop van minder toegankelijk literair werk in landsdelen die niet bediend worden door behoorlijke assortimentsboekhandels (dat is zowat het hele oostelijk deel van Nederland). Anderzijds spreekt het rapport vrij vaag over de mogelijkheid om een brede voorraadvorming bij de boekhandel te bevorderen door middel van verrekenbare investeringssubsidies op assortimentshandhaving van minderheidspublikaties. Een globaal beeld ontbreekt evenwel duidelijk in de aanpak van de distributieproblematiek, en fundamentele aspecten van die problematiek komen in de nota nauwelijks of helemaal niet aan de orde - zo bijvoorbeeld de reeds aangehaalde explosieve toename van de discount-boekenverkoop via warenhuis en boekenclub, die voor de algemene boekhandel gelijkaardige gevolgen heeft als en feitelijk een voorafschaduwing vormt van de opheffing van de verticale prijsbinding. De indruk overheerst dat de D'66-werkgroep in eerste instantie een uitgeversstandpunt ingenomen heeft en helemaal niet klaar ziet in de rol die een overheidsingrijpen in de distributiesector zou kunnen spelen, de verdediging van de vaste boekenprijs op Europees niveau daargelaten. Overigens valt het te betreuren dat bij de conceptie der adviezen niet méér aandacht gegaan is naar wat over de grenzen heen gepoogd is aan oplossingen uit te proberen voor de geschetste moeilijkheden. Noorwegen ware hier een dankbaar voorbeeld geweest, waar namelijk de staat 1000 exemplaren koopt van elke nieuwe romanpublikatie en 400 boekhandels er door een commissiesysteem toe gehouden zijn alle nieuwe literatuur leverbaar te houden gedurende drie jaar, zodat in dat land van crisis in de literaire productie geen sprake is. Waarom zelfs België niet, waar bibliotheken verplicht worden een door de staat in zoveel exemplaren aangekochte uitgave af te nemen en dus ter beschikking te stellen van het publiek. Het tweede luik van de nota Het (bedreigde) boek in de samenleving gaat dieper in op mogelijk overheidsingrijpen met betrekking tot het Nederlandse (maar daarom niet noodzakelijk Nederlandstalige) wetenschappelijke boek en tijdschrift. Wegens plaatsbeperking kunnen we hier slechts enkele gedachten uit meegeven. Er wordt gepleit voor de installatie van een Productiefonds Wetenschappelijke Uitgaven dat naar analogie met het voor de literatuur bepleite Fonds zou bijspringen voor de commercieel niet-exploiteerbare boeken, reeksen en tijdschriften. Het zou financieel gevoed worden door de in Nederland in bepaalde gevallen te betalen reprorechten, die op deze manier ook terug zouden vloeien naar de belangrijkste slachtoffers van de fotokopieplaag, de uitgeverijen eerder dan de auteurs. Voorts wordt de concentratie verdedigd van de zeer veelvuldige publikatie-initiatieven in Nederland die niet geëxploiteerd worden door een professionele uitgeverij, tot één universitaire pers zonder winstoogmerk, met een promotieen distributie-apparaat dat wereldwijd efficiënt kan opereren. Gezamenlijke activiteiten van commerciële wetenschappelijke uitgeverijen en de universitaire pers hoeven zeker niet uitgesloten te worden. ‘Het grootste gevaar dat het | |
[pagina 628]
| |
wankele evenwicht tussen massaboek en minderheidsboek op dit moment bedreigt, is het (in E.G.-harmonisatieverband nagestreefde) loslaten van de verticale prijsbinding’ (p. 19), beklemtoont het hier besproken rapport uitdrukkelijk en terecht. Doch de accenten die het in zijn diagnose van het groeiend onevenwicht legt, maken zonder meer duidelijk dat de overheid ook vanuit andere invalshoeken tussen dient te komen in de wurgende wetmatigheden van de vrije cultuurmarkteconomie. Meer nog dan de voorgestelde middelen (van ongelijke waarde) ter remediëring vormt deze waarschuwing zelf van een politieke partij die zijn verantwoordelijkheid wenst op te nemen, de hoofdverdienste van deze nota. Meteen een uitstekend basisdocument voor de komende Conferentie der Nederlandse Letteren, waar de beschikbaarheid van het literaire boek een centraal thema van zal worden.
Ter documentatie een opsomming der twaalf concrete voorstellen uit het rapport: 1. Instelling van een Fonds voor de Lezer. 2. Instelling van een produktiefonds voor wetenschappelijke publikaties. 3. Erkenning van het leenrecht voor auteur en uitgever. 4. Betere regeling van het reprorecht voor auteur en uitgever. 5. Vergroting van het aantal arbeidsplaatsen bij de bibliotheken. 6. Inschakelen van de bibliotheken bij de verkoop van minderheidspublikaties, in samenwerking met de bestaande vakboekhandel. 7. Subsidies op brede assortimentshandhaving bij de boekhandel. 8. Uitbouw en bundeling van een universitaire pers. 9. Druk op het buitenland om vertaalde literatuur mede te subsidiëren vanuit het uitgangsland. 10. Handhaving van de verticale prijsbinding van het boek. 11. Realistischer benadering door Economische Zaken van de prijsstelling voor wetenschappelijke tijdschriften. 12. Meer pragmatiek en minder purisme in de beoordelingsnormen van ZWO. Francis Decoster. |
|