25 jaar televisie in Vlaanderen: aanpassing of transformatie van een kultuur?
Het Centrum voor Communicatiewetenschappen van de Katolieke Universiteit te Leuven gaf de volledige tekst uit van de referaten en discussies gehouden op het Achtste Vlaams Kongres voor Kommunikatiewetenschap, te Brussel op 26-27 oktober 1978. Naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van de televisie in Vlaanderen, werd er van gedachten gewisseld over het probleem van de invloed die het medium televisie uitoefent op cultuur en maatschappij in het algemeen en in Vlaanderen in het bijzonder. De vraag die beantwoord diende te worden was: heeft de televisie in Vlaanderen ‘aanpassing of transformatie van een cultuur’ teweeggebracht?
De eerste dag stond in internationaal perspectief; een aantal vooraanstaande buitenlandse gasten benaderden het onderwerp op theoretisch niveau: Elihu Katz, professor aan de universiteiten van Jeruzalem en Zuid-Californië, hield een lezing over ‘media-effects’. Hij relativeert voor een stuk de zeer hoog geachte invloed van de televisie op het publiek. Beïnvloeding kan geschieden via de ‘selectiviteit’ van de kijker (zijn individuele keuzes, zijn overtuiging en vooroordelen) of via zijn ‘interpersonele relaties’ (familieleden, vrienden, referentiefiguren die zijn blikveld bepalen).
Via deze twee kanalen wordt de gevoeligheid van elke kijker voor beïnvloeding geremd of gestimuleerd, evenredig met zijn sociale status en educatieve niveau. De programma's die het meest op deze identificatiemogelijkheden inspelen zijn de ontspanningsseries. Behoedzaam gaat het medium het denken en de handelswijze van de ontvankelijke kijker bepalen. In het meest extreme geval kan bijvoorbeeld geweld op de buis op de lange duur geweldpleging in werkelijkheid als het ware legitimiseren.
Het volstaat echter niet de persuasieve technieken van de media te doorzien. Prof. Katz meent dat het media-onderzoek ook in de andere richting moet werken: het komt er niet alleen op aan te weten ‘wat de media met de mensen doen’, maar vooral ‘wat mensen met de media doen’. Hoe hanteren kijkers hun toestel, waarom kijken ze eigenlijk, en hoe wordt hun afhankelijkheid van het apparaat dan weer benut door de programmamakers? Onderzoek moet erop gericht zijn niet het rendement, maar de draagwijdte van het fenomeen vast te stellen: in hoeverre vertekent het een normale maatschappelijke evolutie?
In het kader van dit probleem springt uit het verder aanbod van die eerste dag vooral de toespraak van S.J. Doorman, VPRO-directeur, naar voren. Hij maakt de bedenking dat aan de hand van bepaalde computerprogramma's die het menselijke redeneer- en reactievermogen zo dicht mogelijk benaderen (‘artificial intelligences’, bijv. schaakmachines) erg veel geleerd kan worden over beïnvloedingsprocessen zoals die ook op de mens inwerken. Het blijkt dat, hoe uitgebreider het programma is, hoe beter de computer ook opgewassen is tegen onvoorziene omstandigheden. Doorman ziet hierin een doorslaggevende reden om te pleiten voor meer pluriformiteit in de media, om te waarschuwen voor ‘vertrossing’ en overdadige programma-import op de televisie. Hoe veelzijdiger het aanbod is op alle kulturele niveau's, hoe meer kans de kijker krijgt zich te wapenen tegen eenzijdige en onbewuste beïnvloeding.
Op de tweede dag van het colloquium stond de toestand in Vlaanderen in de kijker. Jammer genoeg ging men aan de conclusies van de vorige dag eigenlijk voorbij; de enige echt revelerende bijdrage in dat opzicht was die van prof. Fauconnier (K.U. Leuven) over ‘kabelkijkers’ in het Leuvense. Vlaanderen, dat door vele buitenlandse zenders bestraald wordt en rijk bekabeld is, zou theoretisch gezien een paradijs van ‘pluriformiteit’ moeten zijn. Uit een enquête blijkt echter dat de Leuvense kabelkijkers bitter weinig van de hun geboden keuzemogelijkheden gebruik maken. Als deze toestand representatief zou zijn voor alle Vlaamse steden, zou dat er op kunnen wijzen dat de Vlaamse bevolking wel erg veel vertrouwen heeft in de eigen produkties van de BRT, iets waar ook de kijkcijfers lijken op te wijzen, ondanks alle gemor over de nationale zender.
Maar of de Vlaamse programma's nu kwalitatief goed zijn of niet - in de discussie werd terecht gevraagd waarom daarover niet gesproken werd - heeft er niet zo veel mee te maken. De Vlaming houdt zich aan de BRT omdat die eigen televisie zijn cultuur en zijn norm voor cul-