gevaren zijn de auteurs niet ontsnapt.
Het eerste gevaar duikt al meteen op in het eerste hoofdstuk Historiek bij de bespreking van de 19de-eeuwse Vlaamse Beweging. De auteurs stellen dat, naast de Aufklärung, de romantiek en de hereniging der Nederlanden, ook het socialisme positief op het ontstaan van de Vlaamse Beweging heeft ingewerkt. Onmiddellijk na 1830, waar de auteurs het begin van de Vlaamse Beweging situeren, was er van socialisme nog lang geen sprake; de industrialisatie, de voedingsbodem waarin het socialisme wortel zou schieten, moest nog op gang komen. Erger wordt het wanneer betoogd wordt dat het socialisme zich na verloop van tijd ‘met volle gewicht op de Vlaamse kwestie zou storten’ en dat de acties ervan ‘ongetwijfeld van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor de Vlaamse strijd’. Zonder de invoering van het stemrecht hadden de taalwetten nu eenmaal niet tot stand kunnen komen, zo redeneren de auteurs. Deze redenering is erg gemakkelijk. Niemand zal ontkennen dat de invoering van het stemrecht, inderdaad afgedwongen door de socialisten, voor de Vlaamse Beweging perspectieven opende en de ontvoogding versneld heeft. Evenwel insinueren dat het socialisme hierdoor de realisatie van deze perspectieven op zijn naam mag schrijven, zal iedereen die wat van geschiedenis afweet, ontkennen. Het zou trouwens duren tot Camille Huysmans op het politieke toneel verscheen vooraleer de socialistische beweging zich, en dan nog met mate, positief en ondubbelzinnig Vlaams op begon te stellen. De inbreng van de liberalen, waarover in dit boek natuurlijk geen woord, is in de 19e-eeuwse Vlaamse Beweging trouwens van groter betekenis geweest dan die van de socialisten.
Opvallend is ook de monopolisering van de term ‘sociaal’. De Vlaamse Beweging is inderdaad geen socialistische beweging, dat zal niemand ook beweren en wie de geschiedenis kent weet ook dat ze onvoldoende oog heeft gehad voor de arbeidersbeweging. Maar haar perspectief, de natie, is ook ruimer dan die éne klasse die het socialisme wenst te emanciperen. De Vlaamse Beweging evenwel een sociale dimensie ontzeggen, getuigt van partijdigheid. Waar de auteurs ‘sociaal’ schrijven, bedoelen ze eigenlijk steevast socialistisch.
Een voorbeeld van het tweede gevaar waarbij wat de auteurs ideologisch niet kunnen steunen een depreciërend etiket als engcultureel, cultuur flamingantisme, (extreem-)rechts enz. opgeplakt krijgt, is gemakkelijk te geven aan de hand van de informatie over Frans-Vlaanderen. De sympathie van de schrijvers gaat - en dat is vanuit hun ideologie begrijpelijk - uit naar het sociaal-economisch georiënteerde regionalisme. De andere bewegingen krijgen meteen een engcultureel en/of rechts etiket opgeplakt. Tot daar aan toe, maar dat de verdiensten van deze bewegingen verzwegen worden, is unfair. Zo wordt er niet op gewezen dat de Michiel de Swaenkring vrije cursussen Nederlands organiseert. Van het ‘Komitee voor Frans-Vlaanderen’ wordt gezegd dat het de volkstaal bewust binnen de taalkundige monumentenzorg houdt. Deze bewering is onjuist. Het Komitee propageert juist de aansluiting van de volkstaal bij haar cultuurtaal, die het Nederlands is, en steunt hiervoor materieel en financieel de vrije cursussen, Wie van het Vlaamse dialect een monument maakt is precies die sociaal-economische beweging in Frans-Vlaanderen waar de schrijvers het voor opnemen. Wie denkt dat het Vlaamse dialect geschikt is om in het maatschappelijk en politiek leven het Frans concurrentie aan te doen, moet toch erg naïef zijn, want een dialect verliest altijd de strijd tegen een cultuurtaal. Om dat in te zien hoeft men niet linguïstisch geschoold te zijn.
Het eerste gevaar manifesteert zich alleen in het eerste hoofdstuk, het tweede zowat overal waar initiatieven geëvalueerd worden, waar de auteurs ideologisch niet achter kunnen staan.
Werpt dit een schaduw over het boek, toch heeft het verdiensten. Wat in het derde hoofdstuk over Brussel staat is een erg objectieve, grondige en goed gedocumenteerde analyse. Verder passeert dit hoofdstuk alles wat met Vlaamse Beweging te maken heeft de revue: de economisch en culturele organisaties, de media, de Vlaams-nationalistische verenigingen, zowel de linkse als de rechtse, de Vlaamse manifestaties als de IJzerbedevaart en het Zangfeest, en tenslotte de politieke partijen. Veel interessante informatie wordt hier gegeven. Ook het probleem van de collaboratie en de repressie wordt sereen behandeld. Het vierde hoofdstuk is een overzicht van de grondwetsherzieningen die sinds 1830 zijn doorgevoerd. Het huidige moeizame communautair overleg wordt uitvoerig aan de orde gesteld. De standpunten die hier ontwikkeld worden zijn radicaal Vlaams en komen grotendeels overeen met die van de cultuurfondsen. De richting die Vlaanderen uit moet na de pacificatie wordt in het vijfde hoofdstuk aangegeven. Hier gaan zij door hun politieke en sociaaleconomische visie duidelijk een andere weg op dan de cultuurfondsen.
Omdat het boek vanuit de K.S.A. geschreven is, moet ik tenslotte nog iets rechtzetten. Vaak hoort men verkondigen dat de K.S.A. van bij haar ontstaan een strijdende Vlaamse jeugdbeweging is geweest Dat beweren ook de auteurs van dit boek. Terwijl de K.S.A. precies werd opgericht om de politieke aspiraties van